last

• Geluid:  last    (hulp, bestand)
• IPA: / lɑst / (1 lettergreep)

• last

• In de betekenis van ‘vracht’ voor het eerst aangetroffen in 1122 ^[1]
• ^[2]

de last m

1. iets wat een mens hindert

   • Ik heb erge last van hoofdpijn. 

   ▸ Ik filterde zo snel mogelijk een liter water voor mijn avondmaal en zocht een wat hogerop gelegen plek in de hoop daar wat minder last van de insecten te hebben.^[3]

2. (transport) lading, vracht

• iemand heeft last van iets

• op last van

• Het eind zal de last dragen

• Holland is in last

• Leiden in last zijn

• vaste lasten

last

1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lassen
   

   • Jij last. 

2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lassen
   

   • Hij last. 

3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lassen
   

   • Last! 

last

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van lasten
2. gebiedende wijs van lasten

• Het woord last staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "last" herkend door:

• Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

• Geluid:  last (US)    (hulp, bestand)

last

1. laatst
2. vorig

• [2]: last night

last

1. duren, voortbestaan

last

1. leest

last

1. last

• las

last

1. last

• las