Over de natuurlijke loop van de
Gouwe in de Goudse binnenstad
Ruurd Kok
Inleiding
De Gouwe en Gouda zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De stad dankt niet
alleen haar naam aan dit riviertje, maar de loop van de Gouwe is ook bepalend geweest
voor de stedelijke ontwikkeling van Gouda.1 Uit de stadsplattegrond blijkt dat de
Gouwe van grotere invloed is geweest op de stadsontwikkeling dan de Hollandsche
IJssel.2 De stad heeft een zeer smal rivierfront van circa 250 meter. Zoals bij andere
dam-steden werd de zijrivier, in dit geval de Gouwe, op enige afstand van de monding
afgedamd en voorzien van een sluis.
In de literatuur over de vroegstedelijke ontwikkeling van Gouda wordt algemeen aangenomen dat de Haven een gegraven element is.3 De aanleg zou dateren na het doortrekken van de Gouwe naar de Oude Rijn tussen 1222 en 1244.4 Deze verbinding was in
eerste instantie bedoeld voor verbetering van de waterhuishouding. Door het verbreden
van een kavelsloot ontstond de scheepvaartroute ‘binnen dunen’, waarmee de ontwikkeling van Gouda als handelsnederzetting op gang kon komen. Mogelijk maakte de
scheepvaart in 1243 al gebruik van deze route.5 De verschillende auteurs zijn het echter
niet eens over de oorspronkelijke loop van de Gouwe in de binnenstad.Rivieren verleggen in de loop van hun bestaan voortdurend hun loop. Pas in de Middeleeuwen wordt
met de aanleg van dijken een begin gemaakt met het beteugelen van rivieren. Ook de
Gouwe heeft vroegere lopen gehad. Er is dan ook geen sprake van één natuurlijke loop.
Relevant voor de vroegste ontwikkeling van Gouda is de loop die op dat moment actief
was. Het definitieve antwoord op deze vraag ligt in de bodem. Op basis van een kaartanalyse blijkt het echter al mogelijk uitspraken te doen over de verschillende voorgestelde reconstructies.
Kaartanalyse is een geschikte methode bij de bestudering van deze problematiek.
Uit vergelijking van historische en recente kaarten blijkt namelijk dat de loop van
natuurlijke waterlopen over het algemeen nog duidelijk herkenbaar is in historische
binnensteden.6 De waterlopen zijn als het ware gefixeerd in de stedelijke omgeving, al
dan niet in gekanaliseerde vorm. Een uitzondering vormt Utrecht, waar nog veel
onduidelijk is over de loop van de Oude Rijn en van de Vecht.7
In dit artikel wordt eerst de loop van de Gouwe kort beschreven. Vervolgens worden de
geologische gegevens gepresenteerd en worden de verschillende reconstructies kort
besproken. Nadat bij enkele reconstructies kanttekeningen zijn geplaatst, wordt een
alternatieve reconstructie uitgelicht. Tot slot worden aanbevelingen gedaan voor bodemonderzoek.
Gouwe
Het riviertje ontsprong in het veengebied ter hoogte van het huidige Boskoop.8 Ten
noorden van Boskoop heeft de Gouwe een recht verloop parallel aan de verkaveling, die
wijst op de menselijke oorsprong van de verbinding met de Oude Rijn. Zuidelijk van
Boskoop toont de loop duidelijk het karakter van een natuurlijke rivier. De leraar en
fysisch geograaf Teunis Vink (1881-1950), die in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog
de eerste systematische kartering van het rivierengebied heeft uitgevoerd, spreekt opgetogen van ‘het onafgebroken feest der Gouwebochten’.9 In zijn postuum uitgegeven
levenswerk De Rivierstreek beschrijft hij zeer uitgebreid de (oorspronkelijke) loop van de
Tidinge van Die Goude
53
Gouwe.
De historische scheepvaartroute over de Gouwe komt met een bocht bij het Bolwerk de
Goudse binnenstad in. De route loopt in zuidwestelijke richting tussen de Hoge en Lage
Gouwe en buigt ter hoogte van de Keizerstraat naar het noordoosten langs de Vismarkt.
Bij de Donkere Sluis buigt het water weer naar het zuidwesten om tussen de Oost- en
Westhaven door bij het Tolhuis in de Hollandsche IJssel uit te komen. De hele route in
de binnenstad heeft een lengte van ongeveer een kilometer. De vraag is nu of de
beschreven scheepvaartroute ook de natuurlijke loop is. Daarvoor wordt eerst bekeken
wat in de literatuur over de bodem van Gouda is geschreven.
Bodem
Gouda ligt in het Hollands-Utrechtse veengebied. Dit gebied is gevormd onder invloed
van de stijging van de zeespiegel na de laatste ijstijd (circa 10.000 jaar geleden). Door
de zeespiegelstijging werd heel laag-Nederland langzaam natter, waardoor veen kon
gaan groeien. Dit zogenaamde basisveen werd vanuit het westen geleidelijk overstroomd
door de zee. Zo ontstond een veengebied dat aan de westzijde werd begrensd door wadden. De meest oostelijke begrenzing van deze wadafzettingen ligt ter hoogte van het
huidige Gouda. Deze afzettingen bestaan uit zand, zavel en/of klei. De rivieren kregen
een regelmatiger loop en voerden zand en klei aan. Op die plaatsen waar geen afzettingen plaatsvonden door rivieren of door de zee, ontstond een dik veenpakket dat wordt
aangeduid als Hollandveen. Na de vorming van een gesloten kustlijn rond 3500 voor
Christus kon het veen zich over een groot gebied ontwikkelen tot een uitgestrekt veenmoeras. Dit veen ligt op veel plaatsen nog aan de oppervlakte in het Hollands-Utrechtse
veengebied.
