<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze voor het positioneren van hulpelementen bij
EMI1.1
weefmachines, en inrichting die deze werkwijze toepast. weefmachines, en inrichting die deze werkwijze toepast. Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het positioneren van hulpelementen bij weefmachines, meer speciaal van hulpelementen die d. m. v. 1angs een geleiding beweegbare transportinrichtingen aangevoerd worden. Tevens heeft de uitvinding betrekking op een inrichting die de werkwijze volgens de uitvinding toepast.
Inrichtingen om randapparatuur en hulpapparaten in weefzalen tot aan de betreffende weefmachine aan te voeren, zijn reeds in allerlei vormen bekend. De door deze inrichting te verplaatsen hulpelementen kunnen van willekeurige aard zijn en bestaan bijvoorbeeld uit : - een apparaat om een foutieve reeds aangeslagen inslagdraad in de gaap los te leg gen ; - een apparaat om een gebroken kettingdraad terug te
<Desc/Clms Page number 2>
zoeken ; - een draaddoorhaalapparaat om een kettingdraad automatisch door de kettingwachterlamellen, de kaderhevels en het riet te halen ; - een apparaat voor het herstellen van een gebroken inslagdraad ; - middelen om inslagbobijnen en kettingbomen aan te brengen op de weefmachine ; - middelen om een volle doekrol weg te nemen ; enz.
Een inrichting voor het transporteren van kettingbomen, doekbomen, bobijnen en dergelijke in een weefzaal, en het presenteren ervan aan weefmachines is bekend uit het Europees oktrooi nr 104. 298, waarbij gebruik gemaakt wordt van zich over de weefmachines heen uitstrekkende sporen waarlangs de inrichting kan verrijden. Deze inrichting vertoont het nadeel dat de nauwkeurigheid van de positionering van de gepresenteerde elementen afhankelijk is van de nauwkeurigheid waarmee de sporen t. o. v. de weefmachines gemonteerd zijn.
Het is duidelijk dat de voornoemde hulpelementen, althans zonder speciale maatregelen te treffen, bij het gebruik van een onafhankelijk t. o. v. de weefmachine opgesteld spoorsysteem niet nauwkeurig t. o. v. hun werkpositie kunnen gepositioneerd worden, en wel omwille van het feit dat de montage van de sporen evenwijdig aan de lengte-as van de weefmachine en op
<Desc/Clms Page number 3>
een bepaalde afstand eraf voor een volledige weefzaal praktisch onmogelijk is en omdat de afstand tussen het spoor en de machine doorgaans na enige tijd wijzigt, bijvoorbeeld doordat de rail zich door haar gebruik vervormt, doordat de positie van de mach ine gewijzigd is omdat de elastische dempers waarop deze geplaatst is vervormd zijn of omdat de weefmachine tengevolge van de trillingen een weinig verschoven raakt, enz.
De huidige uitvinding heeft een werkwijze tot doel die een nauwkeurige positionering van de hulpelementen t. o. v. een weefmachine toelaat ongeacht eventuele wijzigingen die zich hebben voorgedaan in de onderlinge positie tussen, enerzijds, de weefmachine en, anderzijds, de plaats van de transportinrichting die in de toevoer van de hulpelementen voorziet.
Hiertoe betreft de huidige uitvinding een werkwijze voor het positioneren van hulpelementen bij weefmachines, meer speciaal waarbij de hulpelementen d. m. v. een langs een geleiding beweegbare automaat aan meerdere weefmachines kunnen gepresenteerd worden, met als kenmerk dat zij hoofdzakelijk bestaat in een eerste positionering, gevormd door het positioneren van de automaat t. o. v. een plaats op de geleiding, en een tweede positionering, bestaande uit het positioneren van de hulpelementen t. o. v. vaste aanslagen en/of
<Desc/Clms Page number 4>
detektiemiddelen op de weefmachine. Zodoende wordt met de eerste positionering de situering van de automaat en het hulpelement in de nabijheid van de weefmachine bekomen, terwijl de tweede positionering voorziet in uitsluitend de positionering van het hulpelement, zulks t. o. v. aanslagen op detektoren op de weefmachine zelf.
