dopen
Uiterlijk
- do·pen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dopen |
doopte |
gedoopt |
zwak -t | volledig |
dopen
- bevochtigen door indompeling in een vloeistof
- (religie) iemand ritueel met water besprenkelen of erin onderdompelen en zodoende tot het christelijke geloof toelaten
- een naam geven, met name bij het dopen
- Het schip werd gedoopt met de naam "de Volharding"
1. iets in een vloeistof steken
2. iemand ritueel met water besprenkelen of erin onderdompelen en zodoende tot het christelijke geloof toelaten
de dopen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord doop