tennis

Niet te verwarren met: Tennis

• Geluid:  tennis    (hulp, bestand)

• ten·nis

• Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘slagbalspel’ voor het eerst aangetroffen in 1901 ^{[1] [2]}

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tennis	-
verkleinwoord	-	-

het tennis o

1. (sport) balsport

• balspel

• intens, sinten

vervoeging van
tennissen

tennis

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tennissen
   

   • Ik tennis. 

2. gebiedende wijs van tennissen
   

   • Tennis! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tennissen
   

   • Tennis je? 

• Het woord tennis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tennis" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.[3]

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tennis	–

• ten·nis

tennis

1. (sport) tennis; een balsport

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

enkelvoud	meervoud
tennis	-

• ten·nis

tennis m

1. (sport) tennis

• Leenwoord uit het Engels

tennis

1. (sport) tennis; een balsport

• fjildtennis

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

tennis

1. (sport) tennis; een balsport

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˡtenis/

• ten·nis

tennis m

1. (sport) tennis

m	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	tennis	tennisen	-	-
genitief	tennis'	tennisens	-	-

• tennisalbue
• tennisball
• tennisbane
• tennismatch
• tennisracket
• tennisspeller
• tennisspiller

• spille tennis

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˡtenis/

• ten·nis

tennis m

1. (sport) tennis

m	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	tennis	tennisen	-	-
genitief

• tennisball
• tennisbane
• tennisracket
• tennissko
• tennisspelar
• tennisturnering

• profesjonell tennis

tennis

1. (sport) tennis; een balsport

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• IPA: /tɛnɪs/

• Leenwoord uit het Engels

tennis monbezield

1. (sport)(verouderd) tennis

	enkelvoud	meervoud
nominatief	tennis	tennisy
genitief	tennisu	tennisů
datief	tennisu	tennisům
accusatief	tennis	tennisy
vocatief	tennise	tennisy
locatief	tennisu / tennise	tennisech
instrumentalis	tennisem	tennisy

• tenis monbezield

• míčový sport monbezield
• sport monbezield

• bilý sport monbezield

• tenisák m
• tenisový
• tenista mbezield
• tenistka v

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)

tennis

1. (sport) tennis; een balsport

• Zie Wikipedia voor meer informatie.