beinast
Uiterlijk
beinast
- onbepaald (zonder lidwoord) nominatief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van beinn
beinast
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van beinn
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord (supinum) | |
3e pers enk. | 1e pers mv. | ||
beinast | beindist | beindumst | beinst |
zwakke verbuiging |
volledig |
beinast
- wederkerend (bij persoonlijk gebruik) zich richten
- «Allra augu beinast að Vín»
- Alle ogen zijn gericht op Wenen
- «Allra augu beinast að Vín»
gericht zijn op
beinast
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van beinast