maal
Uiterlijk
- IPA: /ma:l/
- maal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maal | malen |
verkleinwoord | maaltje | maaltjes |
maal, v; telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
2. de handeling van eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt
vervoeging van |
---|
[[{{{1}}}/vervoeging|{{{1}}}]] |
maal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van [[{{{1}}}]]
- Ik maal.
- gebiedende wijs van [[{{{1}}}]]
- Maal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van [[{{{1}}}]]
- Maal je? van malen