NL8803179A - Kinderveilige sluiting voor houders voor het opnemen van af te geven stoffen. - Google Patents

Description

Kinderveilige sluiting voor houders voor het opnemen van af te geven stoffen.

De- uitvinding betreft een kinderveilige sluiting voor houders voor het opnemen van af te geven stoffen zoals vloeistoffen, poeders, tabletten, enz. met de in de aanhef van conclusie 1 aangegeven kenmerken.

Zulke sluitingen zijn in velerlei vormen bekend, bijvoorbeeld volgens EP-A-164.154 en volgens de Amerikaanse octrooischriften 4.371.088, 4.527.701 en 4.555.036.

De nokmiddelen aan beide doppen kunnen langs elkander ratelen bij draaien van de buitendop in de losdraairichting zonder axiale neerdrukking. Er kunnen twee stel nokken zijn, waarvan één stel aldus ratelt en het andere stel alleen in samenwerkende verbinding komt wanneer de buitendop axiaal op de binnendop wordt neergedrukt. De verende middelen kunnen afzonderlijke verende lippen aan één der doppen zijn, axiaal afzettend tegen een vlak van de andere dop, en zij kunnen met een deel der nokmiddelen zijn gecombineerd (Amerikaans octrooischrift 4.555.036). Ook kan ter verkrijging van de verende middelen het bovenvlak van de buitendop zelf verend zijn uitgevoerd (Amerikaans octrooischrift 4.371.088).

De opening in de buitendop en het breekdekseltje kunnen centrisch of excentrisch zijn geplaatst.

Het breken en verwijderen van het breekdekseltje geschiedt automatisch bij het eerste axiale neerdrukken van de buitendop door de samenwerkende uitvoering van het bovenvlak van de binnendop en het dekseltje .

Is het dekseltje verwijderd, dan is dit direkt en goed zichtbaar, vooral wanneer men de binnendop of althans het door de opening in de buitendop zichtbare deel daarvan opvallend in uiterlijk doet verschillen van het bovenvlak van de buitendop, bijvoorbeeld door een afwijkende kleur. Het valt aldus direkt op dat de sluiting gebruikt is, en wellicht geopend is geweest, dat dus geen garantie voor de inhoud van de houder inhoud meer geldt en dat met die^geknoeid kan zijn.

Al deze bekende constructies hebben het nadeel, dat het breekdek-seltje niet alleen vaak moeilijk verwijderd kan worden, maar ook dat bij het neerdrukken plotseling alle breekenergie wordt uitgeoefend, waardoor het dekseltje bij het verwijderen weg kan springen, in de ogen kan k-omen, op ongewenste plaatsen terecht kan komen en het milieu kan vervuilen, door kinderen kan worden ingeslikt, enz.

De uitvinding beoogt nu hierin verbetering te brengen en hiertoe is een sluiting als in de aanhef bedoeld daardoor gekenmerkt, dat van het samenwerkende ondervlak van het dekseltje en deel van het bovenvlak van * de binnendop er tenminste één in vorm afwijkt van een plat vlak loodrecht op de as van de doppen, dus loodrecht op de axiale neerdrukbewe-ging van de buitendop op de binnendop, en wel zodanig dat bij neerdrukken van de buitendop die vlakken eerst slechts langs een klein omtreks-deel van die vlakken in aanraking komen om de breekbare verbinding slechts langs een deel van de omtrek te verbreken.

Daardoor wordt de breekbare verbinding van het dekseltje met de buitendop niet op alle plaatsen rondom de opening, waar zulk een verbinding aanwezig is, tegelijk zo zwaar belast dat de verbinding breekt, maar geschiedt het breken eerst op één plaats of in een beperkte omtrekszone en eerst daarna op andere plaatsen langs de omtrek. Het dekseltje springt daardoor niet weg en kan gemakkelijk worden opgenomen en op een geschikte plaats weggeworpen worden, waarbij zelfs de mogelijkheid bestaat om, indien gewenst, de sluiting zo uit te voeren, dat het dekseltje op één plaats met de buitendop verbonden blijft en met de hand kan worden losgetrokken om te worden verwijderd.

Men kan de uitvinding zo verwezenlijken, dat een der samenwerkende vlakken een lokale nok heeft, die het breken inleidt, waarna de rest van dat vlak of een deel daarvan voor het verder breken zorgt. Bij voorkeur maakt het met het breekde^eltje samenwerkende deel van het bovenvlak van de binnendop een hoek met die as.

