gezinspak
Uiterlijk
- ge·zins·pak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezinspak | gezinspakken |
verkleinwoord | gezinspakje | gezinspakjes |
gezinspak
- een verpakking van iets die groot genoeg is voor een heel gezin
- En de weblog van de omroep maakt melding dat 'er in Engeland meer Champagne wordt verkocht dan gezinspakken witte bonen in tomatensaus van Heinz'. [1]
- ‘Moeder’ lurkte gulzig aan een gezinspak frisdrank, waarvan de inhoud rechtstreeks leek af te vloeien naar haar ballonvormige onderkin. Af en toe graaide ze samen met ‘dochter’ in de verzameling snoepgoed op het tafeltje tussen hen. ‘Dochter’ liet haar hoofd lusteloos op haar armen zakken zodra ze weer iets had uitgezocht. [2]
- Het woord 'gezinspak' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezinspak" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Het Parool 21 MEI 2008 Moet champagne op de bon
- ↑ NRC Frits Abrahams 13 november 2012 Snoep goed
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be