De uitvinding betreft tevens een inrichting die deze werkwijze toepast, waarvan de kenmerken in de gedetailleerde beschrijving worden behandeld.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen worden hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van inrichtingen beschreven die gebruik maken van de werkwijze volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuren l t. e. m. 3 schematisch voor drie verschil- lende standen een inrichting volgens de uitvinding weergeven ; figuur 4 een variante van de uitvinding weergeeft ; figuur 5 in dwarsdoorsnede en meer gedetailleerd een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 6 betrekking heeft op de positionering van een hulpelement t. o. v. een aan een weefmachine aange-
<Desc/Clms Page number 5>
brachte aanslag ; figuur 7 op groter schaal een zieht weergeeft van het gedeelte dat in figuur 5 met F7 is aangeduid.
Zoals weergegeven in figuur 1 bestaat de inrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk in de kombinatie van een d. m. v. een geleiding 1 langs meerdere weefmachines 2 verplaatsbare automaat 3, die op zijn beurt een verplaatsbaar hulpelement 4 voor de weefmachines draagt ; eerste positioneringsmiddelen 5 die de positionering van de automaat 3 t. o. v. een plaats op de geleiding 1 kunnen voorzien en tweede positioneringsmiddelen 6, die gedeeltelijk deel uitmaken van de weefmachines 2 zelf, en die in de positionering van de met de automaat 3 verbonden hulpelementen 4 t. o. v. de weefmachines 2 voorzien. In de weergegeven uitvoeringsvorm bestaat de geleiding 1 uit een op steunen 7 boven de weefmachines gemonteerde rail waarover de automaat 3 d. m. v. op zichzelf bekende middelen verrijdbaar is.
Vanzelfsprekend kan de geleiding l ook aan het plafond of dergelijke bevestigd zijn,. zodanig dat de steunen 7 geen hinder voor de automaat 3 vormen.
In de eerste weergegeven uitvoeringsvorm bestaan de eerste positioneringsmiddelen 5 uit twee soorten detektoren 8 en 9 waarmee de automaat 3 kan samenwerken. De eerste detektor 8 is gesitueerd ter hoogte van een op de geleiding 1 aangebrachte
<Desc/Clms Page number 6>
aansluiting 10 voor voedingsmiddelen, geschikt voor de afname van elektriciteit, druklucht enz. Elke detektor 9 is gesitueerd ter hoogte van een weefmachine 2.
Teneinde het hulpelement 4 op de juiste plaats aan een weefmachine 2 te presenteren, wordt volgens de werkwijze van de uitvinding in een dubbele positionering voorzien. De eerste positionering bestaat in de weergegeven uitvoeringsvorm uit twee stappen, respektievelijk zoals weergegeven in de figuren 2 en 3. In de eerste stap wordt de automaat 3 verplaatst tot deze samenwerkt met de detektor 8, een en ander zodanig dat tussen de automaat 3 en de aansluiting 10 een automatische verbinding gevormd wordt. Eens dat deze verbinding gevormd is, wordt de automaat 3 verplaatst tot aan de tweede detektor 9, waarbij zoals weergegeven in figuur 3 de verbinding 11 tussen de automaat 3 en de aansluiting 10 blijft bestaan. Deze verbinding bestaat bijvoorbeeld uit een soepele bundel gevormd door een persluchtslang en de nodige elektrische snoeren.
Zoals schematisch in figuur 3 wordt weergegeven, gebeurt de tweede positionering door het hulpelement 4 naar de weefmachine 2 te verplaatsen, waarbij gebruik gemaakt wordt van positioneringsmiddelen 6 die deel uit maken van de weefmachine zelf en die meer speciaal bijvoorbeeld bestaan uit een detektie-element of aanslag 12 die vast op de weefmachine 2 gemonteerd is. De tweede positionering zal nog meer
<Desc/Clms Page number 7>
gedetailleerd beschreven worden aan de hand van figuren 5 t. e. m. 7.
Figuur 4 geeft een variante weer waarbij de automaat bestaat uit een langs de geleiding 1 beweegbare drager 13, een aan deze drager 13 bevestigde geleiding 14 die parallel is aan de eerst genoemde geleiding 1, en een langs de geleiding 14 verplaatsbaar gedeelte 15 waaraan het naar de weefmachine 2 beweegbaar hulpelement 4 is bevestigd. De positioneringsmiddelen 5 bestaan ook in dit geval uit twee detektoren 16 en 17 waarvan minstens de eerste bevestigd is op de geleiding 1.
