<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze en inrichting voor het afsnijden van een tapijt van een baan.
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het afsnijden van een tapijt van een baan met meerdere, aan elkaar gehechte tapijten.
Tapijten worden geweven in een lange strook met meerdere na elkaar en doorgaans ook met meerdere naast elkaar om tot een totale weefbreedte van vier meter te komen.
Indien meerdere tapijten naast elkaar geweven worden, wordt de strook van vier meter breedte, die tot 60 m lang kan zijn, in de lengterichting in smallere banen van één tapijtbreedte gesneden. Een langssnijmachine met meerdere messen, afhankelij k van het aantal banen, wordt manueel op de geweven strook geplaatst en machinaal wordt een relatieve verplaatsing van snijmachine ten opzichte van baan veroorzaakt. De zijranden van de stroken, dit zijn dus de in de kettingdraden gerichte randen van de tapijten worden afgewerkt, dit is overhands genaaid.
Daarna moeten de tapijten van elke smalle baan met tapijtbreedte nog in individuele lengtes van één tapijt worden gesneden om vervolgens één na één naar een bewerkingsmachine gebracht te worden om de gesneden randen af te werken. Doordat de opeenvolgende tapijten in deze baan een verschillende lengte kunnen bezitten, moeten de lengtes één na één worden gesneden.
<Desc/Clms Page number 2>
Dit is ook het geval wanneer de tapijten niet naast elkaar, maar praktisch op de volle vier meter breedte geweven worden. De baan moet dwars worden doorgesneden om de tapijten één na één af te scheiden.
Bij de bekende werkwijzen wordt de baan uit een voorraadbak verticaal afgerold en op de scheidingszone tussen twee tapijten, daar waar de pooldraden over één of meer inslagen tijdens het weven weggelaten werden, wordt de tapijtrug manueel doorgesneden met een mes of schaar en wordt het tapijt na het afsnijden manueel op een opvanginrichting aangebracht en opgevouwen zodanig dat de randen waarlangs het tapijt is afgesneden tegen de geleidingen van de opvanginrichting komt te liggen zodat deze randen verder kunnen worden afgewerkt.
Dit manueel snijden en aanbrengen van het tapijt op de opvanginrichting vergt uiteraard de continue aanwezigheid van een persoon die snijdt en is relatief tijdrovend.
Men kent reeds een werkwijze waarbij het doorsnijden automatisch kan geschieden maar waarbij het opvouwen op de opvanginrichting nog de tussenkomst van personeel vereist.
De uitvinding heeft een werkwijze voor het afsnijden van een tapijt van een baan als doel die deze nadelen niet bezit, relatief snel is en automatisch kan worden uitgevoerd.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door een werkwijze voor het afsnijden van een tapijt van een baan
<Desc/Clms Page number 3>
met meerdere, aan elkaar gehechte tapijten, daardoor gekenmerkt dat de scheidingszone tussen het af te snijden tapijt en het volgende tapijt met een detector gedetecteerd wordt en de baan gepositioneerd wordt met de scheidingszone op de weg van een dwars op de baan beweegbaar snijdmiddel, waarna dit snijdmiddel dwars op de baan verplaatst wordt om het tapijt af te snijden, waarbij het uiteinde van de baan met het af te snijden tapijt, vooraleer het tapijt af te snijden, horizontaal getransporteerd wordt tot op een opvanginrichting en tegen een aanslag en daarna verder, zodat het tapijt vouwen vormt, en dit tot de scheidingszone gedetecteerd wordt en de baan gepositioneerd wordt voor het snijden.
Door het groot aantal tapijten zou, zonder de eerste detector, het gebruik van een snijmachine telkens manueel tussen de tapijten moeten worden ingesteld, zodat de werkwijze dan al even tijdrovend is als het manueel snijden en de continue aanwezigheid van een arbeider ook niet te vermijden is. Door de scheidingszone te detecteren, geschiedt het snijden automatisch en kan de menselijke snijder worden vermeden.
De tweede detector waarmee het snijdmiddel in dwars op de snijdrichting ingesteld wordt, belet dat in de pooldraden gesneden zou worden. Voornoemde scheidingszone tussen de pooldraden van opeenvolgende tapijten is meestal niet recht, maar licht gebogen. Door het snijdmiddel te sturen in functie van de ligging van de rand van de scheidingszone kan dit snijdmiddel deze rand volgen.
<Desc/Clms Page number 4>
Indien de verplaatsing, die het snijdmiddel dwars op de snijdrichting uitvoert, een bepaalde afstand overschrijdt, kan het snijden en daardoor ook het snijdmiddel even worden gestopt en de baan een weinig worden verplaatst in de transportrichting.
Bij de bekende manuele snijwerkwijze hangt het afgesneden tapijt verticaal en wordt het tapijt, na het afsnijden, in zigzag opgevangen op een kader en daarna op een transportband geplaatst met de randen tegen randen langs deze band. De overplaatsing en het goed leggen van het tapijt op de transportband gebeurt door de persoon die snijdt die daar toch aanwezig is.
Bij voornoemde automatische werkwijze volgens de uitvinding is geen persoon vereist.
Om dan toch het afgesneden tapijt in zigzag geplooid te positioneren, wordt volgens de uitvinding bij voorkeur het uiteinde van de baan met het af te snijden tapijt, vooraleer het tapijt af te snijden, horizontaal tot op een opvanginrichting en tegen een aanslag getransporteerd en daarna verder, zodat het tapijt vouwen vormt, en dit tot de scheidingszone gedetecteerd wordt en de baan voor het snijden gepositioneerd wordt.
