<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
voor een De uitvinding betreft een grijperband voor een grijperweefmachine, die bedoeld is om een grijper in en uit een weefvak te bewegen. De uitvinding betreft tevens een grijperweefmachine die gebruik maakt van een dergelijke grijperband.
Bij grijperweefmachines, zoals beschreven in EP 0 200 A1, is het gekend een inslagdraad met behulp van grijpers in een weefvak te brengen, waarbij de grijpers aan een einde van een grijperband zijn bevestigd. De grijperband wordt via een aandrijfrad bevolen, en wordt zowel binnen als buiten het weefvak in geleidingsmiddelen geleid. Om de stevigheid van een grijperband te vergroten, is het gekend versterKlngsvezels met grote sterkte in de gnjperoana [e integreren, aie bijvoorbeeld bestaan uit koolstofvezels of KEVLAR-vezels. Een met vezels versterkte grijperband is voordelig om een stabiele beweging van een grijper in het weefvak te bekomen. Bij hoge weefsnelheden, dit zijn weefsnelheden in de orde van grootte van 600 inslagen per minuut, is een dergelijke grijperband echter onvoldoende stevig om een stabiele beweging van de grijper in het weefvak te bekomen.
Het doel van de uitvinding is een grijperband zodanig te verbeteren, dat een stabielere beweging van een grijper in het weefvak wordt bekomen.
Tot dit doel bevat de grijperband volgens de uitvinding een dwarsdoorsnede met minstens drie armen, waarbij de dwarsdoorsnede een symmetrievlak vertoont, dat loodrecht is gelegen op het symmetrievlak van twee in elkaars verlengde gelegen armen.
De grijperband volgens de uitvinding biedt als dat een dergelijke grijperband, zowel in de hoogterichting als in de breedterichting een relatief grote buigstijfheid vertoont, hetgeen een stabiele beweging van een grijper in het weefvak bevordert. Dergelijke grijperband kan ook voordelig volgens twee loodrecht op elkaar gelegen richtingen, door geleidingsmiddelen in het
<Desc/Clms Page number 2>
EMI2.1
weefvak geleid worden, hetgeen tevens een stabiele beweging van een grijper in het weefvak bevordert.
Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringvorm bevat de grijperband volgens de uitvinding een dwarsdoorsnede met vier kruisvormig opgestelde armen, waarbij de dwarsdoorsnede twee symmetrievlakken vertoont, die loodrecht op elkaar staan opgesteld.
Dergelijke grijperband vertoont niet alleen een relatief grotere buigstijfheid, zowel de hoogterichting als de breedterichting, maar laat bovendien toe door de voornoemde symmetrische vorm van de grijperband, de grijperband gelijkmatig te laten vervormen volgens zijn langsrichting. In het bijzonder kan een dergelijke grijperband voordelig een langsas vervorma woraen, aie oepaala worm aoor ae sn van oe [wee symmetrievlakken, zodat bij een vervorming van de grijperband, de positie van de voornoemde langsas van de grijperband nagenoeg niet wijzigt. Dit beperkt de sleet van de grijperband, zowel ter hoogte van het aandrijfrad, de stationair opgestelde geleidingen en de met de weeflade beweegbaar opgestelde geleidingselementen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de grijperband twee rijen openingen, die symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak van de grijperband zijn gelegen. Dit laat toe de grijperband met behulp van aandrijfraderen symmetrisch te belasten, hetgeen vervormingen van de grijperband volgens zijn langsrichting beperkt.
Bij voorkeur zijn deze rijen openingen elk in een arm van de voornoemde twee in elkaars verlengde gelegen armen van de grijperband gelegen. Dit laat toe, de grijperband met in het weefvak opgestelde geleidingsmiddelen zodanig te geleiden, dat de openingen in de grijperband het geleiden van de grijperband in het weefvak niet wezenlijk beinvloeden.