Een van de auteurs die zeer gedetailleerd over de bodem van Gouda heeft geschreven is
D.L. de Jong (1928-1956). De Jong was bouwkundige van de Provinciale Waterstaat in
Zuid-Holland en was zeer geïnteresseerd in de geschiedenis van zijn streek en in het bijzonder in de historische waterstaat. Hij heeft ook veel bodemkundige gegevens verstrekt
aan Vink ten behoeve van De Rivierstreek.10 De Jong baseerde zich op beschikbare gegevens en heeft voor zover bekend zelf geen bodemonderzoek gedaan. In zijn artikel over
de Gouwe heeft De Jong een dwarsprofiel opgenomen over de Kromme Gouwe ter
hoogte van de Moordrechtse Tiendeweg. Het profiel toont een vijftig meter breed en
ruim elf meter dik kleipakket.11 De Jong interpreteert de klei als afzettingen van de
Gouwe en leidt uit de dikte van het kleipakket ten onrechte een ouderdom af van
10.000 à 15.000 jaar. Ook Vink komt tot deze conclusie en sluit uit dat het om wadafzettingen gaat.12 De geologische kaart van 1994 toont dat zich op deze plaats in de
ondergrond wel degelijk wadafzettingen bevinden. De Gouwe heeft zich hier kennelijk
ingesneden tot in de onderliggende kleiige wadafzettingen. De Jong en Vink hebben
geen onderscheid kunnen maken tussen beide afzettingen op basis van de hun beschikbare gegevens. Ook in de binnenstad gaat Vink ten onrechte uit van een circa elf meter
dik pakket afzettingen van de Gouwe.13 Hij acht geen andere verklaring denkbaar voor
het feit dat de bebouwing aan de Gouwe niet verzakt tussen het Bolwerk en de Donkere
Sluis. Vink kan zich ‘de kleibezooming’ niet anders denken dan in de vorm van oeverwallen. Hij jubelt dat Moeder Natuur hiermee een prachtige uitzet schonk aan de jonge
handelsplaats. Ook hier moeten de afzettingen anders worden verklaard. Het gaat namelijk om afzettingen van een oude tak van de Rijn, de Gouderak-stroomgordel, die hier
onder de binnenstad liggen. Deze rivierloop was actief tot circa 6400 jaar geleden.14
Ter hoogte van Gouda ligt de bovenkant van deze afzettingen op ongeveer 6,5 m onder
maaiveld.
De bodemkaart (1984) geeft geen informatie voor de Goudse binnenstad, omdat het stedelijk gebied niet is gekarteerd. Op de geologische kaart (1994) is in de gehele binnen-
54 Tidinge van Die Goude
stad een kleidek aangegeven dat vanuit de Gouwe over het Hollandveen is afgezet.
De loop van de Gouwe is niet ingetekend. In een recente studie is een groot aantal oude
rivierlopen in het Nederlandse riviergebied in kaart gebracht.15 Publicatie en kaart zijn
het resultaat van jarenlang veldonderzoek door fysisch geografen van de universiteit van
Utrecht. Gouda ligt aan de westrand van het onderzoeksgebied. De loop van de Gouwe
is globaal aangegeven op de kaart (1:100.000).16 De Gouwe wordt niet nader beschreven en wordt gerekend tot de perimarine getijdekreken. Dergelijke kreken zijn ontstaan
onder invloed van de getijdewerking en vinden veelal hun oorsprong in veenontwateringsgeulen. Er is geen datering bekend voor de vorming van de Gouwe. De kleisedimentatie in de Gouwebedding kon
pas beginnen toen de Hollandsche
IJssel Rijnwater ging afvoeren rond
het begin van de jaartelling.17
De Gouwe bestond toen waarschijnlijk al als veenontwateringsgeul.
In de binnenstad van Gouda is nog
nooit gericht fysisch geografisch
onderzoek uitgevoerd. Auteurs
hebben zich met name gebaseerd op
boringen en sonderingen die voor
civieltechnische doeleinden zijn
gezet. Ook archeologische opgravingen leveren vooralsnog geen relevante waarnemingen, omdat slechts
hoogst zelden de natuurlijke onderHet centrum van Gouda op de geologische kaart, met het kleidek
grond wordt bereikt.
van de Gouwe en de daaronder liggende afzettingen van de
Gouderak-stroomgordel.
Reconstructies
Op basis van de geologische kaart van 1936 is verondersteld dat de Gouwe in de Vroege
Middeleeuwen westelijker uitmondde in de Hollandsche IJssel (ongeveer ter hoogte van
het huidige Gouwekanaal).18 Op deze kaart staat in de Oostpolder een bochtige kleistrook aangegeven. De kaart blijkt echter op meerdere punten onjuist te zijn. Zo heeft
Vink tijdens de aanleg van het Gouwekanaal vastgesteld dat hier slechts het normale,
oorspronkelijk 0,4 m dikke kleidek aanwezig was en geen afzettingen die wijzen op een
monding.19 Vink houdt de Haven voor de natuurlijke monding van de Gouwe.20
Tot nu toe hebben vooral historici zich bezig gehouden met de vraag naar de oorspronkelijke loop van de Gouwe in de binnenstad, overigens met de constatering dat het
definitieve antwoord van andere disciplines moet komen.21 Er bestaat onder de meeste
auteurs overeenstemming over het idee dat de Haven vanaf de Donkere Sluis is gegraven. Veelal wordt volstaan met de opmerking dat het overduidelijk om een kunstmatig
element gaat en wanneer een argument wordt aangevoerd, dan betreft het de vrijwel
haakse bocht die de Haven maakt met de Hoge en Lage Gouwe.22 De verschillende
auteurs veronderstellen een ruimere bocht en hebben de oorspronkelijke loop daarom
gezocht ten oosten van de Haven. Geen van de auteurs geeft een reden waarom de
Haven moest worden gegraven. Overigens is recent verondersteld dat ook het noordelijk
gedeelte van de Gouweloop in de binnenstad kunstmatig zou zijn. Deze veronderstelling is gebaseerd op een reconstructie van de oorspronkelijke verkaveling in dit deel van
de binnenstad, waarbij de Gouwe een al bestaande verkaveling zou doorsnijden.23
Een alternatieve loop wordt niet voorgesteld, maar zou logischerwijs in verbinding
moeten staan met een van de hieronder te bespreken lopen.
Tidinge van Die Goude
55
De amateur-historicus P. van Balen
wees in 1941 op het grachtje van de
Donkere Sluis ten noorden van de
Molenwerf en op de gracht langs de
Spieringstraat.24 De Jong vermoedde
dat deze loop werd aangeduid als ‘de
ouwe Gouwe.’ Oud-archivaris
Geselschap trok deze veronderstelling
in twijfel en stelde dat grondboringen
uitkomst zouden moeten geven.25
De historicus Buiskool komt aan de
hand van hoogtemetingen, civieltechnische grondboringen en historische
bronnen tot de conclusie dat de
Gouwe oorspronkelijk langs de
Spieringstraat moet hebben gelopen.26
De stedenbouw-historicus Visser
heeft zich het meest intensief bezig
gehouden met het Gouwe-vraagstuk.
Hij heeft geopperd dat de Gouwe een
grotere bocht maakte langs de noordzijde van het latere marktplein en dat
daarmee de gebogen rooilijnen kunnen worden verklaard van de oostzijde
van de Markt en van de ZeugDe Goudse binnenstad met de loop van de Gouwe volgens de ver27 Ook in deze reconstructie
straat.
schillende reconstructies: A. Van Balen; B. Visser; C. Kooijman en
zou
de
benedenloop van de Gouwe
Kooijman-Tibbles.
worden gevormd door de gracht
langs de Spieringstraat. In Vissers reconstructie past ook een bochtige waterloop langs
de Naaierstraat.28 Dat deze laatste een Gouweloop zou zijn is mede gebaseerd op afwijkende perceelsdiepten in dit deel van de binnenstad. Bij deze veronderstelde loop is de
kanttekening gemaakt dat deze sloot opvallend smal is en dat dus sprake zou moeten
zijn van een sterke verlanding.29 Recent heeft Visser hier nog enkele veronderstellingen
aan toegevoegd die hij vooraf laat gaan door de opmerking dat de natuurlijke loop van
de Gouwe moeilijk is vast te stellen.30 Zo merkt hij op dat het gedeelte van de Gouwe
tussen de Keizerstraat en de Donkere Sluis kunstmatig aandoet en dat langs de zuidzijde
van de Markt mogelijk een oude Gouwebedding aanwezig is.
De reconstructies van Van Balen en van Visser hebben met elkaar gemeen dat de benedenloop wordt gezocht in de gracht langs de Spieringstraat. Over deze loop lijkt dan
ook overeenstemming te bestaan. Een alternatieve reconstructie die eveneens voortkomt
uit historisch onderzoek naar de stadsontwikkeling, heeft tot nu toe weinig aandacht
gekregen. Op basis van hun analyse van het hofstedengeld31 aan de oostzijde van de
Haven hebben Kooijman en Kooijman-Tibbles gespeculeerd dat de Gouwe slechts een
korte bocht zou hebben gemaakt en dat het gedeelte van de Haven ten zuiden van de
Noodgodsstraat de oorspronkelijke loop is.32 De ‘ongewone knik in de Haven net ten
noorden van de Noodgodstraat’ zou deze verklaring volgens hen ondersteunen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Spieringstraat
Peperstraat
Molenwerf
Doelenstraat
Walestraat
Lange Noodgodsstraat
Korte Noodgodsstraat
Kuiperstraat
Houtenstraat
Schielands Hoge Zeedijk
Raam
Hoge Gouwe
Lage Gouwe
Turfmarkt
Nieuwehaven
Kattensingel
Markt
Kleiweg
Blekerssingel
Tiendeweg
Fluwelensingel
Oosthaven
Westhaven
Kanttekeningen
Bij de hierboven besproken reconstructies kunnen verschillende kanttekeningen worden
gemaakt. De reconstructie van Van Balen, waarbij het grachtje ten noorden van de
Molenwerf wordt aangemerkt als Gouweloop, heeft bijvoorbeeld consequenties voor de
56 Tidinge van Die Goude
op de Molenwerf veronderstelde laatmiddeleeuwse versterking. De Gouwe zou hierbij
tussen de versterking en de bijbehorende hofkapel (latere Sint-Jan) hebben gelopen, wat
niet waarschijnlijk is. Zonder dit expliciet als bezwaar te noemen, acht Visser een oude
loop ten noorden van de huidige Sint-Jan meer voor de hand liggend (langs de zuidzijde van de Markt).33 Bij de reconstructie van Van Balen is het ronde perceel van de
Molenwerf overigens niet meer rondom omgracht, maar grenst het aan de noord- en
oostzijde aan een natuurlijke waterloop. In publicaties over de hier veronderstelde
motte blijft dit onvermeld.34
Visser heeft zelf een kanttekening geplaatst bij zijn reconstructie van de Gouweloop die
met een boog om de latere Markt zou hebben gelopen.35 Een argument voor deze loop
waren de gebogen rooilijnen van de oostzijde van de Markt en van de Zeugstraat. Deze
afwijkende rooilijnen kunnen echter ook worden verklaard vanuit de oorspronkelijke
verkaveling in de binnenstad. Het gedeelte ten oosten van de Gouwe en ten zuiden van
de Tiendeweg sluit aan op de ontginning ten oosten daarvan (Willens). Het overige deel
is grotendeels op de Gouwe georiënteerd. De gebogen rooilijnen vinden dus mogelijk
hun oorsprong in de verbinding tussen twee bijna haaks op elkaar staande verkavelingsrichtingen. Problematischer is echter de zowel door Van Balen als door Visser veronderstelde benedenloop langs de Spieringstraat. Visser is niet eenduidig over de plaats van
de monding van de Gouwe. Hij stelt dat ‘de bestaande Gouwe-monding werd vergraven
tot de gracht langs de Spieringstraat’36 en tegelijkertijd dat deze gracht na de aanleg van
de Haven oostwaarts is verschoven om langs de Oosthaven een redelijk erfdiepte te krijgen.37 Dit betekent dat de monding oorspronkelijk ten westen van de Spieringstraat
heeft gelegen, meer in de richting van de Haven. Het impliceert echter meer. Vissers
reconstructie kan als volgt worden
samengevat: omdat de oude loop van de
Gouwe kennelijk niet geschikt werd
bevonden om dienst te doen als haven,
werd vrijwel parallel aan de Gouweloop
een nieuwe haven gegraven, wat echter
tot gevolg had dat de oorspronkelijke
Gouweloop moest worden opgeschoven.