Wanneer een tapijt afgesneden is van de baan, moeten zijn in de snijdrichting gerichte randen nog worden afgewerkt, bijvoorbeeld overhands genaaid, gekleefd of van franjes voorzien. Hiertoe moet het tapijt met zijn randen tegen geleidingen naar een bewerkingsstation worden gevoerd.
<Desc/Clms Page number 5>
Bij voorkeur wordt de baan na het aanslaan tegen de aanslag en minstens tijdens het snijden aangedrukt tegen de opvanginrichting en bij voorkeur wordt ook na de positionering van de baan en minstens tijdens het snijden, de baan langs de scheidingszone aangedrukt, bijvoorbeeld op een opvanginrichting.
De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting die bijzonder geschikt is voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een van vorige uitvoeringsvormen.
De uitvinding heeft aldus betrekking op een inrichting voor het afsnijden van tapijten van een baan, welke inrichting voorzien is van een snijdinrichting met een snijdmiddel dat een weinig in de transportrichting van de baan verplaatsbaar is aangebracht op een drager, die in de snijdrichting verplaatsbaar is over een geleiding en met middelen om de drager (in de snijdrichting te verplaatsen, evenals middelen om het snijdmiddel te verplaatsen ten opzichte van de drager ; transportinrichting voor het aanvoeren van het uiteinde van de baan met het af te snijden tapijt aan de voornoemde snijdinrichting ; detector voor het detecteren van de scheidingszone tussen het af te snijden tapijt en het volgende in de baan ;
een besturingsinrichting die gekoppeld is aan de detector, aan de transportinrichting en aan middelen om het snijdmiddel ten opzichte van de drager te verplaatsen, waarbij de inrichting na de snijdinrichting een opvanginrichting en een aanslag bevat.
<Desc/Clms Page number 6>
In dit geval kan de transportinrichting een hoofdaandrijfmechanisme bevatten vóór de snijdinrichting en een hulpaandrijfmechanisme dat iets sneller kan aandrijven dan het hoofdaandrijfmechanisme, boven de opvanginrichting.
Langs de aanslag kan de inrichting een aandrukmechanisme bevatten voor het aandrukken van het tapijt tegen de opvanginrichting.
In een uitvoeringsvorm bevat de inrichting langs de weg van het snijdmiddel een aandrukmechanisme voor het aandrukken van de baan, bijvoorbeeld tegen een steungedeelte van de transportinrichting.
De snijdinrichting kan volgens de uitvinding een slede bevatten die door verplaatsingsmiddelen dwars op de snijdrichting over een beperkte afstand heen en weer verplaatsbaar gemonteerd is op de drager die, door middel van een motor, heen en weer over een geleiding verplaatsbaar is die dwars op de transportrichting gericht is.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een werkwijze en inrichting voor het afsnijden van een tapijt van een baan volgens de uitvinding met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
<Desc/Clms Page number 7>
Figuur 1 schematisch een bovenaanzicht weergeeft van een inrichting voor het afsnijden van een tapijt van een baan met tapijten volgens de uitvinding; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens de lijn II-II in figuur 1; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens de lijn III-
III in figuur l; figuur 4 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 3 door F4 is aangeduid; figuur 5 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 3 met F5 is aangeduid;
figuur 6 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met F6 is aangeduid; figuur 7 een doorsnede weergeeft volgens de lijn VII-
VII in figuur 6.
De inrichting weergegeven in de figuren 1 tot 3 is bestemd voor het afsnijden van een tapijt 1 van een baan 2 die meerdere, door het grondweefsel met elkaar verbonden tapijten 1, bevat die van elkaar gescheiden zijn door een scheidingszone 2A waar, bij het weven, geen pooldraden aangebracht werden.
Deze inrichting bevat een gestel 3, en daarop gemonteerd: een snijdinrichting 4, een transportinrichting 5 voor het aanvoeren van het voorste uiteinde van de baan 2 aan de snijdinrichting 4 en een opvanginrichting 6 voor de opvang van het afgesneden en in zigzag gevouwen tapijt 1.
De snijdinrichting 4 bestaat in hoofdzaak uit een drager 7 die in de snijdrichting P1 en dwars gericht is op de
<Desc/Clms Page number 8>
transportrichting P2, heen en weer verplaatsbaar is en een snijdmiddel 8 dat evenwijdig aan de transportrichting P2 over een kleine afstand heen en weer verplaatsbaar is.
De drager 7 is een wagen die over een brug 9 rijdt die op het gestel 3 is vastgemaakt en de transportinrichting 5 overbrugt. De drager 7 is vast aan een eindeloze ketting 10, die via een overbrenging 11A door een motor 11, wordt aangedreven.
Het snijdmiddel 8 is in het weergegeven voorbeeld een schijfvormig snijmes 12 dat wordt aangedreven door een elektrische motor 13. De motor 13 hangt aan een slede 14 die verschuifbaar is over geleidingen 15 die op de drager 7 zijn bevestigd. De slede 14 is verschuifbaar door middel van een elektrische vijzel of lineaire motor 16 met een deel op de slede 14 en een deel op de drager 7. De koers van de slede 14 wordt beperkt door instelbare begrenzers 17 die aan de slede 14 bevestigd zijn en tegen de zijkanten van de drager 7 kunnen aanslaan.
