Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

base

Uit WikiWoordenboek

(heteroniem)

  • [A] ba·se
  • [B] base
enkelvoud meervoud
naamwoord base basen
verkleinwoord

[A] de basev

  1. (scheikunde) stof die een of meer hydroxylgroepen bevat en in een waterige oplossing OH-ionen afsplitst: arrheniusbase [4]
  2. (scheikunde) ion of molecuul dat de neiging heeft een proton op te nemen: brønstedbase
  3. (scheikunde) ion of molecuul dat een elektronenpaar kan doneren aan een ander molecuul: lewisbase
  4. (wiskunde) grondtal

[B] de basev / m

  1. gezuiverde vorm van een drug, meestal cocaïne, geschikt om bij verhitting te inhaleren
vervoeging van
basen

[B] base

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basen
    • Ik base. 
  2. gebiedende wijs van basen
    • Base! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basen
    • Base je? 
86 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]


base mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord baas


enkelvoud meervoud
base bases

base

  1. basis, fundament, grondslag
  2. hoofdbestanddeel, voornaamste bestanddeel
  3. (wiskunde) grondtal
  4. (scheikunde) base
  5. (sport)  honk zn 
  6. base, gezuiverde vorm van een drug, meestal cocaïne, geschikt om bij verhitting te inhaleren
vervoeging
onbepaalde wijs to  base 
he/she/it  bases 
verleden tijd  based 
voltooid
deelwoord
 based 
onvoltooid
deelwoord
 basing 
gebiedende wijs  base 

base

  1. overgankelijk baseren
  2. overgankelijk de basis vormen voor
  3. overgankelijk vestigen


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  base     la base     bases     les bases  

base v

  1. draagvlak
  2. (scheikunde) base
vervoeging van
baser

base

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van baser
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van baser
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van baser


  • Leenwoord uit het Oudfrans

base

  1. (bouwkunde) fundament; de basis waarop een huis wordt gebouwd


enkelvoud meervoud
base bases

base v

  1. (scheikunde) base
  2. basis
vervoeging van
basar

base

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van basar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van basar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van basar


  • ba·se

base v

  1. (verouderd) basis, fundament, grond
  2. (verouderd)(medisch) schedelbasis
  3. (verouderd)(scheikunde) base, loog
  1. základ monbezield, základna v, východisko o, platforma v
  2. zásada v, alkálie v
  1. kyselina v

base

  1. vocatief enkelvoud van bas
  2. locatief enkelvoud van bas
  1. basi
  2. basu

base

  1. vocatief enkelvoud van bas

base

  1. datief enkelvoud van basa
  2. locatief enkelvoud van basa