De tweede detektor 17 zal bij voorkeur ook op de geleiding 1 aangebracht worden, doch kan ook op de drager 13 gemonteerd worden.
Het verschil met de eerst genoemde inrichting bestaat erin dat de eerste positionering nu gebeurt door de drager 13 met detektor 16 te laten samenwerken en in de automatische verbinding met de aansluiting 10 van de voedingsmiddelen te voorzien, gevolgd door een. verplaatsing van het gedeelte 15 tot dit met detektor 17 samenwerkt, waarbij in het laatste geval de drager 13 in zijn laatst genoemde stand blijft.
In figuur 5 is een dwarsdoorsnede van een transportinrichting volgens de uitvinding weergegeven aan de hand waarvan de werking van de voornoemde tweede positioneringsmiddelen 6
<Desc/Clms Page number 8>
hierna meer gedetailleerd beschreven wordt. Figuur 5 geeft ook een voorbeeld weer van een verplaatsingsmechanisme 18 om met behulp van de tweede positioneringsmiddelen 6 in de juiste presentatie van een hulpelement 4 aan de weefmachine 2, meer speciaal aan het betreffend gedeelte ervan, te voorzien. Het verplaatsingsmechanisme 18 bestaat bijvoorbeeld hoofdzakelijk uit een dwars t. o. v. de geleiding 1 langs de automaat 3 beweegbare slede 19 en een aan deze slede 19 wentelbaar bevestigde uitschuifbare arm 20.
Vanzelfsprekend is het mechanisme 18 voorzien van de nodige aandrijfelementen 21,22 en 23, respektievelijk voor de verplaatsing van de slede 19, voor het wentelen van de arm 20 en voor het uitschuiven van deze laatste, die bijvoorbeeld bestaan uit stapmotors of dergelijke. Het is duidelijk da t evenwel ook van pneumatische aandrijfelementen en/of eventuele andere aandrijfelementen kan gebruik gemaakt worden.
De geleiding 1 is d. m. v. steunen 7A aan een dragende konstruktie, zoals een plafond of dergelijke bevestigd.
Indien, zoals in streep-punt, lijn in figuur 5 is aangeduid, de geleiding 1 bovenop steunen 7 gemonteerd wordt, zal het onderstel of gedeelte 15A waarlangs de slede 19 zieh kan verplaatsen draaibaar aan de eigenlijke drager 13 bevestigd worden. De verdraaiing gebeurt rond een vertikale rotatie-as R, over een hoek van 90 graden een en ander zodanig dat het
<Desc/Clms Page number 9>
gedeelte 15A in de stand waarin het zieh parallel bevindt aan de geleiding l, aan de steunen 7 kan voorbij gereden worden.
In de weefmachine 2 van figuur 5 zijn schematisch de kettingboom 24, de gaap 25, de kaders 26, de kettingwachterlamellen 27, de kettingdraden 28 en de doekboom 29 aangeduid, alsook een op zichzelf bekende inrichting 30 die onder de kettingwachterlamellen 27 kan verplaatst worden, teneinde een gevallen kettingwachterlamel automatisch op te sporen, bijvoorbeeld zoals beschreven in de Nederlandse oktrooiaanvrage nr 8600372 van aanvraagster.
Bij wijze van voorbeeld is voor het hulpelement 4 schematisch een inrichting weergegeven zoals beschreven in de Belgische oktrooiaanvrage nr 8700254 van aanvraagster, waarbij zuigmonden 31-tussen de verschillende rijen kettingwachterlamellen 27 neergelaten worden ter hoogte van een gebroken kettingdraad teneinde vanaf de betreffende gevallen kettingwachterlamel de gebroken draad d. m. v. zuigwerking vast te nemen.
