NL1034562C2 - Urinekatheter, werkwijze en inbrenginrichting. - Google Patents

Description

Urinekatheter, werkwijze en inbrenginrichting.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een urinekatheter omvattende een katheterlichaam dat een langwerpige schacht omvat met een longitudinaal 5 vloeistofkanaal tussen een distale zijde en een proximale zijde daarvan, en een verankeringslichaam aan de distale zijde van de schacht dat bestemd en ingericht is om transluminaal in een lichaamsholte van een patiënt, in het bijzonder een urineblaas, te worden ontvangen, om een onbedoeld ontwijken van het katheterlichaam uit de lichaamsholte tegen te gaan. Voorts heeft de uitvinding betrekking op een inrichting en 10 werkwijze voor het inbrengen van een dergelijke katheter.

Overigens wordt opgemerkt dat de uitdrukkingen “proximaal” en “distaai”, zowel als vervoegingen daarvan, binnen het kader van de onderhavige uitvinding zijn gerelateerd aan de gebruiker van de katheter. Aldus is een proximaal uiteinde het uiteinde dat bij IS eerste gebruik naar de gebruiker is gericht en door hem zal worden gehanteerd, terwijl de distale zijde refereert aan de tegenoverliggende, alsdan van de gebruiker afgewende zijde waarmee de katheter transluminaal in het lichaam van de gebruiker wordt ingebracht.

20 Urinekatheters vinden met name toepassing ten behoeve van urinekatheterisatie, waarbij de blaas van een patiënt door middel van de katheter wordt gedraineerd. Een dergelijke katheterisatie is van belang bij patiënten die bedlegerig zijn of anderszins onvoldoende in staat zijn om een normale gang naar een toilet te maken maar bieden ook een uitkomst voor personen die onder omstandigheden een toilet ontberen, zoals piloten en 25 coureurs. Daarnaast bieden urinekatheter een oplossing voor gebruikers die kampen met een blaasdeficiëntie in de zin dat de urineblaas niet autonoom in staat is om voldoende druk op te bouwen om de sluitkracht van de sfincter urethrae te overwinnen.

Urinekatheters komen in verschillende soorten, vormen en maten voor. Een belangrijk 30 onderscheid wordt daarbij gemaakt tussen zogenoemde intermitterende katheters en verblijfskatheters. De eerste soort wordt voor iedere piasgang ingebracht en naderhand weer verwijderd, terwijl de laatste soort bestemd is om voor langere duur door een gebruiker te worden gedragen voor herhaald gebruik.

1034562 -2-

Een intermitterende katheter is in het algemeen niet veel meer dan een holle buis die transurethraal met een distale tip in de urineblaas wordt gebracht om deze effectief te draineren via de open verbinding die aldus door de sfincter urethrae wordt gelegd. Een bezwaar van dit type katheter is dat het inbrengen daarvan een zekere mate van 5 handigheid vereist en hoe dan ook een onplezierige en niet zelden pijnlijke ervaring is die telkens voor iedere piasgang dient te worden herhaald. Al met al wordt een plascyclus daardoor voor de gebruiker een betrekkelijk omslachtige en onplezierige bezigheid, die bepaald niet vrij is van medische risico’s. Bovendien biedt een dergelijke katheter geen oplossing voor de genoemde gebruikers die lijden aan een 10 blaasdefïciëntie, met name als zij voor langere duur onderweg zijn.

Deze nadelen worden voor een deel ondervangen door een verblijfskatheter doordat deze minder vaak behoeft te worden verwisseld en geschikt is voor opeenvolgende piasgangen. Een bekende, zo niet bekendste uitvoering van een dergelijke urinekatheter 15 is de zogenaamde Foley-katheter. Een voorbeeld van dit type urinekatheter is beschreven in Internationale octrooiaanvrage PCT/SE82/00124. Deze katheter omvat een schacht in de vorm van een lange dunne buis met een enigszins afgeronde tip om het inbrengen te verzachten. Vlak onder de tip bevindt zich een inlaatopening, gevolgd door een verankeringslichaam in de vorm van een inflateerbare ballon die de schacht omringt.

20 Na via de urethra in de urineblaas te zijn ingebracht, wordt steriel water of een andere geschikte vloeistof via een daartoe in de schacht voorzien inflatiekanaal in de ballon geleid om deze te doen uitzetten. De ballon verankert de katheter aldus in de blaas om deze voor een onbedoeld ontwijken te behoeden, terwijl de schacht door de sfincter urethrae steekt om een open verbinding via de inlaatopening vanuit de urineblaas naar 25 buiten te bieden zodat de blaas via een daartoe voorzien vloeistofkanaal in de katheterschacht volledig gedraineerd kan worden.

Omdat een dergelijke katheter voortdurend vocht kan draineren, mondt een proximale : uitgang daarvan gewoonlijk uit in een opvanghouder, zoals bijvoorbeeld een urinezak, 30 die aan het lichaam of in de kleding wordt gedragen. Desgewenst kan in de opvanghouder een hydrofiel materiaal worden toegepast om de urine irreversibel te -3- absorberen in combinatie met bactericide- en ontgeuringsmiddelen. Na verloop van een bepaalde, als veilig beschouwde verblijfsduur wordt de vloeistof uit de ballon geëvacueerd, waarna de katheter kan worden verwijderd en desgewenst verwisseld.

5 Omdat een dergelijke katheter niet voor iedere piasgang behoeft te worden ingebracht en verwijderd, levert deze uit dit oogpunt een aanmerkelijk hoger comfort aan de gebruiker. Het inbrengen van een dergelijke katheter is gewoonlijk complexer dan van een intermitterende katheter en vereist dan ook het nodige vakmanschap. Bovendien herbergt het inbrengen van een verblijfskatheter in het algemeen een gevaar op het 10 binnentreden van infecties, zodat de procedure bij voorkeur in een steriele omgeving dient te worden uitgevoerd, wat zeker buiten een ziekenhuis zelden kan worden gegarandeerd. De introductie van een Foley-katehter geldt daarom als een voorbehouden handeling die uitsluitend door een arts of een verpleegkundige mag worden uitgevoerd.

Door de duurzame werking van een verblijfskatheter is de gebruiker echter niet 15 voortdurend aangewezen op de assistentie van een arts of verpleegkundige, waardoor dit type katheter toch een grote populariteit geniet in gevallen die zich voor dit type katheter lenen.

Daar staat echter tegenover dat de voortdurende aanwezigheid van de katheter 20 aanleiding kan geven tot irritaties. Vanwege het duurzame karakter van dit type katheter worden dan ook hogere eisen gesteld aan het profiel, oftewel de buitendiameter, daarvan om ervoor te waken dat de urethra daardoor te zeer wordt opgerekt, wat anders tot ongemakken of zelfs ernstige klachten kan leiden. Bovendien is continue een betrekkelijk open communicatie tussen de urineblaas en de uitwendige opvanghouder 25 aanwezig, wat een niet te onderschatten bedreiging vormt voor het ontstaan van blaasontsteking, infecties aan de urethra of zelfs nieraandoeningen.

