concretiseren
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
concretiseren |
concretiseerde |
geconcretiseerd |
zwak -d | volledig |
- con·cre·ti·se·ren
concretiseren
- overgankelijk (m.b.t. een gegeven) concreet maken
- Een mens getekend door een jong kind is niet veel meer dan twee rondjes en 4 lijnen (voor de ledematen). Dikte geven aan de ledematen en handen en voeten tekenen concretiseren de betekenis van de tekening .
- ▸ Op het moment dat ze op haar hurken ging zitten om haar plannen te concretiseren, verscheen er nog een lichtbron in de kamer.[1]
1. een gegeven) concreet maken
- Het woord concretiseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "concretiseren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Achtervoegsel -iseren in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %