Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Algebra and Trigonometry 9th Edition Larson Solutions Manual

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

Full download test bank at https://testbankbell.

com

Algebra and Trigonometry 9th Edition Larson


Solutions Manual

For dowload this book click LINK below

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-
trigonometry-9th-edition-larson-solutions-manual/

OR CLICK BUTTON

DOWLOAD NOW

Download More ebooks [PDF]. Format PDF ebook download PDF KINDLE.
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Algebra and Trigonometry 10th Edition Larson Solutions


Manual

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-trigonometry-10th-
edition-larson-solutions-manual/

Algebra and Trigonometry 8th Edition Larson Test Bank

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-trigonometry-8th-
edition-larson-test-bank/

Trigonometry 10th Edition Larson Solutions Manual

https://testbankdeal.com/product/trigonometry-10th-edition-
larson-solutions-manual/

Algebra and Trigonometry 6th Edition Blitzer Solutions


Manual

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-trigonometry-6th-
edition-blitzer-solutions-manual/
Algebra and Trigonometry 5th Edition Blitzer Solutions
Manual

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-trigonometry-5th-
edition-blitzer-solutions-manual/

Algebra and Trigonometry 10th Edition Sullivan


Solutions Manual

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-trigonometry-10th-
edition-sullivan-solutions-manual/

Algebra and Trigonometry 4th Edition Stewart Solutions


Manual

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-trigonometry-4th-
edition-stewart-solutions-manual/

Algebra and Trigonometry 8th Edition Aufmann Solutions


Manual

https://testbankdeal.com/product/algebra-and-trigonometry-8th-
edition-aufmann-solutions-manual/

College Algebra and Trigonometry 6th Edition Lial


Solutions Manual

https://testbankdeal.com/product/college-algebra-and-
trigonometry-6th-edition-lial-solutions-manual/
Another random document with
no related content on Scribd:
voor ruim dertig jaaren: te recht noemt de Dichter Willink dit
verdervelijk voordbrengsel van ’t menschlijk vernuft, eene stof

Die kracht geeft aan de dwinglandij,


En ’t menschdom doet ten grave daalen,
Wanneer het zwaare donders braakt,
Een vlam spouwt uit metaale monden,
Dat al het aardrijk loeit en kraakt,
En zucht door doodelijke wonden:
Een stof van aarde en zee betreurd,
En die haar’ vinder heeft verscheurd.

Deeze vinder was zekere Barthold Zwarts, een Duitsche Monnik,


die omtrent den jaare 1380 geleefd heeft: het mengsel, volgends
zijne gedachten toebereid hebbende, wilde hij deszelfs kracht
beproeven, lag eene genoegzaame hoeveelheid daarvan onder
eenen zwaaren zerk, was dom of onvoorzichtig genoeg van er boven
op te gaan staan, stak het kruid in brand, en vloog met den steen in
de lucht: „’T is”, zeggen wij desaangaande elders, „als of God niet
heeft gewild dat de Monnik eenig eerbewijs voor zijne uitvinding
zoude ontvangen, het geen hem anders waarschijnelijk ten deele
gevallen zoude wezen: zijn omkomen was als eene wraak [4]van de
Voorzienigheid, om de uitvinding met den uitvinder te begraven;
want het liefderijk Opperwezen kan tog geen behaagen scheppen in
het moorden der geenen, die hunne overheersching met
menschenbloed staande houden,” enz.

De vreemdeling, die deezen weg bewandelt, zal zig ongetwijfeld


verwonderen over het onbegrijpelijk groot aantal herbergen en
schoenmaakers, welken hier gevonden worden, en die er intusschen
allen een ordentelijk bestaan vinden: de eerstgemelden wegens de
veele wandelaars, welken des zomers hunne wandelingen langs
deezen weg beginnen of eindigen: ook wegens de steedsche
gasten, van onderscheidene rangen, die zig alhier in de herbergen
komen verlustigen: de vischmarkt, die des zomers zondags morgens
aan den overtoom gehouden wordt, trekt als dan ook veele
duizenden stedelingen na zig, allen moeten deezen weg passeeren,
en daar de marktgang eene uitspanning is, wordt er niet zelden drok
gepleisterd, de veele fabrieken, welken, gelijk wij gezegd hebben,
weleer in deeze buurt gevonden werden, hebben ook veele
herbergiers derwaards gelokt.