<Desc/Clms Page number 3>
GrijperbandDe uitvinding bevat ook een grijperweefmachine met een voornoemde grijperband, die een dwarsdoorsnede vertoont met minstens drie, en bij voorkeur vier, zoals voornoemd opgestelde armen.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de grijperweefmachine een aandrijfrad, dat twee rijen tanden vertoont, die bedoeld zijn om samen te werken met twee rijen openingen in de grijperband, waarbij de rijen tanden en de rijen openingen elk symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak van de grijperband zijn gelegen. Dit laat toe de grijperband met behulp van de aandrijfraderen symmetrisch te belasten, hetgeen vervormingen van de grijperband volgens zijn langsrichting beperkt.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de grijperweefmachine
EMI3.1
vuui GLJI lic ; L gc ; ic ; iuz-, ii vclil uiz Cweeflade zijn bevestigd, en die doorheen een vlak kettingdraden in en uit een weefvak beweegbaar zijn, en die de grijperband geleiden volgens twee richtingen, die loodrecht op elkaar staan opgesteld. Dit geleiden volgens twee loodrecht op elkaar staande richtingen, laat toe de grijperbanden voordelig te geleiden, hetgeen tevens een stabiele beweging van een grijper in het weefvak bevordert.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat elk geleidingselement minstens een geleidingsstuk, dat samenwerkt met minstens twee nabij elkaar gelegen en loodrecht op elkaar staande kanten van de grijperband. De grijperband volgens de uitvinding kan hierdoor op een voordelig manier, en zonder kettingdraden te beschadigen in het weefvak geleid worden.
Teneinde de kenmerken en de verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch een grijperweefmachine met een grijperband volgens de uitvinding weergeeft ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 2 een dwarsdoorsnede volgens lijn 11-11 in figuur 1 ter hoogte van de grijperband volgens een eerste uitvoeringsmogelijkheid weergeeft ; figuur 3 een gedeelte van figuur 2 vergroot weergeeft ; figuur 4 een dwarsdoorsnede volgens lijn IV-IV in figuur 1 ter hoogte van openingen in een grijperband weergeeft ; figuur 5 een dwarsdoorsnede volgens lijn V-V in figuur 1 ter hoogte van een geleidingsdeel voor een grijper weergeeft ;
figuur 6 een dwarsdoorsnede volgens lijn VI-VI in figuur 1 ter hoogte van een aandrijfrad en een geleidingsblok weergeeft ; figuur 7 vereenvoudigd een zieht volgens pijl F7 in figuur 2 weergeeft ; figuur 8 vereenvoudigd een zieht volgens pijl F8 in figuur 7 weergeeft, waarbij de grijper duidelijkheidshalve niet werd weergegeven ; figuur 9 voor een variante uitvoeringsmogelijkheid een dwarsdoorsnede
EMI4.1
cli üui"t, c cu uje < üa. cccctL.
! cmj'JDe in figuur 1 weergegeven grijperweefmachine bevat twee zijfremen 1,2 waarin een weeflade 3 is gelagerd. De weeflade 3 is aan beide zijden met aandrijfmiddelen 4,5 voorzien, waarmee deze heen en weer beweegbaar kan aangedreven worden. Op de weeflade 3 is een riet 6 aangebracht, waarmee een ingebrachte inslagdraad tegen een weefselrand kan aangeslagen worden.
Een inslagdraad wordt volgens een gekende manier door middel van een gevergrijper 7 en een nemergrijper 8 in een weefvak gebracht. De gevergrijper 7 neemt ter hoogte van de inbrengzijde van de grijperweefmachine, volgens een gekende manier, een inslagdraad op, en transporteert die tot ongeveer het midden van het geopend weefvak. Daar wordt de inslagdraad door een nemergrijper 8 overgenomen, die de inslagdraad vervolgens naar de tegenoverliggende zijde van de grijperweefmachine brengt.
De gevergrijper 7 en de nemergrijper 8 worden elk door middel van een grijperband 9 volgens de uitvinding aangedreven, die de gevergrijper 7 en de nemergrijper 8 telkens in een geopend weefvak 21 brengt, en terug uit
<Desc/Clms Page number 5>
het weefvak 21 verwijdert. De voornoemde grijperbanden 9 worden bij voorkeur vervaardigd uit vezeiversterkte kunststof. De grijperbanden 9 worden in het bereik van de zijfremen 1,2 door stationaire geleidingen 10, 11 geleid. De grijperbanden 9 worden door getande aandrijfraderen 12,13 aangedreven. In het weergegeven voorbeeld worden de aandrijfraderen 12, 13 gedeeltelijk door de grijperbanden 9 omhuld. Verder worden de grijperbanden 9 door middel van geleidingsblokken 14 tegen de omtrek van de aandrijfraderen 12,13 gehouden.
De aandrijfraderen 12,13 worden door middel van aandrijfmiddelen 15,16 heen en weer aangedreven, die met de aandrijfmiddelen 4,5 van de weeflade 3 gesynchroniseerd worden.
