Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Projectbeschrijving

In de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans werden alle afzonderlijk verschenen werken en de ongebundelde teksten van de auteur bijeengebracht. De Volledige Werken bestaan uit 24 verzamelbanden, die zijn geordend naar genre met daarbinnen steeds een chronologische presentatie.

Als jong auteur dacht Hermans al na over de ordening van verzamelde werken: ‘Flaubert betreurde indertijd dat een auteur niet in één keer zijn verzamelde werken kon laten uitgeven, alles tegelijk. Ik ben niet van die begeerte. Ik vind het een groot voordeel dat het een na het ander geschreven en na elkander uitgegeven wordt. Schrijven is tenslotte een voortdurende monoloog. De boeken van een au­teur, en zeker niet de mijne, staan niet los van elkaar. Het volgende is een (steeds onvolkomen) antwoord op het vorige boek. Schrij­ven is een onophoudelijk op voorafgegane gedachten terugkomen. Wil er enige samenhang blijven, dan is het nodig in volgorde te pu­bliceren. In de praktijk komt daar weinig van terecht. Maar als het enigszins kan moet men aan de chronologische volgorde vasthou­den. Met het oog op deze chronologie hecht ik er dan ook aan om mijn producten te dateren. […] Weliswaar kan men dan zien dat sommige al heel wat jaren oud zijn, maar de litteratuur is tenslotte geen journalistiek: het is geen “nieuws”, laat staan dat het ooit oud­bakken nieuws zou kunnen zijn.’ [1]

De Volledige Werken bieden van alle publicaties van Hermans een betrouwbare, wetenschappelijk verantwoorde tekst. Op grond van bibliografisch en archiefonderzoek is van alle teksten de zoge­naamde basistekst vastgesteld. In principe is dat de laatste door de auteur geautoriseerde uitgave. De keuze voor wat in de editiewe­tenschap een ‘ultima manus’-editie heet of, ‘zoals Duitse litera­tuurprofessoren dat noemen’,[2] een ‘Ausgabe letzter Hand’, is bij Hermans snel gemaakt: hij was immers een auteur die permanent aan zijn teksten sleutelde en die de laatste versie principieel de bes­te vond. In de inleiding bij de bibliografie van zijn verspreide pu­blicaties heeft Hermans dit aspect van zijn werkwijze gethemati­seerd. Een van de voor de bezorgers van het werk van Hermans maatgevende zinnen uit deze tekst is: ‘Ik zou willen dat alle oude drukken van boeken die in verbeter­de vorm herdrukt zijn, als bij toverslag tot stof uiteenvielen, ook al gaat het maar om een komma.’

Hermans vond dat hij zich als auteur ‘onrecht’ had aangedaan ‘door een onvolmaakte eerste druk te laten verspreiden’; zo’n eer­ste druk was een ‘doos van Pandora vol drukfouten’. Hij vroeg zich af: ‘Waarom is de verbetering die ik in een latere druk aanbreng, me niet te binnen geschoten bij het corrigeren van de eerste? Waar­om is de eerste druk niet meteen volmaakt geweest?’[3]

De laatste versie van een tekst was dus voor Hermans de beste, maar ‘volmaakt’ zal hij ook in de ogen van de auteur nooit zijn ge­weest. ‘Ik ben van nature erg slordig,’ wist Hermans van zichzelf,[4] en hij kon moedeloos worden van dit besef: ‘U weet misschien niet hoe treurig ik word bij de gedachte dat er in elke druk toch weer een paar kleine onreinheden zijn blijven zitten.’[5] Hermans be­treurde het, in een brief over de verschillende versies van Multatu­li’s Max Havelaar en het nut van variantenonderzoek, dat zo weinig mensen notitie namen van zijn voortdurende gecorrigeer: ‘Ik merk trouwens dat ook maar weinig lezers in mijn eigen boe­ken (vol zeer ingrijpende en opzettelijke varianten) daar notitie van nemen – helaas. […] Bij mijn weten heeft nog niemand gezegd dat de laatste drukken veel beter zijn dan de eerste. En dat zijn ze toch, dit kan ik bezweren.’[6]

Niet alleen eerdere drukken dan de laatste moesten wat Her­mans betrof ‘door de papierwormen worden opgegeten […]. In nog sterker mate geldt dit voor handschriften. Manuscripten zijn voor mijn gevoel totaal obsoleet zodra er gecorrigeerde en opnieuw ge­corrigeerde drukken van bestaan,’ aldus de auteur.[7] Substantieel manuscriptmateriaal, zoals typoscripten van hele romans, is dan ook in het geval van Hermans vaak niet meer aanwezig: het werd door de auteur meestal vernietigd. Drukproeven zijn wel in ruime mate aanwezig, want Hermans hechtte veel waarde aan dat stadi­um van het productieproces van zijn boeken. In een brief aan zijn uitgever Geert van Oorschot uit 1955 probeerde hij dat duidelijk te maken: ‘Ik weet niet of […] wel voldoende tot uitdrukking is gekomen de hevige mate waarin ik eraan gehecht ben dat ik minstens één druk­proef krijg. Dit is absoluut onvermijdelijk. / Mijn grote ongeluk is namelijk dat mijn beste invallen altijd als mosterd na de maaltijd komen, d.w.z. als ik het verhaal al heb gedaan.’[8]