Om deze bezwaren tegen te gaan beschrijft het Amerikaanse octrooi USP 6.855.126 een .· verblijfskatheter omvattende een schacht met daarin een magnetische klep en daaraan 30 een speciaal gevormd verankeringslichaam. Na te zijn ingebracht kan het verankeringslichaam met een speciaal daarop afgestemd transluminaal bedieningsorgaan -4- en een uitgelezen stelsel van schroefdraden vanuit een compacte eerste, toestand in een uitgezette tweede toestand worden gemanipuleerd. Vervolgens kan het bedieningsorgaan worden verwijderd om de volledige schachtdiameter vrij te geven ten behoeve van de beoogde drainagewerking. Aldus kan, bij eenzelfde drainagecapaciteit, 5 met een belangrijk geringer schachtprofiel worden volstaan dan bij een klassieke verblijfskatheter waarin tevens een inflatiekanaal is voorzien. De magnetische klep, tot slot, vermijdt een voortdurende open verbinding tussen een proximale uitlaat van de katheter, dat bijvoorbeeld uitwendig in een opvanghouder steekt, en de inwendige distale zijde van de katheter, om de introductie van contaminatie, bacteriën en andere 10 micro-organismen tegen te gaan. De klep opent automatisch onder invloed van een urinedruk die heerst in de blaas en urinestroom vanuit de blaas en sluit zichzelf bij het wegvallen van die stroom, dat wil zeggen als de blaas voldoende geleegd is.

Hoewel deze uit USP 6.855.126 bekende katheter daarmee aan een aantal bezwaren van 15 de klassieke Foley verblijfskatheter tegemoet komt, heeft deze nog steeds als bezwaar dat de voortdurende aanwezigheid van de schacht in de urethra, hoezeer ook dunner dan bij de klassieke verblijfskatheter, nog steeds aanleiding kan geven tot irritaties en infecties. Ook vereist de autonome drainage van deze katheter dat een proximale uitlaat uitmondt in een opvanghouder, die dan ook voortdurend dient te worden meegedragen 20 en tijdig verwisseld.

Met de onderhavige uitvinding wordt onder meer beoogd te voorzien in een urinekatheter, inrichting en werkwijze die ook aan deze bezwaren althans in belangrijke mate tegemoet komen.

25

Om het beoogde doel te bereiken heeft een urinekatheter van de in de aanhef beschreven soort volgens de uitvinding als kenmerk het katheterlichaam een lengte heeft om een afstand tussen de lichaamsholte en een sluitpunt van een luminale sluitspier te overbruggen, dat het katheterlichaam bestemd en ingericht is om volledig in de 30 lichaamsholte te worden ontvangen en dat ten minste één bedieningsorgaan duurzaam met het katheterlichaam is verbonden, welk bedieningsorgaan proximaal van het -5- katheterlichaam uitgaat en bestemd en ingericht is om een gebruiker in staat te stellen het katheterlichaam vanuit de lichaamsholte met althans de proximale zijde van de schacht transluminaal voorbij het sluitpunt te brengen. Ter plaatse van dit sluitpunt heerst een maximale urethrale afsluitdruk van de sfincter urethrae. Met het proximaal 5 voor de gebruiker toegankelijke bedieningsorgaan kan de katheter met althans het proximale uiteinde van de schacht vanuit de lichaamsholte transluminaal voorbij dit sluitpunt worden gebracht om deze druk te overwinnen, waarbij het longitudinale vloeistofkanaal in de katheterschacht een open verbinding vormt waarlangs urine uit de lichaamsholte kan wegstromen. Zodra de lichaamsholte aldus voldoende is gedraineerd, 10 verplaatst het katheterlichaam vanuit de urethra uit zichzelf weer naar in de lichaamsholte of wordt het katheterlichaam door de gebruiker daarnaar teruggedreven, waardoor het lumen weer zal zijn afgesloten door de sfincter urethrae. Aldus voorziet de uitvinding in een volstrekt nieuwe benadering van (zelf)-katheterisatie, waarbij het katheterlichaam in een rusttoestand volledig inwendig binnen de lichaamsholte ligt 15 besloten en wordt gedragen. Aldus bevindt het katheterlichaam zich steeds volledig binnen steriele omgeving om slechts ter evacuatie van de lichaamsholte distaai vanuit lichaamsholte transluminaal in een proximale richting te worden gemanipuleerd. Doordat het katheterlichaam volgens de uitvinding, anders dan een conventionele verblijfskatheter, gewoonlijk niet langdurig urethraal verblijft, worden bovendien de 20 bekende urethrale irritaties of beschadigingen vermeden.

Ten behoeve van een autonoom zelf-terugdrijvend karakter heeft een bijzondere uitvoeringsvorm van de urinekatheter volgens de uitvinding als kenmerk dat het verankeringslichaam veerkrachtig is en althans aan een naar de schacht gewende zijde 25 daarvan in distale richting geleidelijk verwijdt. Bij het transluminaal tot voorbij het sluitpunt brengen, zal het zich verwijdende deel van verankeringslichaam tegen deze veerkracht in inveren en daardoor een terugdrijvende kracht ontwikkelen.

In een voorkeursuitvoeringsvorm heeft de katheter volgens de uitvinding als kenmerk 30 dat het verankeringslichaam een relatief compacte eerste toestand kent die een transluminale introductie toestaat en in staat en ingericht is om een althans transversaal -6- geëxpandeerde tweede toestand aan te nemen om een ontwijken uit de lichaamsholte tegen te gaan. Het katheterlichaam kan daarbij vooraf in de compacte eerste toestand worden gebracht om een transluminale introductie te bevorderen, terwijl eenmaal in de lichaamsholte de tweede toestand het katheterlichaam voor een onbedoeld transluminaal 5 ontwijken behoedt.

Een verdere voorkeursuitvoeringsvoim van de urinekatheter volgens de uitvinding is daarbij gekenmerkt doordat het verankeringslichaam zelf-expandeerbaar is vanuit de relatief compacte eerste toestand naar de geëxpandeerde tweede toestand. Dankzij dit 10 zelf-expandeerbare, verende karakter vereist het verankeringslichaam geen verdere middelen om vanuit de relatief compacte, eerste toestand in de geëxpandeerde tweede toestand te geraken. De schacht kan daardoor een relatief slank profiel behouden, wat een transluminale introductie en evacuatie van het katheterlichaam ten goede komt. Het verende karakter van het verankeringslichaam heeft daarnaast als voordeel dat een 15 onvermijdelijke compressie daarvan bij het tot voorbij het sluitpunt drijven van het katheterlichaam een uitdrijvende tegenkracht naar de lichaamsholte toe bewerkstelligt. Bij een vrijgeven van het bedieningsorgaan zal het katheterlichaam daardoor vanzelf weer terugkeren naar zijn rustpositie, volledig binnen de lichaamsholte.

