trainingspak
Uiterlijk
- trai·nings·pak
- samenstelling van training en pak met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trainingspak | trainingspakken |
verkleinwoord | trainingspakje | trainingspakjes |
het trainingspak o
- een set sportkleding bestaande uit een broek (trainingsbroek) en een jasje (trainingsjas of -jack) of (capuchon)trui
- Hoewel bedoeld om in te trainen, worden trainingspakken ook vaak gedragen als vrijetijdskleding.
- Luc begon zijn fitnesstraining om tien uur. Als warming-up zat hij in zijn trainingspak een sigaret te roken, waarna hij het roeiapparaat uit de kast sleepte, de televisie aanzette en begon te roeien terwijl hij strak naar het beeldscherm staarde. [2]
- ▸ De jongeman in het trainingspak kwam overeind. Hij kon niet ouder dan achttien zijn.[3]
- Het woord trainingspak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trainingspak" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 9
- ↑ “Vaderland” (2012), Cargo, ISBN 9789023472483
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be