voorgeslacht
Uiterlijk
- voor·ge·slacht
- samenstelling van voor en geslacht [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorgeslacht | voorgeslachten |
verkleinwoord | - | - |
het voorgeslacht o
- (eng) voorouders, personen waarvan men zelf afstamt
- (ruim) voorouders, voorvaderen van de gehele mensheid
1.
2.
- Het woord voorgeslacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorgeslacht" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be