EMI5.1
De gevergrijper 7 en de nemergrijper 8 worden eik bevestigd op een geleidingsdeel 17 of 18, dat ter hoogte van het voorste einde van een
EMI5.2
f /f C < ' "''t . -tt 'f '-- tfJ-t) 'H < < 4 'j J) . 'Jt-'''L. L
EMI5.3
weefvak 21 worden de geleidingsdelen 17, 18 van de grijper 7, 8 en de grijperbanden 9 door middel van geleidingsmiddelen geleid, die twee tjgeleidingselementen 19,20 bevatten. De geleidingselementen 19 en 20 zijn volgens de langsrichting van het weefvak 21 op regelmatige afstanden van elkaar aangebracht. De afstand tussen de geleidingselementen 19,20, en de onderlinge volgorde van de geleidingselementen 19,20 kan aangepast worden, zodanig dat de gepaste geleidingselementen 19,20 zich op de gepaste plaats volgens de langsrichting van het weefvak 21 bevinden.
Zoals weergegeven in figuren 2 en 3, wordt het weefvak 21 gevormd door een bovenste vlak kettingdraden 22 en een onderste vlak kettingdraden 23, die door middel van niet weergegeven gaapvormingsmiddelen op en neer bewogen worden, en ter hoogte van de weefselrand 24 samenlopen. De geleidingselementen 19,20 zijn bouwdelen, die in figuur 1 overdreven breed getekend werden, en die in de langsrichting van het weefvak 21 zo smal zijn uitgevoerd, dat die tussen de verschillende kettingdraden van het onderste vlak kettingdraden 23 kunnen dringen. De geleidingselementen
19,20 zijn aan de weeflade 3 voorzien, zodat die met de weeflade 3 en met het riet 6 mee bewegen. De geleidingselementen 19,20 worden door
<Desc/Clms Page number 6>
EMI6.1
middel van bouten 25 aan een weefladeprofiel 26 van de weeflade 3 bevestigd.
Wanneer het riet 6 naar de weefselrand 24 toe beweegt, om een inslagdraad aan te slaan, worden de geleidingselementen 19, 20 uit het weefvak 21 en doorheen het onderste vlak kettingdraden 23 bewogen. Tijdens het aanslaan van een inslagdraad wordt het weefvak 21 gewisseld, waarbij minstens een deel van de kettingdraden van het bovenste vlak kettingdraden 22 naar onder, en minstens een deel van de kettingdraden van het onderste vlak kettingdraden 23 naar boven kunnen bewogen worden.
Bij het weg van de weefselrand 24 bewegen van het riet 6, terwijl kettingdraden van het onderste en bovenste vlak nog onderling bewegen, dringen de geleidingselementen 19 en 20 doorheen het onderste vlak LDHLt Volgens een eerste mogelijkheid bevat de weergegeven grijperweefmachine een grijperband 9 volgens de uitvinding, die zoals verduidelijkt in figuren 3 en 4, een dwarsdoorsnede bevat met vier kruisvormig opgestelde armen 30, 31, 32 en 33, waarbij de dwarsdoorsnede twee symmetrievlakken 34 en 35 vertoont, die loodrecht op elkaar staan opgesteld. Een dergelijke grijperband 9 vertoont een grote relatieve buigstijfheid, ten opzichte van een gekende grijperband met een rechthoekige dwarsdoorsnede.
Bij een vereiste buigstijfheid voor een grijperband, kan de grijperband 9 volgens de uitvinding lichter uitgevoerd worden dan een gekende grijperband, hetgeen voordelig is bij het weven met hoge weefsnelheden.
De geleidingselementen 19, 20 van de geleidingsmiddelen voor het geleiden van de grijperband 9, geleiden de grijperband 9 volgens twee richtingen, die loodrecht op elkaar staan opgesteld, en die volgens de symmetrievlakken 34 en 35 van de grijperband 9 zijn gelegen. Dit biedt als voordeel dat een grijperband 9 die een bepaalde buigstijfheid vertoont, door het geleiden met behulp van de voornoemde geleidingselementen 19, 20, zieh gedraagt als een grijperband met een hogere stijfheid en zodoende
<Desc/Clms Page number 7>
EMI7.1
weinig kan vervormen, zodat een stabiele beweging van de top van de grijperband 9, en van de ter hoogte van deze top aangebrachte grijper 7, in het weefvak 21 kan bekomen worden.
De geleidingselementen 19 en 20 voor een grijperband 9 bevatten elk minstens een geleidingsstuk, dat kan samenwerken met minstens twee nabij elkaar gelegen en loodrecht op elkaar staande kanten van de grijperband 9. Het eerste geleidingselement 19 bevat hiertoe een geleidingsstuk 27, dat samenwerkt met de onderkant 36 van de naar het riet 6 toe gerichte arm 30 en met de naar het riet 6 toe gelegen zijkant 37 van de naar onder gerichte arm 33. Het tweede geleidingselement 20 bevat een eerste geleidingsstuk 28, dat samenwerkt met de onderkant 38 van de weg van het riet 6 gerichte arm 31 en met de weg van het riet 6 gelegen -iJfXdNL CitHLÜ J. t. CUt geleidingselement 20 bevat tevens een tweede geleidingsstuk 29, dat samenwerkt met de bovenkant 40 van de weg van het riet 6 gerichte arm 31 en met de weg van het riet 6 gelegen zijkant 41 van de naar boven gerichte arm 32.
