predicatief
Uiterlijk
- Geluid: predicatief (hulp, bestand)
- IPA: /ˌpredikaˈtif/
- pre·di·ca·tief
- via het Frans prédicatif of rechtstreeks uit het Latijn praedicativus; op te vatten als afleiding van predicaat met het achtervoegsel -ief[1]
stellend | |
---|---|
onverbogen | predicatief |
verbogen | predicatieve |
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | predicatief | predicatiever | predicatiefst |
verbogen | predicatieve | predicatievere | predicatiefste |
partitief | predicatiefs | predicatievers | - |
predicatief
- (taalkunde) als naamwoordelijk deel van het gezegde
- Je kunt een bijvoeglijk naamwoord als "lief" zowel predicatief ("een kind dat lief is") als attributief ("een lief kind") gebruiken.
1.
|
- Het woord predicatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "predicatief" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ief in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 80 %
- Prevalentie Vlaanderen 81 %