Men kan echter ook het in vorm afwijkende vlak aan het dekseltje aanbrengen, waarbij dit dan bij voorkeur als een naar beneden uitstekende omtreksrand van het dekseltje is uitgevoerd, die met zijn ondervlak op één plaats langs de omtrek verder naar beneden uitsteekt dan op andere plaatsen, terwijl het dekseltje radiaal daarbinnen dunner is dan althans een groot deel van die omtreksrand, zodat het dekseltje niet over het grootste deel van het oppervlak te dik wordt, wat voor het injektie-vormen uit kunststof nadelig zou kunnen zijn.

Het afwijkende vlak is in de meeste gevallen bij voorkeur plat, maar dan schuin ten opzichte van de as van de sluiting geplaatst. Een groter axiaal verschil in neerdrukking van de buitendop tussen begin en eind van het breken kan bereikt worden indien men dit vlak schroeflijnvormig laat verlopen, onverschillig of dat vlak aan het dekseltje of aan de binnendop is aangebracht.

De breekverbinding kan, onverschillig of deze uit een om het breek-dekseltje rondlopend vlies of uit afzonderlijke verbindingen bestaat, op de plaats waar deze het eerst moet breken zwakker, d.w.z. dunner en/of smaller, zijn uitgevoerd dan op andere plaatsen om het beoogde effekt te versterken.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Daarin is:

Fig. 1 een axiale vertikale doorsnede door een sluiting volgens de uitvinding in een eerste uitvoeringsvorm volgens de lijn I-I in Fig. 2.

Fig. 2 rechts een bovenaanzicht en links een horizontale doorsnede door de sluiting volgens Fig. 1 volgens de lijn II-1I daarin;

Fig. 3 een axiale detaildoorsnede door een breekdekseltje met aangrenzend deel van de buitendop in een andere uitvoering; en

Fig. 4 eenzelfde axiale detaildoorsnede van een andere uitvoering van breekdekseltje en aangrenzend deel van de binnendop.

Een sluiting volgens de uitvinding bestaat uit een buitendop 1 en een binnendop 2. De buitendop heeft een bovenvlak 4 met een centrale opening 3, welk vlak via een afronding bij 5 overgaat in een mantel 6. De binnendop 2 heeft een centraal cilindrisch deel 7, bovenaan overgaande in een plat bovenvlak 8 en onderaan via een afronding 9 naar buiten overgaand in een konisch deel 10, dat naar boven overgaat in een steiler konisch deel 11 en vandaar via een wijder wordend deel ]2 overgaat in een plat bovenvlak 13, waarop(een neergaande mantel 14 aansluit, die inwendige schroefdraad 15 heeft om de sluiting op de hals van een houder voor te verpakken materiaal te kunnen schroeven.

De buitendop 1 heeft nabij de afronding 5 in de hoek tussen bovenvlak 4 en mantel 6 een aantal gelijkmatig over de omtrek verdeelde nokken 16, bijvoorbeeld zes of acht. De binnendop 2 heeft buiten tegen het bovendeel van de mantel 14 een aantal gelijkmatig over de omtrek verdeelde nokken 17. De nokken 16 en 17 zijn in de getekende stand van Fig.

1 axiaal vrij van elkander,

De buitendop heeft onder tegen het bovenvlak 4 enkele gelijkmatig over de omtrek verdeelde lange veerlippen 18, bijv. drie, die tegen het deel 11 van de binnendop liggen en daarbij enige veerkracht radiaal naar buiten uitoefenen. Aan elk van deze lippen 18 bevindt zich een paltand 19. In het wijder wordende deel 12 van de binnendop bevinden zich naar ten minste binnen reikende nokken 20, nlyeven veel als er veerlippen 18 met tanden 19 zijn. Die nokken hebben in omtreksrichting aan één einde een ongeveer door de as van de sluiting gaand eindvlak en aan het andere einde een schuin eindvlak, waarmee zij meer vloeiend in de wand van deel 12 over gaan (Fig. 2). Bij 21 heeft de binnendop 2 een naar buiten verdikte rand en de buitendop 1 heeft hieronder een naar binnen verdikte rand 22. Aldus kan de binnendop de buitendop niet verlaten. Bij 23 worden de doppen door cilindrische vlakken, ten dele op nokken, axiaal ten opzichte van elkaar geleid. De buitendop 1 heeft aan de buitenomtrek althans in het ft bovenste deel groeven 24 of andere ongelijkheden om die dop gemakkelijk met de hand te kunnen draaien.