Dit is een onwaarschijnlijke gang van
zaken, waarvoor bovendien geen reden
wordt aangegeven. De grootste vraag
blijft dan ook waarom deze loop niet tot
haven werd vergraven. Een andere kanttekening betreft de relatie met het kasteel
dat tussen 1361 en 1384 werd gebouwd
in de zuidoosthoek van de stadsomwalling. Opmerkelijk is dat het kasteel in
zijn uiteindelijke vorm dwars over de
oorspronkelijke Gouwemonding en/of
een verplaatste gracht moet hebben gele- Uitsnede uit de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit
gen. Weliswaar werd in middeleeuwse
1562.
riviersteden op grote schaal land gewonnen door het aanplempen van rivieroevers, toch is het onwaarschijnlijk dat uitgerekend
voor de bouw van een kasteel een locatie werd gekozen waarbij een riviermonding
moest worden gedempt. De meest logische plaats is de oever van een rivier. Bij het
bodemonderzoek naar het kasteel is in 1990 geen aandacht besteed aan de veronderstelde loop van de Gouwe in dit gebied, terwijl op dat moment wel werd aangenomen dat
de Gouwe hier moest worden gezocht.38 Ook in meer recente publicaties wordt geen
Tidinge van Die Goude
57
aandacht besteed aan het feit dat het kasteel is gebouwd in het gebied waarin de monding van de Gouwe zou liggen.39
Bij deze laatste kanttekening kunnen enkele tegenwerpingen worden gemaakt. Buiskool
heeft op basis van de zogenaamde Bloise rekeningen een poging gedaan de bouwgeschiedenis van het kasteel te reconstrueren.40 Hieruit blijkt dat het kasteel in drie fasen
is gebouwd. Dit laat de mogelijkheid open dat op de oever met de bouw werd begonnen en dat de eventuele Gouwemonding pas werd overbouwd bij latere uitbreidingen.
Verder blijft het de vraag hoe de gracht langs de Spieringstraat oorspronkelijk liep,
indien de Gouwe elders moet worden gezocht. Uit de rekeningen blijkt dat dwars over
het kasteelterrein het Molenwater liep, een gracht die het verlengde vormde van de
gracht langs de Spieringstraat. Rond 1385 moet het Molenwater zijn gedempt, daarom
ontbreekt het grachtje op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit 1562.
Ook deze situatie is niet ideaal, al laat een gracht zich eenvoudiger dempen dan een
riviermonding. Uit de vermelding van verzakkingen en instortingen tijdens de bouw
blijkt overigens duidelijk dat het kasteel op slechte grond was gebouwd.41 De genoemde kanttekeningen rechtvaardigen op z’n minst de vraag of de gracht langs de
Spieringstraat daadwerkelijk de oorspronkelijke loop van de Gouwe is.
Alternatief
De reconstructie van Kooijman en Kooijman-Tibbles kent de genoemde bezwaren niet.
Zij veronderstellen dat de Gouwe een korte bocht maakte door het gebied ten oosten
van het noordelijk uiteinde van de Haven. Bij hun analyse van het hofstedengeld ontdekten ze voor dit gebied uitzonderlijk hoge bedragen, waarvoor zij de aanname van
een verlengde perceelgrens aanvoeren als mogelijke verklaring.42 Ook Visser had deze
hoge bedragen opgemerkt, maar geeft als verklaring een latere uitgifte.43 Kooijman en
Kooijman-Tibbles geven als toelichting dat bij de aanleg van de sluis en Haven aan het
eind van de dertiende eeuw ‘slechts enig rechttrekken’ van de Gouwe zou hebben
plaatsgevonden, waarbij de huidige percelen aan de Oosthaven zijn ontstaan. Ter hoogte
van de knik in de Haven zou de afsnijding weer aansluiten op de natuurlijke loop van
de Gouwe. Deze knik is al duidelijk aangegeven op de stadsplattegrond van Jacob van
Deventer uit 1562. Deze loop kan vooralsnog niet worden bevestigd aan de hand van
andere beschikbare gegevens. Aan dit gedeelte van de Oosthaven zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd door de Archeologische Vereniging Golda, al dan niet in
samenwerking met de gemeentelijk archeoloog. Bij geen van deze onderzoeken is echter
de natuurlijke ondergrond bereikt. Een beeld van de laatmiddeleeuwse situatie langs de
Haven werd wel verkregen in 1997 bij archeologisch onderzoek in de kelder van het
pand Westhaven 65, ‘Endenburg’.44 Het terrein bleek in ieder geval vanaf de dertiende
eeuw te zijn opgehoogd met klei en organisch materiaal. De profielen toonden een terpachtige ophoging die later is uitgebreid. Het ‘vergroeien’ van huisterpen is elders ook
aangetoond, zoals langs de Amstel in Amsterdam.45 Uit de ophogingen aan de
Westhaven kan helaas niet worden afgeleid of ze langs een natuurlijke of langs een
gegraven waterloop zijn aangelegd. Naast het hoge hofstedengeld en de knik in de
Haven zijn er andere argumenten aan te voeren voor deze reconstructie. Om te beginnen is er een logische verklaring voor de voorgestelde gang van zaken vanuit de aanleg
van de sluis in de Gouwe. Aannemelijk is dat deze werd aangelegd op het droge in de
binnenbocht van de Gouwe en dat de sluis in gebruik werd genomen door de binnenbocht af te snijden en de oude loop te dempen. Bij deze werkwijze hoefde zo min
mogelijk grond te worden verzet. Een vergelijkbare situatie is aangetoond bij de opgraving van de dam in de Rotte te Rotterdam, de enige laatmiddeleeuwse dam die archeologisch is onderzocht. Hier werd de oudste sluis rond 1270 gebouwd op de oever van
een recht gedeelte van de Rotte, waarna de rivier is verlegd.46 In Schiedam ligt de dam
58 Tidinge van Die Goude
met sluizen wel in een bocht van de rivier.47
In Amsterdam ligt de dam in de Amstel ook in
een binnenbocht. Daarnaast levert de voorgestelde
reconstructie een beeld op dat beter aansluit op dat
van andere steden aan de monding van een veenrivier zoals Rotterdam en Amsterdam, waar de
monding (ongeveer) in het midden van het rivierfront ligt.
