maal
Uiterlijk
- maal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maal | malen |
verkleinwoord | maaltje | maaltjes |
maal
- v telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
- Dit was de tweede maal dat zijn pet werd afgeblazen door de wind.
- o de handeling van eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt
- Elke avond stond er weer een heerlijke maal klaar.
1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
2. de handeling van eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt
vervoeging van |
---|
malen |
maal