De positioneringsmiddelen 6 kunnen uit elementen van verschillende aard bestaan, waaronder bijvoorbeeld de reeds genoemde vaste aanslag 12 en een aantal detektiemiddelen of elementen, onder meer elementen 32 en 33 die bijvoorbeeld uit nabijheidsschakelaars bestaan, ofwel uit aanslagen die bedoeld zijn om met nabijheidsschakelaars of optische detektoren samen te werken. Het bijzondere aan al deze tweede
<Desc/Clms Page number 10>
positioneringsmiddelen 6 bestaat erin dat zij minstens gedeeltelijk vast deel uitmaken van de weefmachine 2, waardoor een korrekte positionering kan bekomen worden. Volgens figuur
5 bestaat de voornoemde aanslag 12 uit een L-vormig profiel dat volgens de weefbreedte over de kettingdraden 28 gemonteerd is.
Het detektie-element 32 kan samenwerken met de arm 20, en het kan zowel op de arm als op de aanslag, alsook op enige andere geschikte plaats op de weefmachine gemonteerd zijn. De twee detektie-elementen 33 kunnen met elkaar samenwerken en zijn respektievelijk, enerzijds, aan het hulpelement 4 en/of aan het uiteinde van de arm 20 en, anderzijds, aan de inrichting 30, bevestigd.
De positionering van het hulpelement 4 t. o. v. de weefmachine 2 kan bijvoorbeeld gebeuren door in eerste instantie de arm 20 over een hoek B naar beneden te wentelen tot deze samenwerkt met het detektie-element en/of de aanslag 32, waardoor een eerste instelling bereikt wordt. Vervolgens wordt, zoals schematisch weergegeven in figuur 6, d. m. v. nie t in de figuren weergegeven nabijheidsschakelaars of dergelijke in de gewenste instelling van het uiteinde A van de arm 20 voorzien door een XY-regeling d. m. v. de sturing van de voornoemde aandrijfelementen 21, 22 en 23. Hierbij kan ook de hoek B volgens een gewenste waarde verder ingesteld worden.
Na deze positionering bevindt het hulpelement 4 zich op de juiste hoogte, m. a. w. in de weergegeven uitvoeringsvorm bevinden de
<Desc/Clms Page number 11>
zuigmonden 31 zieh juist tussen de kettingwachterlamellen 27. Hierbij bevindt het hulpelement 4 zieh wel aan een zijde van de ketting. In tweede instantie wordt dan in de positionering volgens de weefbreedte voorzien door de automaat 3 en/of het gedeelte 15 zijdelings te verplaatsen tot de genoemde detektie-elementen 33 met elkaar samenwerken, waardoor het hulpelement 4 boven de inrichting 30, die ter hoogte van de gebroken kettingdraad gesitueerd is, tot stilstand komt.
Om te beletten dat gedurende de verplaatsing volgens de weefbreedte een afwijking zou ontstaan ten gevolge van het niet evenwijdig zijn van de rijen kettingwachterlamellen 27 of de aanslag 12, enerzijds, en de geleiding of rail 1, anderzijds, kan gebruik gemaakt worden van een met-de arm 20 verbonden mechanisch geleidingselement, bestaande uit een rol 34 die met het aanslagvormend profiel kan samenwerken, en de nodige verende elementen 35 en/of 36 die een elastische druk op de slede 19 en op het uitschuifbare gedeelte van de arm 20 kunnen uitoefenen. Door de uitschakeling van de voornoemde aandrijfelementen 21 t. e. m., 23 en d. m. v. de veerdruk van de veren zal de rol 34 gedurende een zijdelingse verplaatsing van de automaat 3 steeds de aanslag 12 volgen, waardoor het hulpelement 4 parallel aan de aanslag 12 verplaatst wordt.
Een en ander wordt op een groter schaal in figuur 7 weergegeven.
<Desc/Clms Page number 12>
Bij voorkeur zal de verplaatsingssnelheid van de automaat 3 en/of het voornoemd gedeelte 15 geregeld worden. De verplaatsingssnelheid van de automaat 3 en/of het voornoemd gedeelte 15 langs de geleiding 1 zal gedurende het aanvoeren van de automaat 3 tot aan de betreffende weefmachine 2 groter zijn dan de verplaatsingssnelheid die wordt aangewend gedurende de tweede positionering bij de verplaatsing langs de . aanslag 12. Het is duidelijk dat de inrichting hiertoe met een gepaste stuureenheid wordt uitgerust.