De transportinrichting 5 bestaat uit een hoofdaandrijfmechanisme 18 en een ondersteuning bestaande uit een horizontale tafel 19A voor het hoofdaandrijfmechanisme 18 en een tafel of rollenbaan 19B na het hoofdaandrijfmechanisme 18 en een in en uit werkpositie brengbaar hulpaandrijfmechanisme 20.
Het hoofdaandrijfmechanisme 18 bestaat uit een onderste rol 21 die onder tussenkomst van een riemoverbrenging 22 door een elektrische motor 23 aangedreven wordt en een bovenste
<Desc/Clms Page number 9>
aandrukrol 24 waarvan de lagers 25 door perscilinders 26 naar onder gedrukt worden.
Het hulpaandrijfmechanisme 20 bestaat uit een aantal rubberen wielen 27 die vast zitten op een as 28 die via een riemoverbrenging 29A door een motor 29 aangedreven wordt, zodat ze een iets grotere omtreksnelheid hebben dan de rollen 21 en 24. De as 28 is gelagerd in een hulpgestel 30 dat door een persluchtcilinder 31 op en neer kantelbaar op het gestel 3 is gemonteerd, boven de opvanginrichting 6.
Deze opvanginrichting 6 bestaat uit een eindeloze transportband 32 die rond, op het gestel 3 gemonteerde, rollen 33 geleid wordt en waarvan het bovenste gedeelte horizontaal, nagenoeg ter hoogte van de bovenkant van de rollenbaan 19B is gelegen. De bewegingsrichting van dit bovenste gedeelte en dus de afvoerrichting P3 van een tapijt 1 is dwars gericht is op de transportrichting P2. De transportband 32 wordt door tussenkomst van een riemoverbrenging 34 door een motor 35 aangedreven.
Tussen de rollenbaan 19B en de opvanginrichting 6 is een spleet 36 open voor het snijmes 12 dat tijdens het snijden met een gedeelte onder de baan 2 uitsteekt.
Deze spleet 36 is alleen open tijdens het snijden, maar is, tijdens het transport van de baan 2, dicht door een wentelbare klep 37, dat een lat kan zijn of, zoals in het voorbeeld, een L profiel om het doorbuigen te vermijden.
Deze klep 37 is scharnierend aan het gestel 3 vastgemaakt en kantelbaar door middel van een persluchtcilinder 38.
<Desc/Clms Page number 10>
Aan de andere zijde van de opvanginrichting 6 dan de spleet 36 is, ter hoogte van de bovenkant van de transportband 32, een dwars op de transportrichting P2 gerichte aanslag 39 op het gestel 3 vastgemaakt.
Tussen de snijdinrichting 4 en het hulpaandrijfmechanisme 20 is boven de opvanginrichting 6 een aandrukmechanisme 40 opgesteld.
Dit aandrukmechanisme 40 bestaat uit een aantal rollen 41 die draaibaar rond in de transportrichting P2 gerichte assen 42 gemonteerd zijn in beugels 43 die gemonteerd zijn op een horizontale lat 44 die in de afvoerrichting P3 is gericht en door middel van twee zwenkbare armen 45 opgehangen is aan een vaste lat 46 die vast is aan een gedeelte van het gestel 3.
Een persluchtcilinder 47 kan de lat 44 ten opzichte van de vaste lat 46 verplaatsen onder zwenking van de armen 45 om de rollen 41 langs de scheidingszone 2A op het af te snijden tapijt 1 te drukken.
Een gelijkaardig aandrukmechanisme 40 is eveneens langs de aanslag 39 opgesteld.
Voornoemde motoren 11,13, 16,23, 29 en 35 en de persluchtcilinders 30,38 en 47 worden bestuurd door een besturingsinrichting 48 waaraan ze elektrisch gekoppeld zijn.
<Desc/Clms Page number 11>
De besturingsinrichting 48 is ook gekoppeld aan detectoren 49 en 50 en aan detectiemiddelen 51.
De eerste detector 49 dient om een scheidingszone 2A te detecteren en bevat een voeler in de vorm van een wieltje 52 met een as dwars op de transportrichting P2, dat, via een stang 53, op en neer verplaatsbaar hangt aan een meetkop 54 met daarin een detectie-element of schakelaar die in functie van de stand van het wieltje 52 een signaal kan geven. Deze meetkop 54 is aangebracht op een steun 55 die vóór het snijmes 12 vast is aan de slede 14, zoals vooral zichtbaar is in de figuren 5 en 6. De meetkop 54 is samen met het wieltje 52 door middel van een persluchtcilinder 56 op en neer verplaatsbaar over de steun 55.
Tijdens de detectie wordt het wieltje 52 tegen de rand van de baan 2 gebracht. Ter plaatse van een scheidingszone 2A vallen de pooldraden weg en valt het wieltje in een diepte.
De kleine neerwaartse verplaatsing van het wieltje 52 wordt gedetecteerd en omgezet in een signaal aan de besturingsinrichting 48.
Tijdens het snijden wordt het geheel van de meetkop 54 en het wieltje 52 door de persluchtcilinder 56 in hun hoogste stand op de steun 54 gehouden, met het wieltje merkelijk boven de baan 2.
