mondvoorraad
Dutch
editEtymology
editFirst attested in 1691. From mond (“mouth”) + voorraad (“supply”), calque of German Mundvorrat.
Pronunciation
editNoun
editmondvoorraad f (plural mondvoorraden, diminutive mondvoorraadje n)
- food provisions, in particular when travelling
- 1691, E.V., Europische Mercurius, vol. 2, part 2, pr. by Timotheus ten Hoorn, page 25.
- […] mitsgaders den tyd gehad om in de gemelde Frontierplaatſen een vervaarlijke menigte van allerhande Krygs- en Mondvoorraad te vergaderen, en ’er wakkere Magazynen van Voerazie te maaken, welke door de nabyheid gemakkelijk in hun Leger gebracht wierd.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1691, E.V., Europische Mercurius, vol. 2, part 2, pr. by Timotheus ten Hoorn, page 25.