Deze sluiting werkt als volgt: Wanneer hij op de hals van een houder moet worden geschroefd wordt de buitendop 1 op de houder in de op-schroefrichting gedraaid. De paltanden 19 komen daarbij tegen die eind-vlakken van de nokken 20, die ongeveer door de as van de sluiting gaan, zodat de binnendop draaiend wordt meegenomen. De hals van de houder wordt klemmend tussen de buitenmantel en de delen 13, 12 van de binnendop opgenomen. De toegepaste kunststof voor de doppen is enigszins elastisch vervormbaar om goed om die hals te klemmen en om de veerlippen 18 met paltanden 19 voldoende veerkracht te geven om goed te kunnen werken.

Draait men de buitendop in de losschroefrichting, dan ratelen de paltanden 19 over de nokken 20, zodat de binnendop niet wordt meegenomen, maar op de houder blijft.

Drukt men de buitendop 1 axiaal naar beneden, dan dringen de veerlippen 18 verder in de ruimte tussen de delen 7,9,10 en 11 van de binnendop 2 en bovendien komen de nokken 16,17 in elkanders bereik, zodat, wanneer nu de buitendop in de losschroefrichting wordt gedraaid, de binnendop wordt meegenomen en dus van de houder geschroefd kan worden.

Tot zover is zulk een sluiting geheel bekend uit de bovengenoemde octrooi literatuur.

Een breekdekseltje 25 overlapt de opening 3 van de buitendop en is hetzij met een veel dunnere rondlopende breekflens, hetzij met een aantal afzonderlijke smalle breekbare aanspuitverbindingen 26 als getekend met de bovenwand 4 van de buitendop 1 verbonden tot een als één geheel daarmee te spuiten lichaam. De bedoeling daarvan is dat, bij axiaal neerdrukken van de buitendop op de binnendop, het bovenvlak 8 van het cilindrische deel 7 van de binnendop zo in aanraking komt met het neerwaarts bewegende dekseltje 25, dat dit bij verder neerdrukken breekt, zoals op zichzelf ook uit die genoemde literatuur bekend.

Volgens de uitvinding is nu deze breekverbinding anders uitgevoerd dan bij dat bekende, en wel blijkens Fig. 1 en 2 zojdat het bovenvlak 8 plat loodrecht op de as van de sluiting staat, maar dat het ondervlak van dekseltje 25 een schuin verlopend neerwaarts reikend deel heeft. Om in verband met het spuitvormen en koelen geen problemen te ondervinden van een te dik dekseltje is dit hier voorzien van een in het midden plat ondervlak 27 loodrecht op de as van de sluiting en daarom een neerwaarts reikende omtreksrand 28, begrensd door een schuin op de as verlopend ondervlak 29.

Wordt nu de buitendop neergedrukt op de binnendop, dan breekt eerst de breekbare verbinding links in Fig. 1, waar de rand 28 het verst omlaag reikt en eerst bij verder neerdrukken breekt de verbinding voortschrijdend langs de omtrek van het dekseltje 25 geleidelijk, van links naar rechts in Fig. 1 en 2.

De neerwaarts reikende rand 28 kan met zijn ondervlak precies in het vlak 29 liggen of, in radiale richting gezien, door rechte lijnen loodrecht op de as van de sluiting worden begrensd.

In Fig. 3 is een andere uitvoering van deze onderrand 28 weergegeven, met een volgens een schroeflijn verlopend ondervlak 30, dat bij 31 via een meer of minder vloeiende of abrupte overgang van het laagste in het hoogste deel overgaat.

In Fig. 4 is aangegeven, hoe het ondervlak 32 van het breekdeksel-tje 25 plat is en loodrecht op de as van de sluiting staat, zoals op zichzelf bekend, terwijl het bovenvlak 33 van de bovenwand 8 van het cilindrische deel 7 van de binnendop schuin ten opzichte van de as verloopt. Dan wordt hetzelfde effekt van geleidelijk en niet plotseling geheel losbreken van het dekseltje bij neerdrukken van de buitendop bereikt. Dit bovedvlak 33 kan uiteraard ook andere vormen hebben, mits het aan dat principe van niet overal tegelijk breken voldoet, bijv. schroeflijnvormig verlopend of met een of meer plaatselijk verhoogde gedeelten .