20 Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de katheter volgens de uitvinding heeft als kenmerk dat het bedieningsorgaan aangrijpt op het katheterlichaam om een gebruiker in staat te stellen het verankeringslichaam vanuit de geëxpandeerde, tweede toestand in een althans ten dele gecomprimeerde derde toestand te brengen, waarbij de schacht tot voorbij het sluitpunt reikt, welke derde toestand een transluminale verwijdering van het 25 katheterlichaam toelaat. Aldus zijn geen verdere middelen vereist om herhaald te katheteriseren en na verloop van tijd het katheterlichaam transluminaal volledig uit de urethra te verwijderen. Door middel van het bedieningsorgaan kan het verankeringsorgaan steeds in de derde toestand worden gebracht om een dergelijke evacuatie toe te staan. Het bedieningsorgaan is daarbij al dan niet hetzelfde als dat 30 waarmee de schacht op de hiervoor beschreven wijze kan worden gemanipuleerd.

-7-

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm heeft de verblijfskatheter volgens de uitvinding als kenmerk dat het verankeringslichaam ten minste één bi-stabiele kniehefboomconstructie omvat met een stabiele uitgangstoestand in de geëxpandeerde, tweede toestand van het verankeringslichaam, en dat het bedieningsorgaan aangrijpt op 5 het verankeringslichaam om na het overwinnen van een dodepuntstand het verankeringslicham te doen overgaan van de geëxpandeerde, tweede toestand in een relatief compacte, stabiele eindtoestand die een transluminale verwijdering van het katheterlichaam toestaat. Het verankeringslichaam kan daarbij een reversibele, instabiele overgangstoestand aannemen indien het katheterlichaam met de schacht naar 10 het sluitpunt wordt gemanipuleerd om bij een forcering voorbij de dodepuntstand in de stabiele derde toestand over te gaan. Deze overgang is als knikpunt voelbaar en staat vervolgens een volledige verwijdering toe. Zonder een dergelijk forceren, zal het katheterlichaam bij een vrijgeven van het bedieningsorgaan daarentegen steeds naar de lichaamsholte terugveren om terug te keren naar de stabiele tweede toestand. Aldus is 15 een bijzonder gebruikersvriendelijke verblijfskatheter gerealiseerd die zondér verder instrumentarium door de gebruiker naar believen kan worden bediend en desgewenst volledig verwijderd, bijvoorbeeld om uiteindelijke na een bepaalde, veilig beschouwde draagperiode te worden verwisseld.

20 Een bijzondere uitvoeringsvorm van de katheter volgens de uitvinding heeft als kenmerk dat het verankeringslichaam een aantal samenhangende verende filamenten omvat die met een schachtuiteinde zijn verbonden en die in een omtreksrichting tussen een top en het schachtuiteinde onderling door langssneden zijn gescheiden, welke filamenten in staat en ingericht zijn om vanuit een gestrekte eerste toestand in een 25 longitudinaal gebogen toestand over te gaan. In het bijzonder gaat het daarbij om verende filamenten die vanuit een instabiele gestrekte toestand in een stabiele gebogen toestand veren zodra de filamenten worden vrijgegeven. In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm is de katheter volgens de uitvinding daarbij gekenmerkt doordat de filamenten unitair met de schacht zijn gevormd. Dergelijke filamenten kunnen 30 bijvoorbeeld door middel van lasersnijden of een vergelijkbare bewerking met hoge precisie uit een schachtlichaam worden bevrijd. In de gecomprimeerde, eerste toestand -8- van het verankeringslichaam liggen de filamenten al of niet onder spanning gestrekt circa in het verlengde van de schacht om een transluminale verplaatsing in de urethra toe te staan. Door de filamenten naar hun gebogen toestand over te brengen of laten gaan, neemt het verankeringslichaam een geëxpandeerde tweede toestand aan. Deze 5 tweede toestand zal in een rusttoestand van de katheter door het verankeringslichaam worden gehandhaafd om het katheterlichaam voor een onbedoeld ontwijken uit de lichaamsholte te behoeden.

Het bedieningsorgaan kan op verschillende wijze gestalte worden gegeven. In een 10 bijzondere uitvoeringsvorm is de katheter in dit verband gekenmerkt doordat het bedieningsorgaan een trekorgaan omvat, in het bijzonder een trekkoord. Aldus kan met het bedieningorgaan aan het katheterlichaam worden getrokken om het katheterlichaam transluminaal tot voorbij het sluitpunt te brengen en desgewenst vervolgens geheel te verwijderen. Hierbij wordt het verankeringslichaam voldoende samengedrukt of klapt 15 het eventueel zelfs om naar een relatief compacte derde toestand om een dergelijke verwijdering toe te staan.

Een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de katheter volgens de uitvinding heeft als kenmerk dat het bedieningsorgaan een torsieorgaan omvat, in het bijzonder een 20 torsiedraad. Aldus staat het bedieningsorgaan niet slechts toe dat aan het katheterlichaam getrokken wordt, maar kan het katheterlichaam tevens om een longitudinale as daarvan worden geroteerd door het bedieningsorgaan te torderen. Aldus kan worden bereikt dat het geëxpandeerde verankeringslichaam zich om de schacht heen vleit om aldus een relatief compacte toestand aan te nemen die een probleemloze 25 transluminale verwijdering van het katheterlichaam toestaat.

Gedurende gebruik is het bedieningsorgaan bij de katheter volgens de uitvinding in beginsel de enige fysieke verbinding tussen de urineblaas met daarin het katheterlichaam enerzijds en het uitwendige van gebruiker anderzijds. Dit vermindert 30 drastisch de kans op een binnentreden van bacteriën en andere micro-organismen of contaminaties in vergelijking tot klassieke verblijfskatheters die met hun holle schacht -9- naar buiten treden. Teneinde dit bacteriële sluippad verder te onderdrukken heeft een verdere uitvoeringsvorm van de urinekatheter volgens de uitvinding als kenmerk dat het bedieningsorgaan een mono-filamenteuze draad omvat. Een dergelijke draad is uit één geheel met een massieve kem vervaardigd en is niet getwijnd, opdat daarin geen holtes 5 of anderszins ruimten aanwezig zijn waarin micro-organismen of contaminaties zich kunnen ophouden. Bovendien kan een dergelijke draad relatief dun worden uitgevoerd zodat het totale buitenoppervlak daarvan gering is.

Het bedieningsorgaan kan een meervoudige functie vervullen, dat wil zeggen zowel 10 dienen om het katheterlichaam voorbij het sluitpunt te brengen teneinde de lichaamsholte te draineren als om het katheterlichaam transluminaal volledig te verwijderen. Een dergelijke meervoudige werking vereenvoudigt het ontwerp van de katheter maar vereist een zekere handigheid en gevoel bij de gebruiker om niet ongewild met hetzelfde bedieningsorgaan de ene functie uit te oefenen terwijl de andere werd 15 bedoeld. Om dit laatste te vermijden heeft een verdere uitvoeringsvorm van de katheter volgens de uitvinding als kenmerk dat een verder bedieningsorgaan aangrijpt op de schacht van het katheterlichaam en, evenals het eerste bedieningsorgaan, zich proximaal ten opzichte van een proximaal uiteinde van de schacht uitstrekt. Aldus beschikt het katheterlichaam over afzonderlijke bedieningsorganen ten behoeve van verschillende 20 manipulaties met het katheterlichaam.

Om irritaties of afstotingsverschijnselen in de lichaamsholte en daaromheen tegen te gaan heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de verblijfskatheter volgens de uitvinding als kenmerk dat althans een uitwendig oppervlak daarvan althans grotendeels 25 uitgaat van een bio-compatibele kunststof.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een inrichting om een verblijfskatheter op een gebruiksvriendelijke en praktische wijze transluminaal in te brengen. Volgens de onderhavige uitvinding omvat een dergelijke inbrenginrichting een inbrenghuls met een 30 aan ten minste een distale zijde open langsholte om daarin het katheterlichaam axiaal gangbaar te ontvangen, en een proximaal duworgaan dat in de langsholte met een distaai -10- uiteinde aanligt tegen een basisdeel van een schacht van het katheterlichaam en met een proximaal uiteinde uitsteekt buiten de inbrenghuls. Aldus ligt het katheterlichaam, voorafgaand aan de introductie daarvan, axiaal gangbaar opgesloten in de inbrenghuls om samen daarmee circa tot aan de lichaamsholte te worden gebracht. Vervolgens kan S het katheterlichaam met het duwlichaam uit de inbrenghuls worden geforceerd om in de lichaamsholte te ontwijken. De inbrenghuls wordt naderhand, tezamen met het duworgaan, weggenomen, waarbij het katheterlichaam in de holte achterblijft. De introductie van de katheter is aldus niet alleen bijzonder gebruiksvriendelijk en eenvoudig door de gebruiker zelf uit te voeren; de inbrenghuls vermijdt bovendien 10 contact met het katheterlichaam zodat dit schoon en eventueel zelfs volledig steriel kan worden ingébracht

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de inbrenginrichting heeft daarbij als kenmerk dat het duworgaan een ten minste aan een distale zijde open longitudinale lichaamsholte 15 omvat om daarin een bedieningsorgaan van de katheter axiaal gangbaar te ontvangen. Aldus biedt het duworgaan plaats aan het bedieningsorgaan van de katheter dat bij het verwijderen van het duworgaan en de inbrenghuls beschikbaar komt, maar tot dat moment hygiënisch is weggeborgen.

20 Ten behoeve van een bijzonder hygiënische of zelf steriele inbreng, heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inbrenginrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de inbrenghuls gangbaar is opgenomen in een longitudinale holte van een plaatsingshuls en dat de plaatsingshuls is voorzien van ejectiemiddelen die in staat en ingericht zijn om in te werken op de inbrenghuls ten einde deze distaai uit de 25 plaatsingshuls te drijven. Daarbij wordt de plaatsingshuls geplaatst op of een weinig in een luminale uitgang en vervolgens de inbrenghuls door middel van het bedieningsorgaan daaruit geschoven. Aldus behoeft de inbrenghuls niet te worden aangeraakt en blijft deze zoveel mogelijk vrij van bacteriële contaminaties.

30 Ter bevordering van een steriele inbreng heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inbrenginrichting volgens de uitvinding als kenmerk de plaatsingshuls althans -11- binnen een distaai uiteinde daarvan een antiseptisch middel omvat, in het bijzonder een antibiotische gel of vloeistof. Een hoeveelheid van dit middel kan bijvoorbeeld aan een distaai uiteinde van de plaatsingshuls zijn voorzien opdat de inbrenghuls daardoor passeert alvorens luminaal binnen te treden. Aldus wordt een antiseptische introductie 5 bereikt om zo inwendige infecties tegen te gaan. Om uitdroging van het middel tegen te gaan en ook overigens voor een hygiënische afsluiting van het geheel heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inbrenginrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de plaatsingshuls aan een distaai uiteinde afsluitbaar is, in het bijzonder met een verwijderbare dop, folie of stop.

10

Om het inbrengen van inbrenghuls met daarin het katheterlichaam te vergemakkelijken, heeft een verdere voorkeursuitvoering van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de plaatsingshuls aan een distaai uiteinde is voorzien van zich naar het uiteinde toe veqongende positioneringsmiddelen. De positioneringsmiddelen verzorgen 15 daarbij een zelf-zoekend karakter van de plaatsingshuls, opdat deze vanzelf recht voor een uitgang van de urethra centreert, en zorgen bovendien voor een zekere verwijding van de urethramond wat verder bijdraagt aan een inbrengcomfort van het katheterlichaam. In een bijzondere uitvoeringsvorm is de inrichting volgens de uitvinding daarbij gekenmerkt doordat de positioneringsmiddelen een ten minste één 20 transversale verbreding omvatten die van een buitenomtrek van het distale uiteinde van de plaatsingshuls uitgaat en over althans een distaai zijde daarvan naar een hartlijn van de plaatsingshuls toeloopt. Een dergelijke zich veijongende verbreding kan unitair over een volledige omtrek van de plaatsingshuls zijn gevormd of bijvoorbeeld een aantal discrete langsvinnen of ribben omvatten die regelmatig over de omtrek zijn verdeeld en 25 die naar een uiteinde toe ieder veijongen.

Een inbreng-comfort wordt verder bevorderd met een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding die is gekenmerkt doordat althans de inbrenghuls een kromtestraal volgt, in het bijzondere één die is afgestemd op 30 een gangbare kromming van een urethra van een gebruiker. Aldus zal de inbrenghuls bij een introductie daarvan in de urethra minder geneigd zijn in te werken op de -12- urethrawand waardoor mogelijke beschadigingen daarvan en een pijnlijk gevoel worden tegengegaan. Bovendien biedt een zekere kromtestraal ergonomische voordelen die een hanteren en bedienen van de inrichting ten goede komen.

5 Een bijzondere voorkeursuitvoeringsvorm van de inbrenginrichting heeft als kenmerk dat de ejectiemiddelen een buitenmantel omvatten die de plaatsingshuls aan een proximaal uiteinde axiaal gangbaar omgeeft en dat de buitenmantel in staat en ingericht is om in te werken op een proximaal uiteinde van de inbrenghuls ten einde deze bij een axiale gang van de buitenmantel over de plaatsingshuls distaai buiten de plaatsingshuls 10 te drijven. Aldus is de inbrenghuls volledig weggeborgen in opeenvolgend de buitenmantel en de plaatsingshuls. Door de buitenmantel in distale richting over de plaatsingshuls heen te brengen, kan de inbrenghuls over een overeenkomstige afstand distaai buiten de plaatsingshuls worden gebracht om transluminaal in de urethra te worden ontvangen. Rechtstreeks handcontact met de inbrenghuls kan daarbij worden 1 s vermeden, waardoor deze procedure volledig hygiënisch en desgewenst door de gebruiker zelf kan worden uitgevoerd.