De detector 49 hoeft niet noodzakelijk op de slede 14 gemonteerd te zijn. In een variante is hij op de drager 7 gemonteerd en in een andere variante is hij zelfs niet op
<Desc/Clms Page number 12>
de snijdinrichting 4, maar op het gestel 3 aangebracht, waarbij dan middelen aanwezig zijn op deze detector 49 na het positioneren van de baan 2 uit de baan van het snijmes 12 te verplaatsen.
De detector 49 kan overigens andere vormen aannemen dan beschreven, in zoverre hij de scheidingszone 2A kan detecteren. Zo kan hij, in plaats van een wieltje 52, bijvoorbeeld een piëzo-elektrisch element bevatten.
De detector 50 dient voor het detecteren van de pooldraden aan een zijde en bij voorkeur aan weerszijden van de scheidingszone 2A en is tussen de detector 50 en het snijmes 12 eveneens op de slede 14 aangebracht.
Deze detector 50 bestaat uit een voeler 57 die door middel van een verbindingselement 58 scharnierend rond een as 59 opgehangen is aan de slede 14. De as 59 is evenwijdig aan de snijdrichting Pl gericht.
Wanneer, zoals in het weergegeven voorbeeld, de scheidingszone 2A smal en bijvoorbeeld beperkt is tot minder dan 0,5 cm, is deze voeler 57 bijvoorbeeld een schaats die tussen de randen van de scheidingszone 2A past.
Bij bredere scheidingszones 2A, die bijvoorbeeld gebruikt worden wanneer de tapijtranden na het snijden moeten worden gekleefd en die tot vier centimeter breed kunnen zijn, kan deze voeler 57 een voet vormen die in de zone 2A past. In andere uitvoeringsvormen detecteert de voeler alleen een rand van de scheidingszone 2A die overal even breed is en
<Desc/Clms Page number 13>
is, ook bij een brede scheidingszone, de voeler bijvoorbeeld een schaats.
In al deze gevallen wijkt het verbindingselement 58 af van de verticale, indien de scheidingszone 2A in richting afwijkt en het is deze afwijking die wordt gedetecteerd.
Dit kan, zoals weergegeven in figuur 7, door een zijarm 60 die bovenaan aan het verbindingselement 58 vast is en samenwerkt met twee schakelaars 61, bijvoorbeeld microschakelaars of naderingsschakelaars, die aan de besturingsinrichting 48 gekoppeld zijn. Wanneer de zijarm 58 dichter bij de ene schakelaar komt te liggen, dan bij de andere, zal door de motor 13 de slede 14 worden bijgestuurd ten opzichte van de drager 7 tot de zijarm 60 terug tussen de twee schakelaars 61 is gelegen en het verbindingselement 58 verticaal hangt.
Het is duidelijk dat in andere varianten de detectie van de pooldraden op andere manieren kan geschieden, bijvoorbeeld elektronisch met piëzo-elektrische elementen of dergelijke of met een camera.
Behalve de koersbeperkers 17 van de slede 14 zijn de detectiemiddelen 51 aanwezig die detecteren wanneer de slede 14 in de ene of de andere zin nagenoeg haar maximum toegelaten verplaatsing bereikt heeft. Zoals onder meer weergegeven in figuur 4, bestaan deze detectiemiddelen 51 uit drie naderingsschakelaars of capacitieve schakelaars 62 die op de drager 14 staan, naast elkaar in de verplaatsingsrichting van de slede 14, tegenover één pen 63
<Desc/Clms Page number 14>
die op de slede 14 staat. De schakelaars 62 en de pen 63 kunnen ook worden omgewisseld.
De werking van de inrichting is als volgt: Het hoofdaandrijfmechanisme 18 wordt in werking gesteld en de baan 2, aangevoerd over de tafel 19A wordt tussen de rollen 21 en 24 gegrepen en getransporteerd over de rollenbaan 19B en verder over de klep 37 en de stilstaande opvanginrichting 6 tot tegen de aanslag 39, waarbij, boven de opvanginrichting, de baan 2 vouwen vormt. De aandrukmechanismen 40 bevinden zich in hun hoogste stand.
Terzelfder tijd werd het hulpaandrijfmechanisme 20 omlaag gebracht door de persluchtcilinder 31 en in werking gesteld. Zodra het begin van de baan 2 dit hulpaandrijfmechanisme 20 bereikt, wordt het ook door dit laatste mee getransporteerd. Doordat dit laatste zich ook iets sneller laten transporteren dan het hoofdaandrijfmechanisme 18, is de baan 2 strak gespannen tussen beide mechanismen 18 en 20.
Het snijdmiddel 8 bevindt zich buiten werking naast de baan 2, maar het wieltje 52 van de detector 49 is neergelaten en rolt over de rand van de baan.
Wanneer deze detector 49 de eerstvolgende scheidingszone 2B detecteert, beveelt de besturingsinrichting 48 het stoppen van de aandrijfmechanismen 18 en 20. Doordat de baan 3 snel beweegt en door de inertie, stopt ze niet onmiddellij k. De besturingsinrichting 10 beveelt nu het hoofdaandrijf-
<Desc/Clms Page number 15>
mechanisme 18 de baan 2 traag terug te verplaatsen tot het wieltje 52 opnieuw in de scheidingszone 2A valt.
De twee aandrukmechanismen 40 worden door de persluchtcilinders 47 omlaag gebracht op het af te snijden tapijt 1 en de klep 37 wordt door de persluchtcilinder 38, naar omlaag gewenteld zodat de spleet 36 vrij is voor het snijmes 12.