Consequenties
Deze reconstructie van de Gouweloop heeft verschillende consequenties voor de vroegstedelijke
ontwikkeling van Gouda. In de eerste plaats betekent het dat onder het noordelijk deel van de
Oosthaven een natuurlijke Gouwebedding zou
moeten liggen die door middel van aanplempingen
is gedempt. Deze demping moet hebben plaatsgevonden voordat hier het Catharina Gasthuis werd
gebouwd. Dit wordt voor het eerst vermeld in het
begin van de veertiende eeuw. De afsnijding van de
Gouwe en verlenging van de percelen op de
Oosthaven verklaart mogelijk ook het voor Gouda
bijzondere stedebouwkundige verschijnsel van de
tweezijdige bebouwing aan de Dubbele Buurt.
Een tweede consequentie betreft de dam. Het is
opvallend dat in de literatuur over de ontwikkeling
Reconstructie van de dam in de Rotte te Rotterdam
van Gouda weinig aandacht wordt besteed aan de
rond 1280. Bron: Carmiggelt & Guiran, ‘De oordam48 en in het geheel geen poging wordt gedaan
de ligging van de dam met sluis te verklaren.
sprong van de stad Rotterdam’.
Een discussie over de aanleg en ligging van de dam
voert te ver in het bestek van dit artikel. Daarom wordt volstaan met het aanstippen van
enkele meer of minder speculatieve punten die nader onderzoek verdienen. De oudste
vermelding van de Donkere Sluis dateert uit 1321, maar mogelijk was in 1243 al een
sluis aanwezig.49 De aanleg van een keersluis werd pas noodzakelijk met het ontstaan
van de scheepvaartverbinding tussen Hollandsche IJssel en Oude Rijn in deze periode.
De aanleg van een sluis is echter slecht denkbaar zonder damlegging, dus zal de Gouwe
al zijn afgedamd voorafgaand aan de aanleg van de sluis. Deze dam kan eventueel voorzien zijn geweest van een duiker of spuisluis ten behoeve van de waterhuishouding.
De aanleg van een dam moet worden gezien in relatie tot de bedijking van rivieren.
Het is zinloos een zijrivier af te dammen zonder de rivier zelf te bedijken. Op basis van
een historische bron is verondersteld dat de Hollandsche IJssel in 1122 al is bedijkt.50
Een iets jongere aanwijzing voor een dijk is de vermelding van een sluis bij Haastrecht
in 1155.51 Dit zijn de vroegst mogelijke dateringen voor de aanleg van een dam in de
Gouwe.
Ook de ligging van een dam wordt vaak bepaald door de aanwezige dijken, zoals in
Rotterdam en Schiedam waar de dam in het dijkfront werd aangelegd. Een andere factor
die van invloed is op de ligging van een dam, is de behoefte aan een haven in het open
water voor de dam. In Rotterdam en Schiedam lagen de dijken zover landinwaarts dat
de benedenloop van de Rotte en de Schie plaats bood aan een haven. In Amsterdam was
dit niet het geval en werd de dam meer landinwaarts aangelegd om een haven te creëren. Dit maakte het wel noodzakelijk om langs de Amstel dijken aan te leggen tussen de
Tidinge van Die Goude
59
dam en het IJ. In Gouda lijkt de situatie vergelijkbaar met die in Amsterdam. De dam
ligt circa 425 m achter de Schielands Hoge Zeedijk/Goejanverwelledijk, de noordelijk
IJsseldijk die vrijwel direct langs de rivier ligt. De dijken langs de noordoever van de
Hollandsche IJssel moeten met de dam zijn verbonden door het ophogen van de Oosten Westhaven. Ter vergelijking: in Amsterdam ligt de dam op circa 450 m achter de
oorspronkelijk IJdijk en in Schoonhoven op circa 275 m achter de Lekdijk. De lengte
van een haven houdt ongetwijfeld verband met het belang van de scheepvaart in de
betreffende plaats.
Wat betreft de ligging van de dam in Gouda lijkt er meer aan de hand te zijn. De dam
ligt in het verlengde van de Lange Tiendeweg, die wel wordt gezien als de achterkade
van de eerste ontginning van Willens.52 Dit leidt tot de speculatie dat deze weg mogelijk een waterkerende functie had, voorafgaand aan de aanleg van de IJsseldijk.