Het belang van drukproeven kwam vaker ter sprake in de corres­pondentie met Van Oorschot: ‘Hoeveel haast er ook moge zijn, een boekje wordt practisch waardeloos, wanneer de auteur zelf niet van alles minstens twee proeven heeft gehad,’ schreef Hermans in 1953,[9] en vier jaar later: ‘[James] Joyce had 20 drukproeven nodig, ik krijg er maar twee! En dan klagen de mensen nog dat de Neder­landse litteratuur zo middelmatig is in vergelijking met de buiten­landse!’[10]
De laatste door de schrijver geautoriseerde versies leveren dus de ‘basisteksten’ voor deze editie. De spelling en de interpunctie van de door Hermans geautoriseerde versies zijn onveranderd overge­nomen, inclusief de veel voorkomende inconsequenties. Wel is de basistekst waar dat nodig was gezuiverd van tekstcorruptie die in de loop van jaren kan zijn ontstaan. Het gaat dan om onbedoelde fouten die het gevolg zijn van tekstoverdracht en tekstvermenig­vuldiging. Redacteuren, typografisch ontwerpers, zetters, correc­toren en drukkers hebben allemaal invloed uitgeoefend op de tekst, en hun activiteiten kunnen geresulteerd hebben in wat ‘tekstbe­derf’ wordt genoemd. Om alle onzuiverheden op te sporen is de basistekst vergeleken met de voorafgaande versies van het werk, inclusief voorpublicaties, drukproeven en kopij, typoscripten en/of manuscripten. De vergelijking van alle voor het onderzoek re­levante gedrukte teksten vond plaats met behulp van de software­programma’s Collate en Collate X. Het variantenoverzicht dat door de automati­sche tekstvergelijking ontstond vormde een belangrijke basis voor het vaststellen van de definitieve tekst van de editie.

Ook archiefonderzoek was van groot belang: correctie-exem­plaren, typoscripten en handschriftelijk materiaal, maar vooral ook brieven verschaften belangrijke aanvullende gegevens. Niet al­leen Hermans’ omvangrijke privé-archief, dat een omvang heeft van circa dertig strekkende meter en dat door de bezorgers in zijn volle omvang kon worden gebruikt, bevatte een grote hoeveelheid belangrijke informatie over de teksten zelf en over het ontstaan en de publicatie ervan, ook de archieven van uitgevers, tijdschriften en particulieren leverden aanvullende informatie op.

De nawoorden bij de afzonderlijke delen van de Volledige Werken gaan in op de ontstaans‑ en publicatiegeschiedenis van het werk en in algemene zin op de veranderingen die de teksten in de loop van de tijd hebben ondergaan. In de delen met beschouwend werk komt daar annotatie bij. Hermans thematiseerde de houdbaarheid van aan actualiteit refererende teksten in 1975, bij de eerste voorbe­reidingen van de bundel Boze Brieven van Bijkaart (1977): ‘als [de teksten] erg oud zijn, is het m.i. het beste alles te bundelen: ook het niet meer actuele krijgt dan de bekoring van het antieke […]. Wordt er daarentegen niet zo lang met bundelen gewacht, dan krijgt […] de lezer […] het gevoel, dat het hier en daar oude koek is.’[11] Net als bij zijn fictie maakte Hermans zich dus ook bij zijn beschou­wend werk zorgen om de lezer, die op den duur niet meer in staat zou zijn alle historische (in de ruimste zin van het woord) feiten te kennen en deze kennis toe te passen bij het lezen van zijn teksten. En net als bij zijn romans en verhalen corrigeerde hij ook zijn be­schouwend werk waar nodig zodra hij daartoe de kans kreeg, en niet alleen vanwege de historische feiten: ‘zulke herdrukken zijn mij een pak van het hart omdat ik er dan zoveel mogelijk alle fouten en foutjes uit kan halen, die in de oorspronkelijke krantenpublica­ties stonden.’[12]