Wat de schoenmakers betreft, deezen hebben zig hier nedergezet,


ter verkoopinge van het bekende goedkoop werk dat in de
Langestraat gemaakt wordt, en niet binnen het gebied van
Amsteldam gebragt mag worden: daar het intusschen door de
koopers bij duizenden enkelde paaren ingevoerd wordt, zijn bij het
schoenmaakers gild in Amsteldam van tijd tot tijd hevige klagten
daarover ontstaan; doch men heeft de invoer, op gezegde wijze, niet
willen, of niet kunnen beletten—Sedert zijn er ook veele dergelijke
baazen binnen het gebied der stad, ja binnen de stad zelve, komen
woonen, die wel geen Langestraats werk verkoopen, maar echter
tegen denzelfden goedkoopen prijs eigen werk leveren.

GESCHIEDENISSEN.

Deeze zijn, naar evenredigheid van het bevang der buurt, vrij
aanmerkelijk: door het reeds gemeld springen van de kruidstooven,
welken er weleer gevonden werden, werd de [5]buurt niet weinig
geteisterd; en het verval niet alleen, maar zelfs het verdwijnen van
verscheidene catoendrukkerijen, heeft haar voords mede eene zeer
gevoelige neep toegebragt: in 1732 onderging zij ook eene hevige
schrik door het afbranden van het nabij zijnde pesthuis, het welk
geheel door de vlamme verteerd werd, en welk onheil niet weinig in
akeligheid toenam, door de krankzinnigen, welken er in opgesloten
waren, gelijk het gebouw nog heden mede tot dat einde dient.
Omtrent den jaare 1750 had deeze buurt in haar bevang een
Fransche schouwburg, (die echter uit de stad zijn bestaan moest
trekken,) zij werd aangelegd ter plaatse alwaar men thans het
bekende Fort de Eendragt ziet; doch na verloop van weinige jaaren
werd zij door het vuur verteerd: op den grond werd het
tegenwoordige zwaare gebouw gesticht; en diende als toen voor
eene Porseleinbakkerij; doch deeze heeft mede niet veele jaaren
stand gehouden; de aanleggers verstonden de kunst van
Porceleinen te maaken niet genoeg om aan den kieschen smaak der
Hollanderen, die gewoon zijn aan het allerfraaiste geen gebrek te
hebben, al moest het ook van het andere einde der wereld hun
toegebragt worden, te voldoen: sedert heeft het gebouw tot een
ander einde gediend; voor weinige jaaren was er een groote
behangsel fabriek, enz. in geplaatst, doch dezelve heeft op dien
ongelukkigen grond almede geenen stand gegrepen; laatstlijk
hebben eenige Amsteldamsche boekverkopers het in huur gehad,
tot een magazijn, om er hunne bekende buitenverkoopingen van
copijen in te houden; doch ook dat gebruik heeft niet aan de
verwachting beantwoord, thans is het gekocht door den beroemden
Menschenvriend Jan van Mekeren, die het ter zijner eeuwige eer
tot een hofjen laat toebereiden.

Eindelijk hebben de bewooners van deeze buurt niet weinig geleden


door de Pruissen, die zig bij hunne aanmarsch op Amsteldam, in
hoedanigheid van overwinnaars, en derhalven niet weinig tot
buitenspoorige gedragingen overslaande, moesten ontvangen:
„allerschadelijkst”, zeggen wij desaangaande elders, „kwamen die
lieden er af, welken op het gerucht, of liever de verzekering dat de
vijand reeds te Ouderkerk, en Amstelveen, de gewapende burgers
met Batavischen [6]moed derwaards getrokken om hun te keeren,
was aangevallen, en de toedragt der zaaken zodanig stond, dat de
burgers zouden moeten wijken.” De huizen van deezen werden
terstond opengebroken; waren het herbergen, zo moesten er
flesschen en vaten aan; alle voorraad van spijs was een kostelijke
buit, voor maagen die meer gewoon zijn honger te lijden, dan door
overdaad bezwaard te worden; kisten, kassen, en banken werden
voor brandhout gebruikt; de huizen, waarin bewooners gevonden
werden, ondergingen wel niet zo erg een lot, maar de bewooners
zelven hadden niet weinig te lijden; en men kan begrijpen met welke
opene armen de uitgewekene bewooners, bij hunne terugkomst,
(want eindelijk moesten zij toch weder t’huiswaards keeren,)
ontvangen werden: de slagers, welken in deeze buurt gevonden
worden, leeden geen kleinen overlast en schade; hunne winkels
waren rasch ontledigd, zonder dat hunne beurzen er door gevuld
waren geworden: bij sommigen ging de baldaadigheid zo verre, dat
zij aardappelen in gesmolten boter gaar kookten, even als men
gewoonlijk in water doet: maar weinig dat roofbaar was, tot het loot
op de daken toe, werd op zijne plaats gelaten; elders hebben wij
reeds aangemerkt, dat dit echter zo erg niet zoude geweest zijn,
bijaldien men de Jooden van hun van daan gehouden hadde; als
onkundige lieden verkochten zij menigmaal een goed horologie voor
maar zeer weinige penningen: intusschen hebben de bewooners
deezer buurte, als elders, op verre na hunne schade niet vergoed
gekregen: hun werd, staande de inquartiering, voor iederen soldaat
één gulden per week gegeven; doch daarvoor was weinig te doen,
met nadruk voor zulke gasten: intusschen ontvingen die gasten ook
nog eenig legeronderhoud, bij voorbeeld één of twee zesponders
roggebrood in de week; doch het Hollandsch witbrood geproefd
hebbende, waren zij op hetzelve tot zo verre verlekkerd, dat het
legerbrood hun niet meer smaakte; waarom sommige bewooners,
ten einde hun te verpligten, dat brood, vrij zeer tot hunne schade,
tegen wit brood verruilden, of zulk een legerbrood, elders, voor 3 of 4
stuivers verkochten, er iet bijlagen, en wit brood t’huis bragten: uit
het een en ander kan men gereedlijk besluiten, dat de bewooners
deezer [7]buurt hunne Pruissische gasten met vermaak hebben zien
vertrekken.
BIJZONDERHEDEN.

