al

Niet te verwarren met: Al, aL, aℓ

• Samenstelling van “l” (liter) met het voorvoegsel “a” (atto-)

al

1. (wiskunde), (eenheid) het symbool voor attoliter, gelijk aan 0,000.000.000.000.000.001 liter

• aL, aℓ

eenheden van inhoud
ym³ • zm³ • am³ • fm³ • pm³ • nm³ • μm³ • mm³ • cm³ • dm³ • m³ • dam³ • hm³ • km³ • Mm³ • Gm³ • Tm³ • Pm³ • Em³ • Zm³ • Ym³
yl • zl • al • fl • pl • nl • μl • ml • cl • dl • l • dal • hl • kl • Ml • Gl • Tl • Pl • El • Zl • Yl
yL • zL • aL • fL • pL • nL • μL • mL • cL • dL • L • daL • hL • kL • ML • GL • TL • PL • EL • ZL • YL
yℓ • zℓ • aℓ • fℓ • pℓ • nℓ • μℓ • mℓ • cℓ • dℓ • ℓ • daℓ • hℓ • kℓ • Mℓ • Gℓ • Tℓ • Pℓ • Eℓ • Zℓ • Yℓ

• Geluid:  al    (hulp, bestand)
• IPA: / ɑl / (1 lettergreep)

• al

• [A] als onbepaald voornaamwoord voor het eerst aangetroffen in 776 ^[1]

afkomstig van: Middelnederlands: al Oudnederlands: al, ol Germaans: *allaz Indo-Europees: *al-

Verwant in Germaans: West: Fries/Afrikaans: al, Engels: all, Schots: aw, Duits: all, Oudhoogduits, allīhho, Jiddisch: אַלץ (alts) Noord: Zweeds: all, Deens: al, Noors; all, alt, IJslands/Faeröers: allur Oost: Gotisch: alls

• [B] van Italiaans  al vz 
• [C] van Hebreeuws  עַל vz  (al) ^[2]
• [D] van Arabisch  اَلْ lw  (al-)

[A] al

1. reeds

   • Hij heeft het al geprobeerd. 

2. versterkend

   • Dat is al te dol! 

3. ~ + deelwoord: terwijl, tijdens

   • Al wandelend kwam hij zijn oude vriend tegen. 

[A] al

1. ook wanneer, ondanks dat

   • Al is hij nog zo moe, hij blijft gewoon doorgaan. 

• al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding

[A] al

1. geheel

   • Hij probeerde het met al zijn macht. 

• geen

• eind goed, al goed
• al met al
• Al doende leert men

• Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel

• Al te goed is buurmans gek

• Al vaak met dat bijltje gehakt hebben

• Al wat de klok slaat

• Al zouden de raven het uitbrengen

[B] al

1. (kookkunst) met (alleen in onderstaande verbindingen)

• al dente
• al fresco

[C] al

1. (Jiddisch-Hebreeuws) op (alleen in onderstaande verbindingen)

• al tenai

• alechem
• aleichem

[D] al

1. de, het (in woorden ontleend aan het Arabisch)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	al	-
verkleinwoord	-	-

het al o

1. heelal ^[5]

• Het woord al staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "al" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.[6]

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

al

1. al; reeds

• IPA: /ɑɫ/

• al

• Afgeleid van het Nederlandse al

al

1. al; reeds

• reeds

al

1. heelal

• heelal

al

1. heel, geheel
2. alle, elk

• IPA: /ɑːl/

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *ailą

āl o

1. vuur

• ālfæt
• ālgeweorc
• onāl

enkelvoud	meervoud
al	als

al

1. (bloemplanten) Morinda citrifolia  noni of Indische moerbei

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

• verlan van là

al

1. (spreektaal) er, daar

   «Il est al Momo?»

   Is Momo er? ^[1]

al

1. alle

• hielal

• Wurdboek fan de Fryske taal - Instituut voor de Nederlandse taal

al

1. al; reeds

• Wurdboek fan de Fryske taal - Instituut voor de Nederlandse taal

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /aɫ/ (Etsbergs)

al

1. (Hooglimburgs) al
2. (Hooglimburgs) alles
3. (Hooglimburgs) helemaal

al o

1. (Hooglimburgs) heelal, universum

	enkelvoud				meervoud
	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind
nominatief	al	-	-	-	-	-	-	-
genitief	als	-	-	-	-	-	-	-
locatief	alles	-	-	-	-	-	-	-
datief	alle(m)	-	-	-	-	-	-	-
accusatief	al	-	-	-	-	-	-	-

• IPA: /aːl/
• Geluid:  al    (hulp, bestand)

• Afgeleid van het Oudhoogduitse ald

al

1. oud

• jonk
• frësch

al

1. (drinken) water; kleurloze vloeistof

• Afgeleid van het Angelsaksische eall

al

1. geheel, volledig

al

1. alle, elke

• Afgeleid van het Oudnederlandse al / ol

al

1. alle

• Vroegmiddelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal

al

1. compleet, volledig

• Vroegmiddelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal

al

1. ondanks

• Nederlands: al
  • Afrikaans: al
• Limburgs: al
• West-Vlaams: al, ol

• Vroegmiddelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal

al

1. al; reeds

• aal
• all

al

1. al; reeds

• IPA: /al/

• al

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *allaz

al

1. alle
2. elk
3. geheel

• Middelhoogduits: al
  • Duits: all
  • Jiddisch: אַלץ‎‎ (alts‎)

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *ēlaz

al o

1. (straalvinnigen) paling, aal; een langwerpige vis

• āl

• Middelhoogduits: āl
  • Duits: Aal
  • Luxemburgs: Éil
  • Riograndenser Hunsrückisch: Ool

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *allaz

al

1. alle

• ol

• Middelnederlands: al
  • Nederlands: al
    • Afrikaans: al
  • Limburgs: al
  • West-Vlaams: al, ol

• Oudnederlandse woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal

al

1. geheel, volledig

• Oudnederlandse woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *allaz

al

1. alle

• Middelnederduits: al, alle
  • Nedersaksisch: all, alle, olle

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *ēlaz

al m

1. (straalvinnigen) aal, paling; een langwerpige vis

• āl

• Afgeleid van het Duitse Aal

al m

1. (straalvinnigen) (dialect: Silezisch) aal

• węgorz

al

1. al; reeds

Samenvoeging van a en el.

al

1. aan de

   «Doy el libro al vecino.»

   Ik geef het boek aan de buurman.

al

1. rood
2. blozend

• Afgeleid van het Middelnederlandse al

al

1. al

• ol

al

1. els