Nu beveelt de besturingsinrichting 48 het eigenlijke snijden.
De motor 13 en vervolgens de motor 11 worden in werking gesteld. De drager 7 wordt bijgevolg van de ene naar de andere kant over de brug 9 verplaatst. De voeler 57 die zich naast de baan 1 bevond, dringt in de scheidingszone 2A tussen de tapijten 1 en het snijmes 12 volgt en snijdt het grondweefsel in deze scheidingszone 2A door.
Zoals hoger beschreven, wordt het snijdmiddel 8 door de motor 16 in de ene of andere richting verplaatst in functie van de bewegingen van de voeler 57, zodat het snijmes 12 zich langs de rand van de scheidingszone 2A verplaatst.
Waneer de detectiemiddelen 51 detecteren dat de slede 14 maximaal verschoven is en de detector 50 nog steeds detecteert dat het verbindingselement 58 niet verticaal is, zal de besturingsinrichting de motor 11 even stoppen en met behulp van het hoofdaandrijfmechanisme 18 de baan 2 een weinig in de geschikte zin verplaatsen tot de detector 50 geen afwijking meer detecteert, waarna de motor 11 opnieuw
<Desc/Clms Page number 16>
het snijdmiddel 8 verplaatst en het snijden verdergezet wordt.
Na het snijden, wordt de motor 35 gestart en het afgesneden tapijt wordt door de eindeloze band 32 afgevoerd. Intussen brengt de motor 11 het snijdmiddel 8 terug naar de beginstand.
De aandrukmechanismen 40 worden opgelicht en de klep 37 wordt naar onder gewenteld.
Nadat het afgesneden tapijt 1 afgevoerd is, hetgeen eventueel kan worden gedetecteerd door een voeler, en de band 32 gestopt is, wordt de baan 2 opnieuw aangedreven en verplaatst tot tegen de aanslag 9 en de hiervoor beschreven stappen worden herhaald.
Dit kan zo verder gaan tot alle tapijten zijn afgesneden.
Na het afsnijden, is het niet uitgesloten dat de voorste rand van de baan 2 gaat opkrullen of dat er vouwen in het voorste gedeelte ontstaan. Een en ander zou het transport van de baan kunnen hinderen. Daarom kan de inrichting voor de spleet 36 en iets boven de baan 2 een platstrijkmiddel 64, bijvoorbeeld een raam, bevatten dat door één of meer persluchtcilinders 65 heen en weer wordt geschoven om eventuele, naar boven uitstekende, delen van de baan 2 plat te strijken. Duidelijkheidshalve is dit platstrijkmiddel 64 alleen in figuren 2,4 en 7 weergegeven.
<Desc/Clms Page number 17>
In de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen snijdt het snijdmes 12 slechts bij de verplaatsing in één richting.
Het is mogelijk het snijmes 12 in beide richtingen te gebruiken, zodat het snijdmiddel 8 niet na elke snijdbewerking terug naar zijn beginstand gebracht moet worden. In dergelijke variante moeten op de slede 14 evenwel twee detectoren 50 worden gemonteerd, één aan elke zijde van het snijmes 12, waarbij, naargelang de zin van het snijden, één van deze detectoren uitgeschakeld moet worden. Ook zijn er twee detectoren 49 nodig, waarbij, naargelang het snijdmiddel 8, zich aan de ene of de andere zijde van de baan 2 bevindt, de ene of de andere detector 50 wordt gebruikt.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke werkwijze en inrichting voor het afsnijden van een tapijt van een baan met tapijten kunnen in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Method and device for cutting a carpet from a web.
This invention relates to a method for cutting a carpet from a web with a plurality of carpets bonded together.
Carpets are woven in a long strip with several in succession and usually also with several next to each other to achieve a total weaving width of four meters.
If several carpets are woven next to each other, the strip of four meters wide, which can be up to 60 m long, is cut lengthwise into narrower strips of one carpet width. A longitudinal cutting machine with several knives, depending on the number of webs, is manually placed on the woven strip and a relative movement of the cutting machine relative to web is caused mechanically. The side edges of the strips, ie the edges of the carpets directed into the warp threads, are finished, this is sewn by hand.
Thereafter, the carpets of each narrow carpet-width path must still be cut into individual lengths of one carpet and then brought one by one to a processing machine to finish the cut edges. Because the successive carpets in this web can have a different length, the lengths must be cut one after the other.
<Desc / Clms Page number 2>
This is also the case when the carpets are not woven side by side, but practically at the full four meter width. The web must be cut across to separate the carpets one by one.
In the known methods, the web is unrolled vertically from a hopper and at the separation zone between two carpets, where the pile threads were omitted over one or more wefts during weaving, the carpet backing is cut manually with a knife or scissors and the carpet is after cutting is arranged manually on a collecting device and folded such that the edges along which the carpet has been cut come to lie against the guides of the collecting device so that these edges can be further finished.
This manual cutting and mounting of the carpet on the collecting device naturally requires the continuous presence of a person who is cutting and is relatively time-consuming.
A method is already known in which the cutting can take place automatically, but in which the folding on the collecting device still requires the intervention of personnel.
The invention has for its object to provide a method for cutting a carpet from a web which does not have these disadvantages, is relatively fast and can be carried out automatically.
