onsterfelijk
- on·ster·fe·lijk
- Afgeleid van sterfelijk met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onsterfelijk | onsterfelijker | onsterfelijkst |
verbogen | onsterfelijke | onsterfelijkere | onsterfelijkste |
partitief | onsterfelijks | onsterfelijkers | - |
onsterfelijk
- niet de eigenschap hebbend te zullen sterven; eeuwig levend
- ▸ Van eenvoudige monnik tot onsterfelijke kindervriend[1]
1.
- Het woord onsterfelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onsterfelijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be