Het tweede geleidingselement 20 kan eventueel ook samenwerken met de weg van het riet 6 gelegen zijkant 42 van de weg van het riet gerichte arm 31.
Door de vorm van de voornoemde grijperband 9 wordt ook het voordeel bekomen, dat een op de armen 30, 31, 32 of 33 van de grijperband 9 steunende kettingdraad afgeschermd wordt van de voornoemde geleidingsstukken 27, 28 of 29 van de geleidingselementen 19, 20, zodat de kans kleiner wordt dat een kettingdraad gevat wordt tussen de geleidingselementen 19, 20 en de grijperband 9, en hierdoor beschadigd en/of gebroken wordt. Dit is vooral bij zogenaamde verkeerd geselecteerde kettingdraden, of kettingdraden die boven of onder de grijperband 9 zijn gelegen, die in feite onder of boven de grijperband 9 dienden te liggen.
Zoals in figuren 4, 6 en 8, bevat de grijperband 9 twee rijen openingen 43 en 44, die symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak
<Desc/Clms Page number 8>
34 zijn gelegen. Deze openingen 43 en 44 zijn elk volledig in een arm 30 of 31 gelegen. De voornoemde geleidingselementen 19 en 20 kunnen niet ingrijpen in de openingen 43 en 44, zodat de openingen 43 en 44 geen wezenlijke invloed hebben op het geleiden van de grijperband 9.
Het aandrijfrad 12 voor een grijperband 9, bevat langsheen zijn omtrek twee rijen tanden 45 en 46, die bedoeld zijn om samen te werken met twee rijen openingen 43 en 44 in de grijperband 9, waarbij de rijen tanden 45,46 en de rijen openingen 43,44 elk symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 34 zijn gelegen. Het aandrijfrad 12 voor de grijperband 9 bevat een holte 47, waarin de naar het aandrijfrad 12, of naar onder, gerichte arm 33 van de grijperband 9 vrij kan bewegen. De geleidingsblokken 14 voor de grijperband 9 bevatten een holte 48, waarin
EMI8.1
ae grijperband 9 vrij kan bewegen.
Door de vorm van de grijperband 9, kan de grijperband 9 ook symmetrisch omheen het aandrijfrad 12 vervormen. Dit betekent dat de grijperband 9, terwijl die om het aandrijfrad 12 vervormd wordt, niet verdraaid wordt om zijn langsas 60 die bepaald wordt door de twee symmetrievlakken 34 en 35.
Hierdoor blijft de grijperband 9 loodrecht op het aandrijfrad 12 liggen, en ontstaat geen wrijving van de grijperband 9 op het aandrijfrad 12 door het torderen van de grijperband 9. Door de twee rijen tanden 45 en 46 die inwerken op de grijperband 9, wordt tevens bekomen dat de op de grijperband 9 uitgeoefende aandrijfkrachten symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 34 aangrijpen, waardoor de grijperband 9 niet aan buiging onderhevig is, die veroorzaakt wordt door de voornoemde aandrijfkrachten, en zodoende gelijkmatig kan vervormen. Hierdoor is de grijperband 9 weinig aan sleet onderworpen, terwijl die geleid wordt omheen de omtrek van het aandrijfrad 12 en langsheen de stationaire geleiding 10.
Dit is tevens voordelig voor het beperken van de sleet van de tanden 45,46 van het aandrijfrad 12.
<Desc/Clms Page number 9>
EMI9.1
Het geleidingsdeel 17 van de grijper 7, zoals weergegeven in figuren 6, 7 en 8, is ter hoogte van het voorste einde van de grijperband 9 voorzien, en vertoont een T-vorm, die gelegen is in het verlengde van de armen 30, 31 en 33 van de grijperband 9. Het geleidingsdeel 17 van de grijper 7 is vervaardigd uit kunststof en is praktisch niet buigbaar. De naar onder gerichte kraag 49 van het geleidingsdeel 17 is hierbij in het verlengde van de arm 33 van de grijperband 9 is opgesteld. Hierdoor wordt een goede overgang bekomen tussen de kraag 49 en de arm 33, hetgeen voordelig is voor een stabiele beweging van de grijper 7 in het weefvak.