Bij het naderen of verlaten van een positioneerpunt, bijvoorbeeld de detektoren en detektiemiddelen 8, 9, 16, 17 en 33, wordt de voornoemde verplaatsingssnelheid verminderd, respektievelijk vergroot. Dit wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van sensoren die een afstand kunnen bepalen bijvoorbeeld d. m. v. de reflektie van geluid of infrarood licht.
Het is duidelijk dat volgens een variante van de uitvinding de tweede positionering ook. uitsluitend d. m. v. mechanische geleidingsmiddelen, zoals de rol 34 en het aanslagvormend profiel 12, tot stand kan gebracht worden, m. a. w. zonder detektoren.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven
<Desc/Clms Page number 13>
uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijze en inrichting voor het positioneren van hulpelementen bij weefmachines kunnen volgens verscheidene varianten verwezenlijkt worden zonder buiten het kader der uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Method for positioning auxiliary elements at
EMI1.1
weaving machines, and apparatus applying this method. weaving machines, and apparatus applying this method. This invention relates to a method for positioning auxiliary elements in weaving machines, more particularly of auxiliary elements which d. Movable transport devices can be supplied along a guide. The invention also relates to a device which applies the method according to the invention.
Devices for supplying peripheral and auxiliary equipment in weaving halls up to the respective weaving machine are already known in various forms. The auxiliary elements to be moved by this device can be of any nature and consist, for example, of: - an apparatus for loosening an incorrect already struck weft thread in the shed; - a device to recover a broken warp thread
<Desc / Clms Page number 2>
Search ; - a filament threader to automatically pull a warp thread through the chain guard slats, the frame levers and the reed; - a device for repairing a broken weft thread; - means for applying weft bobbins and warp beams to the weaving machine; - means to remove a full cloth roll; etc.
An apparatus for transporting warp beams, cloth trees, bobbins and the like in a weaving hall, and presenting it to weaving machines is known from European patent No. 104, 298, using tracks extending over the weaving machines along which the device can move. This device has the drawback that the accuracy of the positioning of the presented elements depends on the accuracy with which the tracks t. o. v. the weaving machines are mounted.
It is clear that the aforementioned auxiliary elements, at least without taking any special measures, when using an independent t. o. v. rail system set up inaccurate track system t. o. v. their working position can be positioned, because the mounting of the tracks is parallel to the longitudinal axis of the weaving machine and on
<Desc / Clms Page number 3>
a certain distance is practically impossible for a complete weaving hall and because the distance between the track and the machine usually changes after some time, for example because the rail deforms through its use, because the position of the machine is changed because the elastic dampers on which it is placed are deformed or because the weaving machine becomes slightly shifted due to the vibrations, etc.
The present invention aims at a method that allows for precise positioning of the auxiliary elements t. o. v. allows a weaving machine regardless of any changes that have occurred in the mutual position between, on the one hand, the weaving machine and, on the other, the location of the transport device that provides for the supply of the auxiliary elements.
To this end, the present invention relates to a method for positioning auxiliary elements in weaving machines, more particularly in which the auxiliary elements d. m. v. a machine which can move along a guide can be presented to several weaving machines, characterized in that it mainly consists of a first positioning formed by positioning the machine t. o. v. a place on the guide, and a second positioning, consisting of the positioning of the auxiliary elements t. o. v. fixed assessments and / or
<Desc / Clms Page number 4>
detection means on the weaving machine. Thus, with the first positioning, the positioning of the machine and the auxiliary element in the vicinity of the weaving machine is obtained, while the second positioning provides only the positioning of the auxiliary element, this t. o. v. attacks on detectors on the weaving machine itself.
The invention also relates to a device applying this method, the features of which are discussed in the detailed description.
With the insight to better demonstrate the features according to the invention, some preferred embodiments of devices using the method according to the invention are described below, as examples without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figures 1 t . e. m. 3 schematically represent a device according to the invention for three different positions; figure 4 represents a variant of the invention; figure 5 represents a device according to the invention in cross-section and in more detail; Figure 6 relates to the positioning of an auxiliary element t. o. v. one attached to a weaving machine
<Desc / Clms Page number 5>
brought attack; figure 7 shows on a larger scale a view of the part indicated by F7 in figure 5.