De breekverbinding tussen dekseltje 25 en buitendop ], bijv. door de verbindingen 26, behoeft niet overal rondom dezelfde sterkte te hebben. Het kan de voorkeur verdienen deze verbinding zwakker te maken op de plaats, die het eerst moet breken, bijv. door de verbindingen 26 in Fig.

1 en 2 links smaller en/of minder hoog te maken dan meer naar rechts, eventueel stapsgewijze in breedte en/of hoogte kleiner wordend. Een breekvlies rondom zou aldus geleidelijk over de gehele omtrek van links in Fig. ] en 2 naar rechts dikker kunnen worden.

Rechts in Fig. 4 is met een streeplijn 34 aangegeven hoe een rondlopend breekvlies met zijn bovenvlak kan verlopen en links in Fig. 4 is met streeplijnen 35 en 36 aangegeven hoe boven- resp. ondervlak daarvan kunnen verlopen. Uiteraard zijn allerlei andere vormen mogelijk. Zulk een vlies kan gemakkelijk dunner worden uitgevoerd waar dit het eerst moet breken en dan geleidelijk of in stappen dikker worden naar andere delen van de omtrek.

Om de houders goed te kunnen stapelen zonder het risico, dat het dekseltje 25 te zwaar belast wordt en dus zou kunnen breken, kan het de voorkeur verdienen om het breekdekseltje 25 in de bovenwand van de bui- tendop te verzinken, zoals links- in Fig. 3 met streeplijnen 3' voor de opening 3 en 4' voor het bovenvlak van de buitendop aangegeven.

Claims (5)

1. Kindervellige sluiting voor houders voor daaruit af te geven stoffen, met een op een houder te schroeven binnendop en een daarom grijpende buitendop, waarbij ten minste een deel van de buitendop over enige afstand axiaal beweegbaar is ten opzichte van de binnendop, met verende middelen om de doppen axiaal van elkander af te drukken en samenwerkende nokmiddelen aan beide doppen, die in axiaal van elkander afgedrukte stand van de doppen bij draaiing van de buitendop in de richting van opschroeven van de sluiting op een houder de binnendop meenemen van maar bij draaiing van de buitendop in de richting van los schroeven/ de sluiting elkander in omtreksrichting kunnen passeren om de binnendop op zijn plaats op de houder te laten, welke nokmiddelen in tegen de werking der veermiddelen in axiaal naar de binnendop neergedrukte stand van de buitendop elkander ook in de losdraairichting meenemen om de binnendop van de houder te schroeven, waarbij een opening in het bovenvlak van de buitendop, overbrugd wordt door een door een gemakkelijk breekbare verbinding met dat bovenvlak verbonden dekseltje en een deel van het bovenvlak van de binnendop onder dat dekseltje daarmee in aanraking kan komen om bij neerdrukken van de buitendop de breekbare verbinding van het dekseltje met de buitendop te verbreken, met het kenmerk, dat van het samenwerkende ondervlak van het dekseltje en deel van het bovenvlak van de binnendop er tenminste één in vorm afwijkt van een plat vlak loodrecht op de as van de doppen, dus loodrecht op de axiale neerdrukbeweging van de buitendop op de binnendop, en wel zodanig, dat bij neerdrukken van de buitendop die vlakken eerst slechts langs een klein omtreksdeel van die vlakken in aanraking komen om de breekbare verbinding slechts langs een deel van de omtrek te verbreken.

2. Sluiting volgens conclusie ], waarbij het met het breekdekseltje samenwerkende bovenvlak van de binnendop een hoek met die as maakt.

3. Sluiting volgens conclusie 1, waarbij het ondervlak van het dekseltje een naar beneden uitstekende omtreksrand heeft, die met zijn ondervlak op één plaats langs de omtrek verder naar beneden uitsteekt dan op andere plaatsen, terwijl het dekseltje radiaal daarbinnen dunner is dan althans een groot deel van die omtreksrand.

4. Sluiting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het van een plat vlak loodrecht op de as van de sluiting afwijkende samenwerkende vlak schroeflijnvormig om een as evenwijdig aan de as van de doppen verloopt.

5- Sluiting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de breekverbinding op de plaats, waar deze het eerst xnoet breken, zwakker, d.w.z. dunner en/of smaller, is uitgevoerd dan op andere plaatsen.