This object is achieved according to the invention by a method for cutting a carpet from a web
<Desc / Clms Page number 3>
with a plurality of carpets adhered to each other, characterized in that the separation zone between the carpet to be cut and the next carpet is detected with a detector and the web is positioned with the separation zone on the path of a cutting means movable transversely to the web, whereafter this cutting means is moved transversely to the web to cut the carpet, the end of the web with the carpet to be cut off being transported horizontally up to a collecting device and against a stop and then on, so that forming the carpet, and this until the separation zone is detected and the web is positioned for cutting.
Due to the large number of carpets, without the first detector, the use of a cutting machine would have to be set manually between the carpets, so that the method would then be just as time-consuming as manual cutting and the continuous presence of a worker cannot be avoided. . By detecting the separation zone, cutting is done automatically and the human cutter can be avoided.
The second detector with which the cutting means is adjusted transversely to the cutting direction prevents the pile threads from being cut. The aforementioned separation zone between the pile threads of successive carpets is usually not straight, but slightly bent. By controlling the cutting means in function of the location of the edge of the separation zone, this cutting means can follow this edge.
<Desc / Clms Page number 4>
If the displacement which the cutting means carries out transversely to the cutting direction exceeds a certain distance, the cutting and therefore also the cutting means can be stopped for a short time and the web can be moved slightly in the direction of transport.
In the known manual cutting method, the cut carpet hangs vertically and, after cutting, the carpet is caught in a zigzag on a frame and then placed on a conveyor belt with the edges against edges along this tape. The transfer and proper laying of the carpet on the conveyor belt is done by the person who cuts who is still there.
No person is required in the aforementioned automatic method according to the invention.
In order to position the cut carpet in a zigzag position, the end of the web with the carpet to be cut off is preferably according to the invention, before cutting the carpet, transported horizontally to a collecting device and against a stop and then further so that the carpet forms folds and is detected until the separation zone and the web is positioned for cutting.
When a carpet is cut off the web, its edges directed in the direction of the cut must still be finished, for example, sewn, glued or fringed by hand. For this purpose, the carpet must be led with its edges against guides to a processing station.
<Desc / Clms Page number 5>
Preferably, the web is pressed against the stop device after striking against and at least during cutting, and preferably also after the positioning of the web and at least during cutting, the web is pressed along the separation zone, for example on a receiving device.
The invention also relates to a device which is particularly suitable for carrying out the method according to one of the preceding embodiments.
The invention thus relates to a device for cutting carpets from a web, which device is provided with a cutting device with a cutting means which is arranged slightly displaceable in the conveying direction of the web on a carrier which is displaceable in the cutting direction a guide and with means for moving the carrier (in the cutting direction, as well as means for moving the cutting means relative to the carrier; conveying device for supplying the end of the web with the carpet to be cut to the aforementioned cutting device; detector for detecting the separation zone between the carpet to be cut and the next in the web;
a control device which is coupled to the detector, to the transport device and to means for moving the cutting means relative to the carrier, the device comprising a collecting device and a stop after the cutting device.
<Desc / Clms Page number 6>
In this case, the transport device may include a main drive mechanism in front of the cutting device and an auxiliary drive mechanism that can drive slightly faster than the main drive mechanism above the collecting device.
Along the stop, the device may comprise a pressing mechanism for pressing the carpet against the receiving device.
In one embodiment, the device comprises, along the path of the cutting means, a pressing mechanism for pressing the web, for example against a support part of the transport device.
According to the invention, the cutting device may comprise a slide which is displaced reciprocally over a limited distance by moving means transversely to the cutting direction on the carrier which is movable to and fro through a guide transversely of the conveying direction by means of a motor. is targeted.
With the insight to better demonstrate the characteristics of the invention, a preferred embodiment of a method and device for cutting a carpet from a web according to the invention with reference to the accompanying drawings is described below as an example without any limiting character. , in which:
<Desc / Clms Page number 7>
Figure 1 schematically represents a top view of a device for cutting a carpet from a web of carpets according to the invention; figure 2 represents a section along the line II-II in figure 1; figure 3 represents a section according to the line III-
III in figure 1; figure 4 represents the part indicated by F4 in figure 3 on a larger scale; figure 5 represents the part indicated by F5 in figure 3 on a larger scale;
figure 6 represents on a larger scale the part which is indicated by F6 in figure 1; figure 7 represents a section according to the line VII-
VII in Figure 6.
The device shown in Figs. 1 to 3 is intended for cutting a carpet 1 from a web 2 which comprises a plurality of carpets 1 connected by the ground fabric and separated from one another by a separation zone 2A where, during weaving, no pile threads were applied.
This device comprises a frame 3 and mounted thereon: a cutting device 4, a conveying device 5 for supplying the front end of the web 2 to the cutting device 4 and a receiving device 6 for receiving the cut and folded zigzag carpet 1.
The cutting device 4 consists essentially of a carrier 7 which is directed transversely to the cutting direction P1
<Desc / Clms Page number 8>
direction of transport P2, can be moved back and forth and a cutting means 8 which can be moved back and forth over a small distance parallel to the direction of transport P2.
The carrier 7 is a carriage that drives over a bridge 9 which is fixed on the frame 3 and bridges the transport device 5. The carrier 7 is fixed to an endless chain 10, which is driven by a motor 11 via a transmission 11A.
