tro
Uiterlijk
- IPA: / ˈtʁoˀ /
- Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse trúa
- Zelfstanding naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse trú
- Bijvoeglijk naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord trúr
Naar frequentie | 235 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
g enkelvoud | tro | ||
o enkelvoud | tro | |||
meervoud | tro | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
tro |
tro
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tro |
tror |
troede |
troet |
volledig |
tro
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | tro | troen | - | - |
genitief | tros | troens | - | - |
tro, o
- tro in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- tro
- Afkomstig van het Oudnoorse woord trúa
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
tro |
trodde |
trott |
volledig |
tro
Categorieën:
- Woorden in het Deens
- Woorden in het Deens van lengte 3
- Woorden in het Deens met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Deens
- Werkwoord in het Deens
- Overgankelijk werkwoord in het Deens
- Zelfstandig naamwoord in het Deens
- Woorden in het Zweeds
- Woorden in het Zweeds van lengte 3
- Woorden in het Zweeds met audioweergave
- Werkwoord in het Zweeds
- Overgankelijk werkwoord in het Zweeds