Aangezien ten westen van de dam geen weg in aanmerking komt voor een waterkerende
functie, kan de Lange Tiendeweg geen deel hebben uitgemaakt van een doorlopende
waterkering. Mogelijk houdt de relatie tussen de dam en de Lange Tiendeweg eerder
verband met het feit dat de weg/kade de oostelijk toegang tot de stad vormde en een
belangrijke verkeersfunctie had. Toch is niet uitgesloten dat sprake is van een oudere,
meer landinwaarts gelegen dijk. Wanneer met deze gedachte naar de Goudse stadsplattegrond wordt gekeken, dan valt bijvoorbeeld de doorlopende lijn op, die wordt
gevormd door de Houtenstraat-Kuiperstraat-Korte Noodgodsstraat-Lange Noodgodsstraat-Walestraat-Doelenstraat. Deze lijn ligt op circa 225 m ten noorden van de
IJsseldijk en volgt de bocht in de Hollandsche IJssel op deze plaats. Op oude kaarten
zijn vooralsnog geen aanwijzingen gevonden dat deze lijn zich doorzet buiten de binnenstad. Opmerkelijk is wel dat aan de oostkant van deze lijn over de Fluwelensingel
een brug ligt, die al staat aangegeven op de kaart van Van Deventer. Tegen een doorgaande route spreekt echter het feit dat delen van deze route van oudsher verschillende
namen hebben.53 Mocht hier toch sprake zijn van een dijk, dan zal die op zeker
moment ook een begrenzing hebben gevormd van het stadsgebied. Nader historisch
(geografisch) en archeologisch onderzoek moet meer duidelijkheid kunnen geven over
de betekenis van deze lijn.
Verder valt op dat de Peperstraat en de gracht daarlangs dezelfde knik vertonen als de
Haven. Ook Visser heeft deze knik opgemerkt, maar veronderstelt dat het noordelijk
deel van de gracht langs de Peperstraat al aanwezig was en de richting heeft bepaald
van het noordelijk deel van de Haven.54 Vreemd is dan wel dat aan deze kant een
sloot/gracht de richting heeft bepaald van de Haven en dat aan de oostzijde de aanwezige gracht langs de Spieringstraat moest worden verschoven vanwege de Haven. Het zou
ook andersom kunnen zijn: dat de Haven de richting heeft bepaald van de Peperstraat
met gracht. Deze zouden dan pas zijn aangelegd na de aanleg van de sluis en het rechttrekken van de Gouwe. De gracht langs de Peperstraat zal de afwatering van Korte
Akkeren hebben overgenomen, nadat de afwatering op de Haven werd geblokkeerd
door de aanleg van een dijk. In deze periode moet dan ook al een duiker aanwezig zijn
geweest voor de verbinding van de gracht langs de Peperstraat met de Hollandsche
IJssel.
Tot besluit
Dit artikel heeft in ieder geval duidelijk gemaakt dat de oorspronkelijke loop van de
Gouwe in de Goudse binnenstad nog steeds problematisch is. De reconstructie van
Kooijman en Kooijman-Tibbles lijkt de minste bezwaren op te roepen en laat zich
bovendien verklaren vanuit vergelijkbare situaties. Op basis van de beschikbare
gegevens kan echter nog geen verantwoorde keuze worden gemaakt. De besproken
reconstructies moeten vooralsnog als alternatieven worden beschouwd. Het definitieve
60 Tidinge van Die Goude
antwoord ligt besloten in de bodem in de vorm van natuurlijke afzettingen en sporen
van menselijk ingrijpen. Het antwoord kan worden gevonden door de beschikbare
civieltechnische boringen en sonderingen te laten analyseren door een fysisch geograaf.
Op basis daarvan kan vervolgens gericht booronderzoek worden uitgevoerd. Daarnaast
dient elke mogelijkheid te worden aangegrepen om archeologisch onderzoek uit te voeren op plekken waar de oude Gouweloop mag worden verwacht. Vooruitlopend op
bodemonderzoek kan de hier voorgestelde alternatieve reconstructie door historici worden getoetst aan de bronnen. Zodoende moet de Gouwe toch zijn loop krijgen.
* De auteur werkte van 1995-2001 als archeoloog voor de gemeente Gouda en is vanaf 2002 werkzaam voor de
provincie Utrecht. Zijn hartelijke dank gaat uit naar prof. dr. K. Goudriaan (Vrije Universiteit Amsterdam), dr. ir.
J.C. Visser (Maasland) en dr. H.J. Weerts (Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO, Utrecht)
voor hun bijzonder bruikbare commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Verder gaat zijn dank uit naar de
heer W. Krook (gemeente Amsterdam, afdeling Archeologie) en naar het BOOR voor het beschikbaar stellen van
afbeelding 4.
Noten
1 Van Balen wees al op het belang van de Gouwe voor het zoeken naar de vroegste bewoning (P. van Balen,
‘Middeleeuwse landontginning in de omgeving van Gouda’, in: Derde verzameling bijdragen Oudheidkundige
Kring ‘Die Goude’ (1941) 10-30, aldaar 11; zie ook: K. Buiskool, ‘De Gouwestreek en Gouda. Een historischgeografisch onderzoek’, De Schatkamer 4 (1990) 1-27, aldaar 3; J.E.J. Geselschap en A. Bezemer ‘Ruimtelijke
ontwikkeling’, in: A. Scheygrond, J.E.J. Geselschap en L.B. Korstanje, Gouda zeven eeuwen stad Bijdragen ‘Die
Goude’ 15, 35-62, aldaar 35; B.M.J. Speet, ‘Het gebruik van stadsplattegronden bij stadsvergelijkend onderzoek. De toepasbaarheid van twee analytische verklaringsmodellen’, in: P.J. Margy, P. Ratsma & B.M.J. Speet
(red.), Stadsplattegronden. Werken met kaartmateriaal bij stadshistorisch onderzoek Hollandse Studiën 20
(Hilversum 1987) 65-86; J.C. Visser, ‘Gouda, de wording van een polderstad’, Historisch Geografisch Tijdschrift
12 (1994) 37-52.
