checken
Uiterlijk
- chec·ken
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘controleren’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- Van het Engelse to check.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
checken |
checkte |
gecheckt |
zwak -t | volledig |
checken
- overgankelijk controleren, nakijken
- Check jij even of de post er al is?
- ▸ De zon was nog niet op en met mijn hoofdlamp checkte ik nog een laatste keer al mijn spullen om te zorgen dat ik niets zou vergeten.[2]
1. controleren, nakijken
- Het woord checken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "checken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "checken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %