Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

Durendal

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is de huidige versie van de pagina Durendal voor het laatst bewerkt door Geertivp (overleg | bijdragen) op 4 jul 2024 13:18. Deze URL is een permanente link naar deze versie van deze pagina.
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Zwaard dat doorgaat voor Durendal in Rocamadour

Durendal is het magische onbreekbare zwaard dat volgens het Roelandslied toebehoord zou hebben aan ridder Roland. Volgens Ludovico Ariosto's Orlando Furioso zou het zwaard ooit toebehoord hebben aan Karel de Grote[1], Hector van Troje en aan Roeland gegeven zijn door Maugris (Maugis, Malegijs).

In het Chanson de Roland wordt verteld dat het zwaard Durendal in zijn pommel een tand van Petrus, bloed van Basilius de Grote, haar van Dionysius van Parijs en een stuk van de kleren van Maria bevatte.[2] In de roman Galien Rethore wordt uitgelegd dat het zwaard Durendal onbreekbaar was, omdat de namen van God erin gegraveerd waren tijdens het smeden van het zwaard.[3]

Volgens sommige volksverhalen bestaat het zwaard nog steeds en wordt het bewaard in Rocamadour. Op zaterdag 22 juni 2024 zou het spoorloos verdwenen zijn.[1]

  1. a b Demeyere, Yumi, "Het zwaard van ridder Roland en Karel de Grote is verdwenen uit Rocamadour", De Standaard, 4 juli 2024. Geraadpleegd op 4 juli 2024.
  2. Chanson de Roland, ed. Cesare Segre, Genève 2003, r. 2345-2348: En l'oriét punt asez i ad reliques : / La dent seint Perre e del sanc seint Basilie / E des chevels mun seignor seint Denise ; / Del vestement i ad seinte Marie.
  3. Si [sc. Roland] vient a vng gros marbre et fiert dessus tant quil peut pour la cuider rompre / mais oncques ne sceut tant frapper quil la sceust rompre ne briser / car les haulx noms de nostreseigneur furent grauez dedens quant elle fut premierement forgee / pour laquelle cause est a presumer que nostreseigneur ne vouloit pas quelle se rompist. De historie van Galien Rethore, ed. Willem Kuiper, p. 154.