In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm is de inbrenginrichting daarbij gekenmerk doordat de buitenmantel aan een proximale zijde een eindwand omvat met een boring 20 waarin het duwlichaam gangbaar is. Aldus kan, nadat de inbrenghuls transluminaal is geplaatst, het duworgaan vanaf de proximale zijde worden bekrachtigd om het katheterlichaam distaai uit de inbrenghuls te drijven. Een min of meer nauwsluitende passing van het duworgaan in de boring gaat daarbij een binnentreden van micro-organismen of een andere vorm van contaminatie tegen. Eventueel kan het 25 duworgaan worden omgeven met een hermetisch afsluitende membraan die aansluit op een proximale eindwand van de inrichting om ieder vorm van binnentreden van lichaamsvreemde stoffen tegen te gaan.

Ten behoeve van een economische fabricage en uit ergonomisch oogpunt heeft een 30 verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk -13- dat althans in hoofdzaak alle onderdelen daarvan uit kunststof zijn vervaardigd, in het bijzonder een bio-compatibele kunststof.

De hiervoor omschreven katheter en inrichting volgens de uitvinding biedt een geheel 5 nieuwe benadering als het gaat om urinekatheterisatie, waarbij van binnenuit in plaats van van buitenaf een drainagekanaal door de sfincter urethrae wordt geboden. Een uitvoeringsvorm van een werkwijze voor het katheteriseren van een urineblaas met een katheter, waarbij een katheterlichaam transurethraal althans gedeeltelijk in de urineblaas wordt geïntroduceerd, is daartoe volgens de uitvinding gekenmerkt doordat het 10 katheterlichaam volledig in de urineblaas wordt gebracht en dat het katheterlichaam vanuit de urineblaas met een proximate zijde daarvan voorbij een urethraal sluitpunt van de sfincter urethrae wordt gemanipuleerd om vloeistof vanuit de urineblaas via een vloeistofkanaal in een katheterschacht van het katheterlichaam te evacueren.

15 Aldus is een bijzonder praktische zelf-katheterisatie mogelijk die volledig steriel, namelijk van binnenuit, kan worden uitgevoerd en mede daardoor de kans op complicaties aanzienlijk beperkt.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van een 20 uitvoeringsvoorbeeld en een bijbehorende tekening. In de tekening toont: figuur 1 een uitvoeringsvoorbeeld van een inbrenginrichting met een urinekatheter volgens een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding in losse onderdelen; figuur 2 een langsdoorsnede van de inrichting met de katheter van figuur 1 in 25 samengestelde toestand; figuur 3A-3D opeenvolgende toestanden van de inbrenginrichting en katheter van figuur 1; figuur 4A-4E verschillende stadia van het gebruik van de katheter van figuur 1; figuur 5A-5C volledig schematisch een eerste uitvoeringsvorm van een werkwijze voor 30 het plaatsen en bedienen van een katheter volgens de uitvinding; en -14- figuur 6A-6C volledig schematisch een tweed uitvoeringsvorm van een werkwijze voor het plaatsen en bedienen van een katheter volgens de uitvinding.

De figuren zijn overigens zuiver schematisch en niet op schaal getekend. Met name kunnen terwille van de duidelijkheid sommige dimensies in meer of mindere mate 5 overdreven zijn weergegeven. Overeenkomstige delen zijn in de figuren met eenzelfde verwijzingscijfer aangeduid. ,,

De inbrenginrichting van figuur 1 omvat een buitenmantel 10 die dienst doet als handgreep en die een plaatsingshuls 11 met een proximate zijde axiaal gangbaar 10 ontvangt. De delen van de inbrenginrichting zijn alle van een bio-compatibele kunststof vervaardigd om een acceptatie in het lichaam te bevorderen en irritaties of zelfs afstoting te vermijden. De plaatsingshuls 11 omgeeft de eigenlijke inbrenghuls 12 volledig, die daardoor zoveel mogelijk vrij van contaminatie blijft. Aan een distaai uiteinde is het geheel afgesloten met een afsluitdop 13 of ander verwijderbaar 15 afsluitmiddel zoals bijvoorbeeld een verwijderbare stop of afsluitfolie. Eventueel bevindt zich vlak voor de dop 13 of tussen de inbrenghuls 12 en de plaatsingshuls 11 een hoeveelheid antiseptische gel 15 of anderszins een antibiotisch middel om een steriele omgeving te handhaven. Daarnaast vervult de gel een lubricerende functie als de inbrenghuls 11 wordt ingebracht.

20

Om een nauwkeurige en gebruiksvriendelijke plaatsing van de plaatsingshuls 11 op een mond van de vrouwelijke urethra te bereiken, zijn aan het distale uiteinde van de plaatsingshuls zich naar het uiteinde toe verjongende positioneringsmiddelen voorzien in de vorm van een transversale verbreding 18 die van een buitenomtrek van het distale 25 uiteinde van de plaatsingshuls over een volledige omtrek daarvan uitgaat en over althans een distaai zijde daarvan naar een hartlijn van de plaatsingshuls toeloopt In plaats van een dergelijk unitair orgaan kan overigens ook worden gekozen voor een aantal discrete langsvinnen die regelmatig verdeeld van een buitenomtrek van het distale uiteinde uitgaan en naar het uiteinde toe verjongen. De verbredingl8 loopt aan een distale zijde 30 naar een hartlijn van de plaatsingshuls toe en centreert aldus bij plaatsing van de plaatsingshuls het distale uiteinde daarvan voor de urethramond die daarbij tevens -15- enigszins wordt opgerekt om een introductie van de katheter comfortabeler te laten verlopen. Aldus kan de inbrenghuls 12 betrekkelijk ongehinderd distaai uit de plaatsingshuls ontwijken om de urethra transluminaal binnen te dringen. De urethrawand wordt aldus zoveel mogelijk ontzien. Gewoonlijk heeft de urethra van een 5 vrouw een lengte tussen 5 en 7 centimeter. De lengte van de inbrenghuls is hierop afgestemd. i

Aan een proximaal uiteinde omvat de buitenmantel 10 een eindwand 16 met daarin een boring 17 waarin een duworgaan 14 nauwsluitend gangbaar is, zie ook figuur 2. In 10 samengestelde toestand, zie figuur 2, is de eindwand 17 verbonden met een proximaal uiteinde van de inbrenghuls zodat daartussen een samenwerking aanwezig is om de inbrenghuls distaai uit de plaatsingshuls te drijven wanneer de buitenmantel in een distale richting wordt verplaatst. In de inbrenghuls 12 bevindt zich op zijn beurt de eigenlijke katheter 20-25, die tezamen met de inbrenghuls 12 en het duworgaan 14 in 13 een steriel gedeelte van de inrichting ligt, omgeven door de plaatsingshuls 11 en buitenmantel 10 die, tezamen met de afsluitdop, aan hun buitenzijde een niet-steriel gedeelte van de inrichting vormen. Dankzij deze strikte compartimentering van de inbrenginrichting behoeft deze op zichzelf geen verdere al of niet steriele verpakking.

