naastenliefde
Uiterlijk
- naas·ten·lief·de
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘liefde tot de medemens’ voor het eerst aangetroffen in 1903 [1]
- samenstelling van naaste en liefde met het invoegsel -n-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naastenliefde | naastenliefdes |
verkleinwoord | - | - |
de naastenliefde v
- liefde jegens de medemens
- Hij had veel naastenliefde in zich.
1. liefde jegens de medemens
- Het woord naastenliefde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naastenliefde" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "naastenliefde" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be