De annotaties bij het beschouwend werk zijn bedoeld om de mo­gelijke kenniskloof bij de lezer van de Volledige Werken bij hun ver­schijnen en met enige houdbaarheid daarna te overbruggen. Dat betekent dat personen die in de teksten impliciet, foutief of op­zettelijk onder een andere naam (bijvoorbeeld door middel van woordgrappen) voorkomen worden geïdentificeerd; verder wor­den impliciet of expliciet genoemde publicaties bibliografisch ver­meld en worden verwijzingen naar op het moment van publicatie actuele gebeurtenissen verduidelijkt. Ook citaten werden gecon­troleerd, maar er wordt over het algemeen afgezien van de correc­tie van een eventuele afwijkende weergave door Hermans. Over diens wijze van citeren kan samenvattend worden gezegd dat dat in veel gevallen licht parafraserend gebeurde, soms met omzetting van zinsdelen en met weglating van woorden, en in enkele geval­len met weglating van zinnen zonder dit kenbaar te maken. Vaak ook zijn interpunctie en spelling (die Hermans in de regel moder­niseerde) niet geheel in overeenstemming met de bron. In gevallen waar de afwijkingen van het origineel substantieel of betekenisver­anderend zijn, wordt de correcte versie vermeld.

Voor het annoteren werd gebruikgemaakt van het archief-Her­mans, van relevante literatuur en van de kennis van vele collega’s. Desondanks kon niet in alle gevallen resultaat worden bereikt, on­der andere vanwege de beperkte mogelijkheid buitenlandse biblio­theken te raadplegen. Om de hoeveelheid gegevens in de annotaties te beperken wor­den daar alleen die publicaties geïdentificeerd die in de tekst zo on­volledig worden vermeld dat ze niet op een voor de hand liggende manier in de bibliografie op elk deel gevonden kunnen wor­den. Biografische informatie over vermelde personen is te vinden in het door de editeurs gemaakte registers, telkens achterin de delen. Een cumulatief register op alle verschenen delen staat elders op deze website. De registers die Hermans eventueel bij zijn bundelingen beschouwend werk maakte worden vanwege hun functie in samenhang met de inhoud van de boeken als primaire tekst beschouwd en zijn onveranderd overge­nomen; ze behouden hun oorspronkelijke plaats: aan het eind van de publicatie waarop ze betrekking hebben.

Een uitgebreide edi­tiewetenschappelijke Verantwoording van de Volledige Werken staat elders op deze website. De verantwoordingen van de afzonderlijke delen zijn te vinden bij de beschrijvingen van deze delen.


[1] Hermans aan Geert van Oorschot, 6 april 1953, in: Willem Fre­derik Hermans, Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar. Brieven aan Geert van Oorschot. Ed. Nop Maas. Amsterdam 2004, p. 85.
[2] Willem Frederik Hermans, Slechte kritieken gaan nooit verlo­ren, goede ook niet, sinds kort. Amsterdam 1993; herdrukt in: id., Malle Hugo. Vermaningen en beschouwingen. Amsterdam 1994, p. 270-306, nu in id., Volledige Werken, deel 15. Amsterdam 2012, citaat p. 612.
[3] W[illem] F[rederik] H[ermans], ‘De hollerithkaart’. In: Rob Delvigne, Frans A. Janssen (red.), Schrijven is verbluffen. Biblio­grafie van de verspreide publicaties van Willem Frederik Hermans. Amsterdam 1996, p. 7-13, citaten p. 12 en 11.
[4] Hans van Straten, Teruggevonden gesprekken met Willem Fre­derik Hermans. Baarn 2001 (eerder verschenen als Ze zullen ei­kels zaaien op mijn graf. Teruggevonden gesprekken met Willem Frederik Hermans. Amsterdam 1995), p. 51.
[5] Hermans aan De Bezige Bij, 12 januari 1970 (doorslag in ar­chief-Hermans). De aanleiding was de voorgenomen eerste her­druk (uit maart 1970) van Willem Frederik Hermans, De laatste resten tropisch Nederland . Amsterdam 1969, nu in: id., Volledige Werken, deel 11. Amsterdam 2008.
[6] Hermans aan Frans Janssen, 7 december 1983, doorslag in ar­chief-Hermans.
[7] Hermans aan Daisy Wolthers, 17 april 1971, doorslag in ar­chief-Hermans.
[8] Hermans aan Geert van Oorschot, 21 januari 1955, in: Her­mans, Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar, p. 138-139.
[9] Hermans aan Geert van Oorschot, 25 oktober 1953, in: ibid., p. 96.
[10] Hermans aan Geert van Oorschot op 21 september 1957, in: ibid., p. 214.
[11] Hermans aan Johan Polak, 4 februari 1975, doorslag in archief-Hermans.
[12] Hermans aan Rob Delvigne, 19 juni 1988, doorslag in archief-Hermans. De aanleiding voor deze opmerking was de voorbe­reiding van de bundel Willem Frederik Hermans, Door gevaarlijke gekken omringd. Amster­dam 1988, nu in: id., Volledige Werken, deel 14. Amsterdam 2011.

 
Naar boven