20 Een katheterlichaam van de katheter omvat een verankeringslichaam 20 tussen een tip 23 van de katheter en een katheterschacht 21. De katheterschacht 21, de kathetertip 23 en het verankeringslichaam 20 vormen daarbij als integraal, unitair geheel het eigenlijke katheterlichaam. De katheterschacht 21 is over zijn volledige lengte hol om plaats te bieden aan een longitudinaal vloeistofkanaal dat zowel proximaal als distaai, binnen het 25 verankeringslichaam 20, opent. Aldus biedt de schacht 21 een drainagekanaal waarlangs vloeistof kan wegstromen. Een bedieningsorgaan 24 in de vorm van een trekkoord met handvat 25 is verbonden met het verankeringslichaam om daarmee het katheterlichaam te kunnen manipuleren nadat deze is ingebracht. Het verankeringslichaam 20 omvat een aantal verende filamenten 22 die in een langsrichting door insnijdingen van elkaar zijn 30 gescheiden. In samengestelde toestand rusten de filamenten tegen hun veerkracht in tegen een binnenwand van de inbrenghuls 12. Eenmaal daaruit ontweken, springen de -16- filamenten in een geëxpandeerde rusttoestand, zie figuur 3F, om aldus meer volume aan het verankeringslichaam te geven.

Om de katheter al of niet zelf in te brengen wordt allereerst de afsluitdop 13 S weggenomen, zie figuur 3A, en de inbrenginrichting 12 met het distale uiteinde van de plaatsingshuls 11 tegen of een weinig in de urethramond geplaatst. De plaatsingsmiddelen 18 centreren het geheel hierbij een weinig binnen de urethra. Vervolgens wordt de buitenmantel 10 met de handgreep in een distale richting circa tot aan het distale uiteinde van de plaatsingshuls 11 om de inbrenghuls 12 over een 10 overeenkomstige afstand distaai uit de plaatsingshuls 11 te drijven en transluminaal binnen de urethra te brengen, zie figuur 3B en 4A. De verschillende onderdelen zijn daarbij zodanig gedimensioneerd dat een distaai uiteinde van de inbrenghuls nu nagenoeg ligt voor of een weinig voorbij een uitgang van een te katheteriseren lichaamsholte, in het bijzonder de urineblaas, zie figuur 4A. De inbrenghuls volgt 15 daarbij een zekere, in de figuren aangegeven kromtestraal die is afgestemd op een gangbaar verloop van de vrouwelijke urethra om de introductie zo geleidelijk mogelijk te laten plaatsvinden. Ook de plaatsingshuls en mantel zijn in dit voorbeeld qua vormgeving daarop aangepast om het geheel een vrouwelijk karakter te geven en de ergonomie van het geheel te bevorderen.

20

Als de inbrenghuls 12 althans in hoofdzaak volledig in de urethra is ingebracht, wordt het duworgaan 14 ingedrukt om het katheterlichaam 20-23 distaai uit de inbrenghuls 12 te drijven, zie figuur 3C en 4B. Door het verende karakter van de filamenten 22 is het verankeringslichaam zelf-expanderend waardoor het vanzelf van de in de inbrenghuls 25 opgesloten, compacte toestand in een geëxpandeerde tweede toestand overgaat die in figuur 3C en 4B is weergegeven. In deze toestand fixeert het verankeringslichaam 20 het katheterlichaam 20-23 in de urineblaas opdat het katheterlichaam daaruit niet onbedoeld ontwijkt. De inbrenginrichting wordt nu teruggetrokken, zie figuur 3D, waarbij het katheterlichaam 20-23 en het daarmee verbonden trekkoord 24,25 achterblijven in 30 respectievelijk de urineblaas en de urethra, zie figuur 4B. Het trekkoord is voldoende lang om uitwendig bereikbaar te zijn.

-17-

Figuur 4B toont een rustsituatie waarbij het katheterlichaam 20-23 inwendig betrekkelijk vrijelijk binnen de lichaamsholte 50 resideert. Het katheterlichaam 20-23 is hierbij volledig afgesloten van de buitenwereld zodat het geen weg biedt voor lichaamvreemde stoffen en micro-organismen. Aldus kan een steriele omgeving 5 langdurig worden gehandhaafd. Om dit verder te bevorderen is in dit voorbeeld uitgegaan van een monofilamenteuze draad 24, bijvoorbeeld van een kunststof zoals polyamide (Nylon®) of polytetrafluoretheen (Teflon®), voor wat betreft het bedieningsorgaan. Een dergelijke draad is niet getwijnd of anderszins gewikkeld, maar heeft een volledig vlak en glad buitenoppervlak waarop bacteriën of andere micro-10 organismen zich niet of nagenoeg niet kunnen hechten.

Om vloeistof uit de lichaamsholte 50 te evacueren, wordt het katheterlichaam met het trekkoord in proximate richting uit de holte 50 binnen de urethra 52 getrokken, zie figuur 4C. Het katheterlichaam wordt net zolang doorgetrokken totdat een proximale 15 zijde van de de katheterschacht 21 voorbij een sluitpunt 53 van de urethra ligt, zie figuur 4D. Hier wordt de urethra normaal door de sfincter urethrae met de grootste druk gesloten gehouden. Deze sluiting wordt nu echter opgeheven door de holte in de katheterschacht 21 die een evacuatiekanaal biedt aan urine uit de urineblaas 50 naar de urethramond 52. Hier ontwijkt de urine in een toilet of wordt de urine desgewenst 20 opgevangen in een daartoe voorzien opvangorgaan.

Het sluitpunt 53 ligt in het algemeen circa halverwege de urethra, dat wil zeggen op een afstand van circa 2-3 centimeter vanuit de urineblaas. Een lengte van het katheterlichaam 20-23 is hierop afgestemd om deze afstand te kunnen overbruggen en 25 zo een open urineweg te bieden, terwijl anderzijds deze lengte kleiner is dan de inwendige maat van de urineblaas zodat het kathererlichaam in een rustsituatie voor een gebruiker althans nagenoeg volledig onmerkbaar en steriel in de urineblaas ligt opgenomen. In dit voorbeeld is aldus uitgegaan van een katheterlichaam met een schacht 21 van circa 15-25 millimeter en met een totale lengte van circa 40-60 30 millimeter in de geëxpandeerde toestand en circa 70-90 millimeter in de gestrekte -18- toestand. Het verankeringslichaam verwijdt daarbij geleidelijk tot een diameter van circa 25-45 millimeter.

De verplaatsing van het katheterlichaam 20-23 tot voorbij het sluitpunt 53 geschiedt 5 tegen de veerkracht van het verankeringslichaam 20 in. Bij een loslaten van het trekkoord 24 zal het katheterlichaam daardoor vanzelf weer terugschieten om wederom zijn in figuur 4B getoonde uitgangstoestand in de urineblaas in te nemen. De katheter is nu gereed voor een opvolgend gebruik.