De geleidingselementen 19 en 20 werken op een analoge wijze als met de grijperband 9, samen met het geleidingsdeel van de grijper 7.
In figuur 9 is een variante uitvoeringsvorm voor een grijperband 54 volgens Uc LVtnuHI e ecvcn, ctct jet/ LLi grijperband 54 is voorzien. Hierbij is er zodoende geen geleidingsdeel 17 voorzien. De grijperband 54 vertoont armen 50, 51, 52, en 53, waarvan de vorm iets verschilt ten opzichte van de armen 30, 31, 32 en 33 van de grijperband 9 van figuren 1 tot 8. De grijperband 54 bevat verder twee rijen openingen 58 en 59, die symmetrisch ten opzichte van een symmetrievlak 34 zijn gelegen. Deze grijperband 54 wordt geleid door geleidingsmiddelen die geleidingselementen 55 en 56 bevatten, die de grijperband 54 volgens twee loodrecht op elkaar richtingen geleiden, en zoals weergegeven in figuur 9 samenwerken met bepaalde kanten van de grijperband 54.
De geleidingselementen 55 en 56 zijn hierbij op eenzelfde steun 57 voorzien, en bijvoorbeeld volgens van het weefvak 21 in een verticaal dwarsvlak In figuur 10 wordt nog een mogelijke uitvoeringsvorm van een grijperband 65 volgens de uitvinding weergegeven, die een dwarsdoorsnede vertoont met drie armen 60, 61 en 63, waarbij de dwarsdoorsnede een symmetrievlak 34 vertoont, dat loodrecht is gelegen op het symmetrievlak 62 van twee in elkaars armen 30 en 31. De grijperband 65 bevat ook twee rijen openingen 67 en 68, die tevens symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 34 zijn opgesteld, en die toelaten de door
<Desc/Clms Page number 10>
de tanden 45,46 van een aandrijfrad 12 (figuur 6) uitgeoefende aandrijfkrachten symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 34 te laten aangrijpen.
Door de vorm van de grijperband 65 en door de aangrijping van de voornoemde aandrijfkrachten, kan de grijperband 65 gelijkmatig vervormen onder invloed van deze aandrijfkrachten, waardoor de sleet van de grijperband 65 en van de tanden 45,46 van het aandrijfrad 12 beperkt is. Dergelijke grijperband 65 kan ook met geleidingselementen 19 en 66, volgens twee loodrecht op elkaar staande richtingen, in het weefvak 21 geleid worden. Bij deze uitvoeringsvorm kan het geleidingsdeel 17 van de grijper (figuur 5) volledig in het verlengde van de grijperband 65 opgesteld worden.
In figuren 2 tot 10 is telkens slechts een grijperband 9,54, 65 voor een
EMI10.1
tetftjjjüt/VLiCcu, C\/cn ut. ct uncHj ütc clc) Jtjje < JHetzelfde kan analoog beschreven worden voor een grijperband voor een nemergrijper 8, die aangedreven wordt door een aandrijfrad 13, en al dan niet op een geleidingsdeel 18 is voorzien.
Het is duidelijk dat de vorm van de grijperband 9,54, 65 niet beperkt is tot de in figuren 1 tot 10 weergegeven vormen, maar dat de grijperband volgens de uitvinding armen kan vertonen, met een breedte en hoogte die verschilt van de weergegeven armen.
Het is duidelijk dat volgens de uitvinding ook combinaties van de in figuren 1 tot 10 weergegeven grijperbanden 9,54, 65, rijen openingen 43,44, 58, 59,67, 68, aandrijfraderen 12, 13, en geleidingsmiddelen 19,20, 55,56, 66 kunnen voorzien worden.
Het is duidelijk dat de grijperbanden 9,54, 65 volgens de uitvinding niet noodzakelijk de aandrijfraderen 12,13 over een bepaalde hoek dienen te omhullen, maar dat volgens een niet weergegeven variante de grijperbanden tangential ten opzichte van de aandrijfraderen kunnen opgesteld worden, teneinde door de aandrijfraderen aangedreven te worden.
<Desc/Clms Page number 11>
Het is duidelijk dat de grijperweefmachine niet noodzakelijk een gevergrijper 7 en een nemergrijper 8 dient te bevatten, die samen een inslagdraad in een weefvak brengen. Volgens een niet weergegeven variante wordt slechts een gevergrijper of een nemergrijper voorzien, die een inslagdraad vanaf de inbrengzijde naar de tegenoverliggende zijde van het weefvak brengt, en die voorzien is op een grijperband volgens de uitvinding.
De grijperband en de grijperweefmachine volgens de uitvinding beperken zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.