As shown in figure 1, the device according to the invention mainly consists of the combination of a d. m. v. a guide 1 movable along a plurality of weaving machines 2, which in turn carries a movable auxiliary element 4 for the weaving machines; first positioning means 5 for positioning the machine 3 t. o. v. can provide a place on the guide 1 and second positioning means 6, which form part of the weaving machines 2 themselves, and which in the positioning of the auxiliary elements 4 t connected to the machine 3. o. v. the weaving machines 2 provided. In the shown embodiment the guide 1 consists of a rail mounted on supports 7 above the weaving machines, over which the machine 3 d. m. v. means known per se are mobile.
The guide 1 can of course also be fixed to the ceiling or the like. such that the supports 7 do not hinder the machine 3.
In the first shown embodiment, the first positioning means 5 consist of two types of detectors 8 and 9 with which the automatic 3 can cooperate. The first detector 8 is situated at the level of an on the guide 1
<Desc / Clms Page number 6>
connection 10 for foodstuffs, suitable for taking off electricity, compressed air, etc. Each detector 9 is located at a weaving machine 2.
In order to present the auxiliary element 4 in the correct place on a weaving machine 2, a double positioning is provided according to the method of the invention. In the shown embodiment the first positioning consists of two steps, respectively as shown in figures 2 and 3. In the first step, the automatic 3 is moved until it cooperates with the detector 8, such that between the automatic 3 and the connection 10 forms an automatic connection. Once this connection has been formed, the machine 3 is moved up to the second detector 9, the connection 11 between the machine 3 and the connection 10 remaining as shown in figure 3. This connection consists, for example, of a flexible bundle formed by a compressed air hose and the necessary electrical cords.
As shown schematically in figure 3, the second positioning takes place by moving the auxiliary element 4 to the weaving machine 2, using positioning means 6 which form part of the weaving machine itself and which more specifically consist of, for example, a detection element or stop 12 fixedly mounted on the weaving machine 2. The second positioning will be even more so
<Desc / Clms Page number 7>
are described in detail with reference to figures 5 t. e. m. 7.
Figure 4 shows a variant in which the machine consists of a carrier 13 movable along the guide 1, a guide 14 attached to this carrier 13, which is parallel to the first mentioned guide 1, and a part 15 movable along the guide 14 to which it the weaving machine 2 movable auxiliary element 4 is attached. The positioning means 5 also in this case consist of two detectors 16 and 17, at least the first of which is mounted on the guide 1.
The second detector 17 will preferably also be mounted on the guide 1, but can also be mounted on the carrier 13.
The difference with the first-mentioned device consists in that the first positioning now takes place by having the carrier 13 cooperate with detector 16 and providing the automatic connection to the connection 10 of the foodstuffs, followed by one. displacement of the part 15 until it cooperates with detector 17, in the latter case the carrier 13 remains in its last-mentioned position.
Figure 5 shows a cross-section of a transport device according to the invention, on the basis of which the operation of the aforementioned second positioning means 6
<Desc / Clms Page number 8>
is described in more detail below. Figure 5 also shows an example of a displacement mechanism 18 for providing with the aid of the second positioning means 6 in the correct presentation of an auxiliary element 4 on the weaving machine 2, more specifically on the relevant part thereof. The displacement mechanism 18, for example, mainly consists of a transverse t. o. for the guide 1 movable carriage 19 along the machine 3 and an extendable arm 20 rotatably attached to this carriage 19.
Obviously, the mechanism 18 is provided with the necessary drive elements 21, 22 and 23, respectively, for the displacement of the carriage 19, for revolving the arm 20 and for extending the latter, which consist, for example, of stepper motors or the like. It is clear, however, that pneumatic drive elements and / or any other drive elements can also be used.
The guide 1 is d. with supports 7A attached to a load-bearing construction, such as a ceiling or the like.
If, as indicated in dashed line, line in Figure 5, the guide 1 is mounted on top of supports 7, the base or part 15A along which the carriage 19 can move is rotatably attached to the actual carrier 13. The rotation takes place around a vertical axis of rotation R, over an angle of 90 degrees, such that the
<Desc / Clms Page number 9>
part 15A in the position in which it is parallel to the guide 1, the supports 7 can be passed.