10 Om het katheterlichaam definitief te verwijderen, wordt het trekkoord 24 doorgetrokken totdat een bi-stabiele kniehefboomconstructie in de filamenten 22 voelbaar omslaat naar de in figuur 4E getoonde derde toestand. Evenals de rusttoestand is deze toestand stabiel, maar het profiel van het verankeringslichaam 20-23 is nu belangrijk slanker wat een transluminale verwijdering toestaat als met het koord 24 volledig wordt 15 doorgetrokken. De katheter kan nu worden weggeworpen om desgewenst te worden verwisseld voor een nieuw exemplaar. Aldus kan de katheter volgens de uitvinding over een relatief lange periode veilig en comfortabel worden gedragen en biedt het met name een uitkomst voor gebruikers met een blaasdeficiënte waardoor deze autonoom onvoldoende in staat is om een urinedruk op te bouwen die afdoende is om de sfincter 20 urethraeale sluitdruk te overwinnen.

De verschillende stadia voor het inbrengen en bedienen van de katheter zijn in de figuren 5A-5C nog eens schematisch weergegeven. In de in figuur 5A getoonde toestand wordt het katheterlichaam ingebracht tot volledig in de blaasholte. Indien het 25 verankeringslichaam 20 zelf-expandeerbaar is veert het vanzelf in de in figuur 5B getoonde transversaal geëxpandeerde toestand. Ook is het mogelijk dat het verankeringslichaam niet zelf-expandeerbaar is maar eerst een dergelijke geëxpandeerde toestand aanneemt na daarin handmatig te zijn gebracht, bijvoorbeeld door aan het bedieningsorgaan 24,25 te trekken dat in dit geval aan een distale tip 23 van het 30 verankeringslichaam voorbij de filamenten 22 aangrijpt. De geëxpandeerde toestand levert weerstand op die een ontwijken van het katheterlichaam uit de blaas tegengaat en -19- een tenigdrijvende kracht teweeg zal brengen indien het katheterlichaam door de gebruiker niettemin transluminaal de urethra binnen wordt geforceerd doordat de gebruiker aan het bedieningsorgaan trekt. Bij een bovenmatige trekkracht zal de gebruiker het verankeringslichaam geheel voorbij een sluitpunt van de sfincter urethrae 5 trekken en klapt het verankeringslichaam om in de in figuur 5C getoonde stabiele eindtoestand van een bi-stabiele kniehefboomconstructie die in de filamenten 22 aanwezig is.

Een alternatieve uitvoeringsvorm van een aanbrengen en manipuleren van een katheter 10 volgens de uitvinding is schematisch weergegeven in de figuren 6A-6C. Het verankeringslichaam 20,22 is hierbij zelf-expandeerbaar, wat inhoudt dat het vanzelf vanuit de in figuur 6A getoonde gecomprimeerde toetstand in de in figuur 6B getoonde toestand veert zodra het wordt vrijgegeven. Het katheterlichaam wordt in de in figuur 6A getoonde toestand opgesloten in bijvoorbeeld een huls, wikkel of anderszins met 15 fixatiemiddelen geforceerd in deze toestand gehouden om een transluminale introductie via de urethra toe te staan. Eenmaal in de blaasholte worden de fixatiemiddelen weggenomen en het verankeringslichaam 20,22 vrijgegeven, waardoor dit in de in figuur 6B getoonde toestand veert en een onbedoeld ontwijken van het katheterlichaam uit de blaas tegen gaat. Het bedieningsorgaan is in dit geval aan een proximale uiteinde 20 van de katheterschacht 21 verbonden. Indien aan het koord 24,25 wordt getrokken zal het verankeringslichaam 20,22 tegen zijn intrinsieke veerkracht in transluminaal in de urethra worden getrokken om in de in figuur 6C getoonde toestand te worden gemanipuleerd. Aanvankelijk zal deze toestand het katheterlichaam een terugdrijvende kracht opleggen totdat het verankeringslichaam 20,22 circa tot voorbij een middelpunt 25 daarvan binnen de urethra is getrokken. De urethra dwingt en houdt alsdan het verankeringslichaam volledig in de in figuur 6C getoonde toestand om nog slechts een volledige transluminale verwijdering van het katheterlichaam toe te staan.

Hoewel de uitvinding aan de hand van slechts een enkel uitvoeringsvoorbeeld nader 30 werd omschreven, moge het duidelijk zijn dat de uitvinding daartoe geenszins is beperkt. Integendeel zijn binnen het kader van de uitvinding voor een gemiddelde -20- vakman nog vele variaties en verschijningsvormen mogelijk. Zo kan in plaats van een al of niet uit zichzelf volledig expanderend lichaam ook een verankeringslichaam worden toegepast dat in een eerste toestand betrekkelijk vlak in een verlengde van de schacht ligt en in een tweede toestand transversaal of radiaal is uitgezet zonder daarbij strikt 5 genomen in omvang te zijn toegenomen.

1034562

Claims (28)

1. Urinekatheter omvattende een katheterlichaam dat een langwerpige schacht omvat met een longitudinaal vloeistofkanaal tussen een distale zijde en een proximale 5 zijde daarvan, en een verankeringslichaam aan de distale zijde van de schacht dat bestemd en ingericht is om transluminaal in een lichaamsholte van een patiënt, in het bijzonder een urineblaas, te worden ontvangen om een onbedoeld ontwijken van het katheterlichaam uit de lichaamsholte tegen te gaan met het kenmerk dat het katheterlichaam een lengte heeft om een afstand tussen de lichaamsholte en een 10 sluitpunt van een luminale sluitspier te overbruggen, dat het katheterlichaam bestemd en ingericht is om volledig in de lichaamsholte te worden ontvangen en dat ten minste één bedieningsorgaan duurzaam met het katheterlichaam is verbonden, welk bedieningsorgaan proximaal van het katheterlichaam uitgaat en bestemd en ingericht is om een gebruiker in staat te stellen het katheterlichaam vanuit de lichaamsholte met 15 althans de proximale zijde van de schacht transluminaal voorbij het sluitpunt te brengen.

2. Urinekatheter volgens conclusie 1 met het kenmerk dat het verankeringslichaam veerkrachtig is en althans aan een naar de schacht gewende zijde daarvan in distale richting geleidelijk verwijdt. 20

3. Urinekatheter volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat het verankeringslichaam een relatief compacte eerste toestand kent die een transluminale introductie toestaat en in staat en ingericht is om een althans transversaal geëxpandeerde tweede toestand aan te nemen om een ontwijken uit de lichaamsholte tegen te gaan. 25

4. Urinekatheter volgens conclusie 3 met het kenmerk dat het verankeringslichaam zelf-expandeerbaar is vanuit de relatief compacte eerste toestand naar de geëxpandeerde tweede toestand.