2 Visser, ‘Wording van een polderstad’, 39; zie ook de analyse van de Goudse stadsplattegrond door Speet
(‘Gebruik van stadsplattegronden’).
3 Van Balen, ‘Middeleeuwse landontginning’, 11; D.L. de Jong, ‘De Gouwe’, in: Vijfde verzameling bijdragen
Oudheidkundige Kring ‘Die Goude’, (1947) 126-172, aldaar 131, 3; J.C. Visser, Schoonhoven. De ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in het rivierengebied gedurende de Middeleeuwen (Assen 1964) 68; J.E.J. Geselschap,
‘De opkomst van Gouda’, in: Scheygrond, Geselschap en Korstanje, Gouda zeven eeuwen stad, 13-34, aldaar 22;
Buiskool, ‘De Gouwestreek en Gouda’; Visser ‘Wording van een polderstad’, 38; K. Goudriaan, B.J. Ibelings en
J.C. Visser, Het Goudse hofstedengeldregister van ca. 1397 en andere bronnen voor de vroege stadsontwikkeling van
Gouda Apparaat voor de geschiedenis van Holland 14 (Hilversum 2000); J.C. Visser, ‘De ruimtelijke ontwikkeling van Gouda in de middeleeuwen’, in: W. Denslagen (red.), Gouda. De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst (Zeist/Zwolle 2001) 48-52, aldaar 48; B. van den Berg, H.J. Sprokholt & K. Goudriaan, ‘Kavels en
hofsteden’, in: P.H.A.M. Abels, K. Goudriaan, N. Habermehl, J.H. Kompagnie (red.), Duizend jaar Gouda. Een
stadsgeschiedenis (Hilversum 2002) 15-36, aldaar 22.
4 K.M. Buiskool, ‘Van ontginningsnederzetting tot handelssstad; een translatietheorie’, Tidinge van Die Goude 7
(1989) 65-70, aldaar 66; K. Goudriaan, ‘Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad’, Holland
29 (1997) 63-90, aldaar 86.
5 Goudriaan e.a., Hofstedengeldregister, LX.
6 Dit blijkt voor meerdere steden duidelijk uit de stadsplattegronden van Jacob van Deventer (zie R. Rutte,
Stedenpolitiek en stadsplanning in de Lage Landen 12de-13de eeuw (Zutphen 2002)).
7 Zie H. de Groot, ‘De haven die verdween’, in: G. Bakker & T. Hoekstra (red.), Het stenen geheugen. 25 jaar
archeologie en bouwhistorie in Utrecht (Utrecht 1997) 13-39, met name 15-20. Hier speelt een rol dat de Oude
Rijn in de Late Middeleeuwen al was verland; dit was bij de Hollandsche IJssel niet het geval.
8 De geschiedenis van de Gouwe is uitvoerig beschreven door De Jong in ‘De Gouwe’.
9 T. Vink, De Rivierstreek (Rotterdam/Oegstgeest 1954) 343; beschrijving van de Gouwe, 307-308 en 341-350;
zie over Vink ook A. Scheygrond, ‘Dr. Teunis Vink, 1881-1950’, in: Historische Encyclopedie Krimpenerwaard 13
(1988) 45-49, en A. Verbraek, ‘Teunis Vink en de Hollandse en Utrechtse veengebieden’, in: Historische
Encyclopedie Krimpenerwaard 13 (1988) 50-52.
10 In het Streekarchief Hollands Midden wordt het archief bewaard van De Jong (SAHM code AC353). Dit omvat
aantekeningen en correspondentie met onder anderen T. Vink.
11 De Jong, ‘De Gouwe’, 132 en 135.
12 Vink, De Rivierstreek, 344.
13 Ibidem, 349; deze interpretatie is overgenomen in K.M. Buiskool, De ruimtelijke ontwikkeling van Gouda tot
Tidinge van Die Goude
61
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
1398 (Amsterdam 1988; doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam) 9; Buiskool, ‘De Gouwestreek en
Gouda’, 3.
De precieze datering is tot 6335 jaar BP; zie H.J.A. Berendsen & E. Stouthamer, Palaeogeographic development of
the Rhine Meuse delta, The Netherlands (Assen 2001) 202. Deze datering is gebaseerd op de radio-actieve-koolstof- of C14-methode, waarbij de ouderdom wordt uitgedrukt in ‘jaren voor heden’ waarbij heden is vastgesteld op 1950 (BP: Before Present).
Berendsen & Stouthamer, Palaeographic development.
De ingetekende loop volgt de Turfsingel. Deze Gouweloop is afgeleid van de Topografische Kaart van ca. 1850;
er is in dit gebied geen booronderzoek verricht (mondelinge mededeling prof.dr. H.J.A. Berendsen, Universiteit
Utrecht).
De beginfase van de Hollandsche IJssel tussen Montfoort en Oudewater is gedateerd op 1805 ± 50 BP en valt
vrijwel samen met het begin van de Lek (Berendsen & Stouthamer, Palaeographic development, 206).
Van Balen, ‘Middeleeuwse landontginning’, 11; De Jong, ‘De Gouwe’, 130.
Vink, De Rivierstreek, 345.
Ibidem, 349.
Bijvoorbeeld: J.M. Kooijman & H.C. Kooijman-Tibbles, ‘De ruimtelijke ontwikkeling van Gouda in de veertiende eeuw’, Tidinge van Die Goude 17 (1999) 39-53, aldaar 49; Goudriaan e.a., Hofstedenregister, LIV.
Bijvoorbeeld: Buiskool, ‘De Gouwestreek en Gouda’, 3. Speet ziet in zijn bespreking van de Goudse stadsplattegrond hierin geen probleem en noemt de Haven als Gouwe zonder de oorspronkelijke loop te problematiseren
(Speet, ‘Gebruik van stadsplattegronden’, 82-84).