In the example shown, the cutting means 8 is a disc-shaped cutting blade 12 which is driven by an electric motor 13. The motor 13 hangs on a carriage 14 which is slidable over guides 15 which are mounted on the carrier 7. The carriage 14 is slidable by means of an electric jack or linear motor 16 with a part on the carriage 14 and a part on the carrier 7. The course of the carriage 14 is limited by adjustable limiters 17 which are attached to the carriage 14 and be able to strike against the sides of the carrier 7.
The transport device 5 consists of a main drive mechanism 18 and a support consisting of a horizontal table 19A for the main drive mechanism 18 and a table or roller track 19B after the main drive mechanism 18 and an auxiliary drive mechanism 20 that can be brought into and out of working position.
The main drive mechanism 18 consists of a lower roller 21 which is driven by an electric motor 23 through a belt transmission 22 and an upper roller
<Desc / Clms Page number 9>
pressure roller 24, the bearings 25 of which are pressed down by pressing cylinders 26.
The auxiliary drive mechanism 20 consists of a number of rubber wheels 27 which are attached to a shaft 28 which is driven by a motor 29 via a belt transmission 29A, so that they have a slightly greater peripheral speed than the rollers 21 and 24. The shaft 28 is mounted in a auxiliary frame 30 which is mounted up and down tiltably on a frame 3 by a compressed air cylinder 31, above the collecting device 6.
This collecting device 6 consists of an endless conveyor belt 32 which is guided around rollers 33 mounted on the frame 3 and the upper part of which is situated horizontally, substantially at the level of the top of the roller conveyor 19B. The direction of movement of this upper part and thus the discharge direction P3 of a carpet 1 is directed transversely to the direction of transport P2. The conveyor belt 32 is driven by a motor 35 through the intervention of a belt transmission 34.
Between the roller conveyor 19B and the collecting device 6, a gap 36 is open for the cutting knife 12 which protrudes a part below the path 2 during cutting.
This slit 36 is only open during cutting, but, during transport of the web 2, is closed by a rotatable valve 37, which can be a slat or, as in the example, an L profile to prevent bending.
This valve 37 is hinged to the frame 3 and can be tilted by means of a compressed air cylinder 38.
<Desc / Clms Page number 10>
On the other side of the collecting device 6 than the slit 36, at the height of the top of the conveyor belt 32, a stop 39 directed transversely to the conveying direction P2 is fixed on the frame 3.
Between the cutting device 4 and the auxiliary driving mechanism 20, a pressing mechanism 40 is arranged above the collecting device 6.
This pressing mechanism 40 consists of a number of rollers 41 which are rotatably mounted around shafts 42 directed in conveying direction P2 in brackets 43 mounted on a horizontal slat 44 directed in discharge direction P3 and suspended by means of two pivotable arms 45 a fixed slat 46 fixed to a portion of the frame 3.
A compressed air cylinder 47 can move the slat 44 relative to the fixed slat 46 while pivoting the arms 45 to press the rollers 41 along the separation zone 2A on the carpet 1 to be cut.
A similar pressing mechanism 40 is also arranged along the stop 39.
Said motors 11, 13, 16, 23, 29 and 35 and the compressed air cylinders 30, 38 and 47 are controlled by a control device 48 to which they are electrically coupled.
<Desc / Clms Page number 11>
The control device 48 is also coupled to detectors 49 and 50 and to detection means 51.
The first detector 49 serves to detect a separation zone 2A and comprises a sensor in the form of a wheel 52 with an axis transverse to the conveying direction P2, which is suspended up and down via a rod 53 on a measuring head 54 with a measuring head 54 therein. detection element or switch which can give a signal as a function of the position of the wheel 52. This measuring head 54 is mounted on a support 55 which is fixed to the carriage 14 in front of the cutting blade 12, as is especially visible in figures 5 and 6. The measuring head 54 is up and down together with the wheel 52 by means of a compressed air cylinder 56 movable over the support 55.
During the detection the wheel 52 is brought against the edge of the track 2. At the location of a separation zone 2A, the pile threads fall away and the wheel falls into a depth.
The small downward movement of the wheel 52 is detected and converted into a signal at the control device 48.
During cutting, the whole of the measuring head 54 and the wheel 52 are held by the compressed air cylinder 56 in their highest position on the support 54, with the wheel markedly above the track 2.
The detector 49 does not necessarily have to be mounted on the carriage 14. In one variant it is mounted on the carrier 7 and in another variant it is not even used up
<Desc / Clms Page number 12>
the cutting device 4, but mounted on the frame 3, wherein means are then present on this detector 49 after moving the path 2 from the path of the cutting blade 12.
Incidentally, the detector 49 can take other forms than described, insofar as it can detect the separation zone 2A. For example, instead of a wheel 52, it may contain a piezoelectric element.
The detector 50 serves to detect the pole wires on one side and preferably on both sides of the separation zone 2A and is also arranged on the carriage 14 between the detector 50 and the cutting blade 12.
This detector 50 consists of a sensor 57 which is pivotally hung around a shaft 59 by means of a connecting element 58 on the carriage 14. The shaft 59 is directed parallel to the cutting direction P1.
When, as in the example shown, the separation zone 2A is narrow and, for example, limited to less than 0.5 cm, this sensor 57 is, for example, a skate that fits between the edges of the separation zone 2A.