The weaving machine 2 of figure 5 schematically shows the warp beam 24, the shed 25, the frames 26, the chain guard slats 27, the warp threads 28 and the cloth tree 29, as well as a device 30 known per se which can be moved under the chain guard slats 27, in order to automatically detect a fallen chain guard blade, for example as described in applicant's Dutch patent application no. 8600372.
By way of example, for the auxiliary element 4 a device is schematically shown as described in the Belgian patent application no. 8700254 of the applicant, in which suction nozzles 31 are lowered between the different rows of chain guard slats 27 at the height of a broken chain wire in order to break the broken chain guard slat from the relevant chain guard slat wire d. m. v. suction effect.
The positioning means 6 can consist of elements of different nature, including, for example, the fixed stop 12 already mentioned and a number of detection means or elements, including elements 32 and 33, which for instance consist of proximity switches, or of stops intended to be used with proximity switches or optical detectors. to work together. The special thing about all these second
<Desc / Clms Page number 10>
positioning means 6 consists in that they form at least partly a fixed part of the weaving machine 2, so that correct positioning can be obtained. According to figure
5, the aforementioned stop 12 consists of an L-shaped profile which is mounted over the warp threads 28 according to the weaving width.
The detection element 32 can cooperate with the arm 20, and it can be mounted on the arm as well as on the stop, as well as in any other suitable place on the weaving machine. The two detection elements 33 can cooperate with each other and are attached, on the one hand, to the auxiliary element 4 and / or to the end of the arm 20 and, on the other hand, to the device 30.
The positioning of the auxiliary element 4 t. o. For example, the weaving machine 2 can be done by initially rotating the arm 20 downwards through an angle B until it interacts with the detection element and / or the stop 32, whereby an initial adjustment is achieved. Then, as shown schematically in Figure 6, d. Proximity switches or the like not shown in the figures in the desired setting of the end A of the arm 20 provided by an XY control d. by means of the control of the aforementioned drive elements 21, 22 and 23. The angle B can also be further adjusted according to a desired value.
After this positioning, the auxiliary element 4 is at the correct height, a. W. in the illustrated embodiment the
<Desc / Clms Page number 11>
suction nozzles 31 just between the chain guard slats 27. The auxiliary element 4 is located on one side of the chain. In the second instance, the positioning according to the weaving width is then provided by moving the automatic machine 3 and / or the part 15 laterally until the said detection elements 33 cooperate with each other, whereby the auxiliary element 4 above the device 30, which is at the height of the broken warp thread is positioned, comes to a stop.
In order to prevent that during the displacement according to the weaving width, a deviation would arise as a result of the rows of chain guard slats 27 or the stop 12 on the one hand and the guide or rail 1 on the other being not parallel, use can be made of a mechanical guide element connected to the arm 20, consisting of a roller 34 which can cooperate with the stop-forming profile, and the necessary resilient elements 35 and / or 36 which can exert an elastic pressure on the slide 19 and on the extendable part of the arm 20. By switching off the aforementioned drive elements 21 t. e. m., 23 and d. With regard to the spring pressure of the springs, the roller 34 will always follow the stop 12 during a lateral movement of the automatic machine 3, whereby the auxiliary element 4 is moved parallel to the stop 12.
All this is shown on a larger scale in figure 7.
<Desc / Clms Page number 12>
Preferably, the speed of movement of the automatic 3 and / or the aforementioned part 15 will be controlled. The speed of movement of the machine 3 and / or the aforementioned portion 15 along the guide 1 during feeding of the machine 3 to the weaving machine 2 concerned will be greater than the speed of movement used during the second positioning during the movement along the. stop 12. It is clear that the device is equipped for this purpose with an appropriate control unit.
When approaching or exiting a positioning point, for instance the detectors and detection means 8, 9, 16, 17 and 33, the aforementioned displacement speed is reduced or increased, respectively. This is made possible by using sensors that can determine a distance, for example d. m. v. the reflection of sound or infrared light.
It is clear that according to a variant of the invention the second positioning also. only d. m. v. mechanical guiding means, such as the roller 34 and the stop-forming profile 12, can be produced, m. a. w. without detectors.
The present invention is by no means limited to those described as examples and shown in the figures
<Desc / Clms Page number 13>
embodiments, but such a method and device for positioning auxiliary elements in weaving machines can be realized in various variants without departing from the scope of the invention.