Van den Berg, Sprokholt & Goudriaan, ‘Kavels en hofsteden’, 20; zie ook Visser ‘Wording van een polderstad’,
39 en J.C. Visser, ‘De ruimtelijke ontwikkeling van Gouda in de middeleeuwen’, in: Denslagen (red.), Gouda,
48-52, aldaar 49.
Van Balen, ‘Middeleeuwse landontginning’, 11; De Jong, ‘De Gouwe’, 131.
Geselschap, ‘De opkomst van Gouda’, 22.
Buiskool, Ruimtelijke ontwikkeling, 8-9; Buiskool, ‘De Gouwestreek en Gouda’, 3-5. Overigens is het gebruik van
hoogtemetingen in dit verband weinig betrouwbaar, gezien de (post-)middeleeuwse ophogingen in de binnenstad.
Visser, ‘Wording van een polderstad’, 42.
Buiskool, ‘Ruimtelijke ontwikkeling’, 76-77; Visser, ‘Wording van een polderstad’, 42 en figuur 1; ook
Goudriaan e.a., Hofstedengeldregister, LIV.
Goudriaan e.a., Hofstedengeldregister, LXXIII.
Visser, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda’, 49.
Hofstedengeld is een heffing, die door de grondeigenaar werd opgelegd bij gronduitgifte; de bedragen bleven
gelijk tot aan de afschaffing in 1945 (Goudriaan e.a., Hofstedengeldregister, XIII en XIV).
Kooijman & Kooijman-Tibbles, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda in de veertiende eeuw’, 49.
Visser, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda’, 49.
M. van Dasselaar & H. Sprokholt, ‘Geologie en vroegste geschiedenis van Gouda tot circa 1400’, in: H.
Sprokholt, Chr. Akkerman & M. van Dasselaar (red.), Het kasteel van Gouda. Jaarboek van de Archeologische
Vereniging Golda 1992/1993 (Gouda/Delft 1993) 7-29, 20-23; J.C. Visser ‘De kerk in het midden, het Goudse
stadscentrum omstreeks het midden van de veertiende eeuw’, Tidinge van Die Goude 14 (1996) 1-9; Van den
Berg, Sprokholt & Goudriaan, ‘Kavels en hofsteden’, 22; Sprokholt spreekt weliswaar van ‘de directe nabijheid
van [...] de vermoedelijk oude loop van de Gouwe’ (H. Sprokholt, ‘De motte’, in: Denslagen (red.), Gouda, 2835, aldaar 28), maar brengt deze niet in verband met de omgrachting.
Visser, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda’, 49.
Visser, ‘Wording van een polderstad’, 48.
Ibidem, 48 en ook Visser, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda’, 49.
Van Dasselaar & Sprokholt, ‘Geologie en vroegste geschiedenis’, 19.
Bijvoorbeeld Van den Berg, Sprokholt & Goudriaan, ‘Kavels en hofsteden’, 26.
Buiskool, ‘Het kasteel van Gouda’, in: N.D.B. Habermehl e.a. (red.), In de stad van die Goude, Bijdragen ‘Die
Goude’ 22 (1992) 26-44, inclusief gereconstrueerde plattegronden van de drie bouwfasen.
Ibidem, met name 37.
Kooijman & Kooijman-Tibbles, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda in de veertiende eeuw’, 49. De verklaring
is overigens onjuist, de lengte van de percelen speelde geen rol bij de hoogte van het hofstedengeld.
Visser, ‘Wording van een polderstad’, 45 en Visser, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda’, 50; Sprokholt geeft
als verklaring de uitgifte van huiserven nadat de hier veronderstelde voorhofstede door de Haven is doorgraven
(Sprokholt, ‘De motte’, 32).
R.S. Kok & M. van Dasselaar, ‘Gouda: Westhaven 65’, in: R.M. van Heeringen (red.), Archeologische Kroniek van
Holland over 1997 II Zuid-Holland, Holland 30 (1998) 385. Vondsten en documentatie van dit onderzoek worden bewaard in Archeologisch Depot Gouda onder projectnummer 9722.
J.M. Baart, ‘Amsterdam, gewestelijke stad in de middeleeuwen, wereldstad in de Gouden Eeuw’, in: H. Sarfatij
62 Tidinge van Die Goude
(red.), Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland (Amsterdam 1990) 152-162, met name 152-153.
46 A. Carmiggelt & A.J. Guiran, ‘De oorsprong van de stad Rotterdam. Archeologisch onderzoek van de middeleeuwse dam in de Rotte’, in: A. Carmiggelt, A.J. Guiran & M.C. van Trierum (red.), BOORbalans 3.
Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam (Rotterdam 1997) 113-137, met
name 123.
47 P. Bitter, ‘Enkele gedachten over vroeg-stedelijk Schiedam’, in: A.B. Döbken (red.), (Rotterdam 1992) 253-260,
aldaar 255.
48 Uitzonderingen o.a. Visser, ‘Ruimtelijke ontwikkeling van Gouda’, 49 en B.J. Ibelings en J.G. Smit, ‘Schuiten,
puiken en Goudse kuit’, in: Duizend jaar Gouda, 94-134, aldaar 100-102.
49 Van den Berg, Sprokholt & Goudriaan, ‘Kavels en hofsteden’, 22.
50 G.P. van de Ven, ‘De Waterstaat’, in: Denslagen (red.), Gouda, 65-77, aldaar 65.
51 Van Balen, ‘Middeleeuwse landontginning’, 14.
52 Visser, ‘Wording van een polderstad’, 39.
53 Mondelinge mededeling K. Goudriaan.
54 Visser, ‘Wording van een polderstad’, 48.
Tidinge van Die Goude
63