With wider separation zones 2A, which are used, for example, when the carpet edges are to be glued after cutting and which can be up to four centimeters wide, this sensor 57 can form a foot that fits into the zone 2A. In other embodiments, the sensor only detects an edge of the separation zone 2A that is equally wide everywhere
<Desc / Clms Page number 13>
even with a wide separation zone, the sensor is, for example, a skate.
In all these cases, the connecting element 58 deviates from the vertical if the separation zone 2A deviates in the direction and it is this deviation that is detected.
This is possible, as shown in Figure 7, by a side arm 60 which is fixed at the top to the connecting element 58 and cooperates with two switches 61, for example microswitches or proximity switches, which are coupled to the control device 48. When the side arm 58 becomes closer to one switch than to the other, the carriage 14 will be adjusted by the motor 13 relative to the carrier 7 until the side arm 60 is located back between the two switches 61 and the connecting element 58 hangs vertically.
It is clear that in other variants the detection of the pole wires can take place in other ways, for example electronically with piezoelectric elements or the like or with a camera.
In addition to the course limiters 17 of the carriage 14, the detection means 51 are present which detect when the carriage 14 in one or the other sense has substantially reached its maximum permitted displacement. As shown, inter alia, in Figure 4, these detection means 51 consist of three proximity switches or capacitive switches 62 which are on the carrier 14, side by side in the direction of movement of the carriage 14, opposite one pin 63.
<Desc / Clms Page number 14>
which is on the carriage 14. The switches 62 and the pin 63 can also be exchanged.
The operation of the device is as follows: The main drive mechanism 18 is actuated and the web 2 supplied over the table 19A is gripped between the rollers 21 and 24 and transported over the roller track 19B and further over the valve 37 and the stationary collection device 6 up to the stop 39, wherein the track 2 forms folds above the collecting device. The pressure mechanisms 40 are in their highest position.
At the same time, the auxiliary drive mechanism 20 was lowered by the compressed air cylinder 31 and operated. As soon as the start of the track 2 reaches this auxiliary drive mechanism 20, it is also transported by the latter. Because the latter can also be transported slightly faster than the main drive mechanism 18, the track 2 is tightly tensioned between the two mechanisms 18 and 20.
The cutting means 8 is out of operation next to the track 2, but the wheel 52 of the detector 49 has been lowered and rolls over the edge of the track.
When this detector 49 detects the next separation zone 2B, the control device 48 commands the stopping of the drive mechanisms 18 and 20. Because the web 3 moves rapidly and due to the inertia, it does not stop immediately. The control device 10 now commands the main driver
<Desc / Clms Page number 15>
mechanism 18 slowly repositions the web 2 until the wheel 52 falls again into the separation zone 2A.
The two pressing mechanisms 40 are lowered by the compressed air cylinders 47 onto the carpet 1 to be cut and the valve 37 is pivoted downwards by the compressed air cylinder 38 so that the gap 36 is free for the cutting blade 12.
The control device 48 now commands the actual cutting.
The motor 13 and then the motor 11 are started. The carrier 7 is therefore moved over the bridge 9 from one side to the other. The sensor 57, which was located next to the web 1, penetrates into the separation zone 2A between the carpets 1 and the cutting knife 12 and cuts through the soil fabric in this separation zone 2A.
As described above, the cutting means 8 is displaced by the motor 16 in one direction or the other in function of the movements of the sensor 57, so that the cutting blade 12 moves along the edge of the separation zone 2A.
When the detection means 51 detect that the carriage 14 has shifted to the maximum and the detector 50 still detects that the connecting element 58 is not vertical, the control device will briefly stop the motor 11 and, with the help of the main drive mechanism 18, the path 2 will be slightly in the appropriate position. sense until the detector 50 no longer detects a deviation, after which the motor 11 again
<Desc / Clms Page number 16>
the cutting means 8 is moved and the cutting is continued.
After cutting, the motor 35 is started and the cut carpet is discharged by the endless belt 32. In the meantime, the motor 11 returns the cutting means 8 to the initial position.
The pressure mechanisms 40 are lifted and the valve 37 is rotated downwards.
After the cut carpet 1 has been discharged, which can optionally be detected by a sensor, and the belt 32 is stopped, the web 2 is driven again and moved until the stop 9 and the steps described above are repeated.
This can continue until all carpets have been cut.
After cutting, it is not excluded that the front edge of the web 2 will curl up or that folds will form in the front part. This could hinder the transport of the track. Therefore, the device for the slit 36 and slightly above the web 2 can include a flat ironing means 64, for example a window, that is slid back and forth through one or more compressed air cylinders 65 to flatten any parts of the web 2 projecting upwards. . For the sake of clarity, this flattening agent 64 is only shown in Figures 2,4 and 7.
<Desc / Clms Page number 17>
In the embodiments described above, the cutting blade 12 cuts only when it is displaced in one direction.
It is possible to use the cutting blade 12 in both directions, so that the cutting means 8 does not have to be returned to its initial position after each cutting operation. In such a variant, however, two detectors 50 must be mounted on the carriage 14, one on each side of the cutting blade 12, whereby one of these detectors must be switched off, depending on the sense of cutting. Two detectors 49 are also required, wherein one or the other detector 50 is used, depending on whether the cutting means 8 is on one or the other side of the web 2.
The invention is not limited in any way to the embodiment described above and shown in the accompanying figures, but such a method and device for cutting a carpet from a web of carpets can be realized in various variants without departing from the scope of the invention.