nol

• Geluid:  nol    (hulp, bestand)
• IPA: / nɔl / (1 lettergreep)

• nol

• van Middelnederlands nolle ^[1][2]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	nol	nollen
verkleinwoord	nolletje	nolletjes

de nol v / m

1. kleine verhoging in het terrein

   • Zie je die nol daar? 

2. (waterbeheer) resterend overblijfsel van een voor het overige weggevallen dijk dat uitsteekt in het water

   • Vijf windmolens bij de Grote Nol dekken hele Thoolse stroombehoefte ^[3]

3. slaapje, dutje

   • Ik heb even een nol gedaan. 

• [1] nolle (uitspraakvariant)
• [1] duin
• [1] strandhoofd
• [1] zandheuvel

vervoeging van
nollen

nol

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nollen
   

   • Ik nol. 

2. gebiedende wijs van nollen
   

   • Nol! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nollen
   

   • Nol je? 

• Het woord nol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nol" herkend door:

51 %	van de Nederlanders;
28 %	van de Vlamingen.[4]

Telwoord (ind)
0
1	11	10	100	103
2	12	20	200	106
3	13	30	300	109
4	14	40	400	1012
5	15	50	500	1015
6	16	60	600	1018
7	17	70	700	1021
8	18	80	800	1024
9	19	90	900	1027

• nol

• uit het Nederlands "nul"

nol

1. nul

• kosong

Telwoord (min)
0
1	11	10	100	103
2	12	20	200	106
3	13	30	300	109
4	14	40	400	1012
5	15	50	500	1015
6	16	60	600	1018
7	17	70	700	1021
8	18	80	800
9	19	90	900

nol

1. nul

• kosong

Telwoord (uzb)
0
1	11	10	100	103
2	12	20	200	106
3	13	30	300	109
4	14	40	400	1012
5	15	50	500	1015
6	16	60	600	1018
7	17	70	700	1021
8	18	80	800	1024
9	19	90	900	1027

nol

1. nul

• Cyrillische transcriptie: ноль.