alibi
Uiterlijk
- ali·bi
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘het aanwezig-zijn elders’ voor het eerst aangetroffen in 1510 [1]
- Uit Latijn alibi. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alibi | alibi's |
verkleinwoord | - | - |
het alibi o
- (juridisch) het kunnen aantonen dat men elders was tijdens het zich voltrekken van een misdaad, waardoor men uitgesloten kan worden van beschuldiging
- Aan zijn alibi kan niet getornd worden.
- smoesje
- ▸ Het ding fungeerde namelijk als alibi.[3]
- [2] excuus
1. het kunnen aantonen dat men elders was tijdens het zich voltrekken van een misdaad,...
- Het woord alibi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alibi" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "alibi" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ alibi op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ˈa.li.biː/
- samenstelling van alius "ander" en ibi “daar”.
- aliubi
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Latijn
- Woorden in het Latijn met IPA-weergave
- Samenstelling in het Latijn
- Bijwoord in het Latijn