5. Urinekatheter volgens conclusie 3 of 4 met het kenmerk dat het bedieningsorgaan aangrijpt op het katheterlichaam om een gebruiker in staat te stellen 1034562 -22- het verankeringslichaam vanuit de geëxpandeerde, tweede toestand in een althans ten dele gecomprimeerde derde toestand te brengen, waarbij de schacht tot voorbij het sluitpunt reikt, welke derde toestand een transluminale verwijdering van het katheterlichaam toelaat. 5

6. Urinekatheter volgens conclusie 3,4 of 5 met het kenmerk dat het verankeringslichaam ten minste één bi-stabiele kniehefboomconstructie omvat met een stabiele uitgangstoestand in de geëxpandeerde, tweede toestand van het verankeringslichaam, en dat het bedieningsorgaan aangrijpt op het verankeringslichaam 10 om na het overwinnen van een dodepuntstand het verankeringslichaam te doen overgaan van de geëxpandeerde, tweede toestand in een relatief compacte, stabiele eindtoestand die een transluminale verwijdering van het katheterlichaam toestaat.

7. Urinekatheter volgens één of me» der voorgaande conclusies met het kenmerk 15 dat het verankeringslichaam een aantal samenhangende verende filamenten omvat die met een schachtuiteinde zijn verbonden en die in een omtreksrichting tussen een top en het schachtuiteinde onderling door langssneden zijn gescheiden, welke filamenten in staat en ingericht zijn om vanuit een gestrekte toestand in een longitudinaal gebogen toestand over te gaan. 20

8. Urinekatheter volgens conclusie 7 met het kenmerk dat de filamenten unitair met de schacht zijn gevormd.

9. Urinekatheter volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk 25 dat het bedieningsorgaan een trekorgaan omvat, in het bijzonder een trekkoord.

10. Urinekatheter volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat het bedieningsorgaan een torsieorgaan omvat, in het bijzonder een torsiedraad. !

11. Urinekatheter volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat het bedieningsorgaan een mono-filamenteuze draad omvat. -23-

12. Urinekatheter volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat een verder bedieningsorgaan aangrijpt op de schacht van het katheterlichaam en, evenals het eerste bedieningsorgaan, zich proximaal ten opzichte van een proximaal uiteinde van de schacht uitstrekt. 5

13. Urinekatheter volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat althans een uitwendig oppervlak daarvan althans grotendeels uitgaat van een bio-compatibele kunststof.

14. Inbrenginrichting ten behoeve van een urinekatheter, in het bijzondere één volgens één of meer der voorgaande conclusies, omvattende een inbrenghuls met een aan ten minste een distale zijde open langsholte om daarin het katheterlichaam axiaal gangbaar te ontvangen, en omvattende een proximaal duworgaan dat in de langsholte : met een distaai uiteinde aanligt tegen een schacht van het katheterlichaam en dat met 15 een proximaal uiteinde over ten minste circa een longitudinale lengte van een verankeringslichaam van de katheter uitsteekt buiten de inbrenghuls.

15. Inbrenginrichting volgens conclusie 14 met het kenmerk dat het duworgaan een ten minste aan een distale zijde open longitudinale lichaamsholte omvat om daarin een 20 bedieningsorgaan van de katheter axiaal gangbaar te ontvangen.

16. Inbrenginrichting volgens conclusie 14 of 15 met het kenmerk dat de inbrenghuls gangbaar is opgenomen in een longitudinale holte van een plaatsingshuls en dat de plaatsingshuls is voorzien van ejectiemiddelen die in staat en ingericht zijn om in 25 te werken op de inbrenghuls ten einde deze distaai uit de plaatsingshuls te drijven.

17. Inbrenginrichting volgens conclusie 16 met het kenmerk dat de plaatsingshuls althans binnen een distaai uiteinde daarvan een antiseptisch middel omvat, in het bijzonder een antibiotische gel of vloeistof. 30 -24-

18. Inbrenginrichting volgens conclusie 16 of 17 met het kenmerk dat de plaatsingshuls aan een distaai uiteinde afsluitbaar is, in het bijzonder met een verwijderbare dop, folie of stop.

19. Inbrenginrichting volgens conclusie 16,17 of 18 met het kenmerk dat de plaatsingshuls aan een distaai uiteinde is voorzien van zich naar het uiteinde toe verjongende positioneringsmiddelen.

20. Inbrenginrichting volgens conclusie 19 met het kenmerk dat de 10 positioneringsmiddelen een ten minste één transversale verbreding omvatten die van een buitenomtrek van het distale uiteinde van de plaatsingshuls uitgaat en over althans een distaai zijde daarvan naar een hartlijn van de plaatsingshuls toeloopt.

21. Inbrenginrichting volgens één of meer der conclusies 16 tot en met 20 met het 15 kenmerk dat de ejectiemiddelen een buitenmantel omvatten die de plaatsingshuls aan een proximaal uiteinde axiaal gangbaar omgeeft en dat de buitenmantel in staat en ingericht is om in te werken op een proximaal uiteinde van de inbrenghuls ten einde deze bij een axiale gang van de buitenmantel over de plaatsingshuls distaai buiten de plaatsingshuls te drijven. 20

22. Inbrenginrichting volgens conclusie 21 met het kenmerk dat de buitenmantel aan een proximale zijde een eindwand omvat met een boring waarin het duwlichaam nauwsluitend gangbaar is.

23. Inbrenginrichting volgens conclusie 22 met het kenmerk dat de buitenmantel met de eindwand althans stuit tegen een proximaal uiteinde van de inbrenghuls.

24. Inbrenginrichting volgens één of meer der conclusies 14 tot en met 23 met het kenmerk dat althans in hoofdzaak alle onderdelen daarvan uit kunststof zijn 30 vervaardigd, in het bijzonder een bio-compatibele kunststof. -25-

25 Inbrenginrichting volgens één of meer der conclusies 14 tot en met 24 met het kenmerk dat althans de inbrenghuls een kromtestraal volgt, in het bijzondere één die is afgestemd op een gangbare kromming van een urethra van een gebruiker.

26. Werkwijze voor het katheteriseren van een urineblaas met een katheter, waarbij een katheterlichaam transurethraal althans gedeeltelijk in de urineblaas wordt geïntroduceerd, met het kenmerk dat het katheterlichaam volledig in de urineblaas wordt gebracht en dat het katheterlichaam vanuit de urineblaas met een proximale zijde daarvan voorbij een urethraal sluitpunt van de sfïncter urethrae wordt gemanipuleerd om 10 vloeistof vanuit de urineblaas via een vloeistofkanaal in een katheterschacht van het katheterlichaam te evacueren.

27. Werkwijze volgens conclusie 26 met het kenmerk dat het katheterlichaam wordt vrijgegeven nadat de urineblaas voldoende werd geëvacueerd om het katheterlichaam 15 weer een volledig binnen de urineblaas gelegen uitgangspositie te laten innemen.

28. Werkwijze volgens conclusie 26 of 27 met het kenmerk dat het katheterlichaam ter verwijdering van de katheter transurethraal volledig uit de urineblaas en urethra wordt getrokken. 1034562