Deezen zoude men kunnen zeggen te zijn de fabrieken; voords zal


een vaderlander in zijne wandeling langs deeze buurt wel een oog
slaan op de werkplaats van den schilder Ruwel, waarin de
Pruissische soldaten voornoemd, kerk gehouden hebben; want zij
kenden nog Godsdienst, ten minsten nog de uitwendige oefening
van denzelven—Voor weinige jaaren was er in deeze buurt eene
zeer aanmerkelijke bijzonderheid voorhanden; bij zekeren smid,
aldaar woonachtig, was naamlijk, zeide men, een afbeeldzel van den
Zaligmaaker, door den Euangelist Lucas geschilderd te zien; groote
beweeging maakte deeze zeldzaamheid, zo dat duizenden, vooral
Amsteldammers derwaards vloeiden om die bijzonderheid, (tegen
een zestehalf de persoon,) in oogenschouw te neemen; doch
naauwlijks hadden de deskundigen ernstig hunne aandacht er op
gevestigd, of zij verklaarden de zeldzaamheid voor een louter
bedrog, het geen de smid met zijne schilderij en ontvangene
penningen, zonder afscheid te neemen, deed vertrekken.

LOGEMENTEN,

Zijn in deeze buurt verscheidene; de voornaamsten zijn:

Het Leidsche wapen aan den Overtoom, en Bramenburg.

Uit het voorgaande blijkt, dat er voords veele herbergen van minder
aanzien gevonden worden. [8]

REISGELEGENHEDEN.
Aan den Overtoom voornoemd, vertrekt alle dagen een kaag op
Leiden: Maandag, Woensdag en Vrijdag vertrekt van daar ook een
schip naar Aalsmeer; alle dagen vaart een vragtschuit vise versa op
Amsteldam, en des Zomers Zondags en Maandags, een volkschuit,
heen en weêr, zo dikwijls er volks genoeg is, naar den stads
buitencingel.

Achter de stille zijde van den Overtoomschen weg, liggen nog


verscheidene paden, als het Jan Hansen, het Winslauer, het Nieuwe
Tuinpad enz., die allen digt bebouwd zijn.

BUURT aan de SCHULPBRUG.

Deeze kan met recht, wegens derzelver uitgebreidheid, onder de


aanzienlijke Buurten gesteld worden, als beslaande een zeer groote
uitgestrektheid gronds: zij begint reeds op den Weesperweg aan den
gebiedpaal van Amsteldam, en heeft verscheidene dwarspaden,
naar den Outewaalerweg strekkende; derhalven is onder dezelve
ook begrepen, het blokjen de Vierhuizen, op den Weesperweg, alzo
genaamd, om dat het uit vier huizen bestaat; de buurt ligt voords,
voor het grootste gedeelte zeer vermaaklijk, naamlijk aan de
schoone rivier de Amstel, en nabij de verrukkelijke Diemermeir,
gedeeltelijk zelfs langs de ringsloot derzelve.

De buurt heeft, zegt men, haaren naam van buurt aan de


Schulpbrug gekregen, door dat zij aan de brug van dien naam haar
begin neemt; en deeze brug draagt den naam van Schulpbrug, naar
de aanzienlijke herberg de Schulp, op den hoek van de Meir, bij die
brug gevonden wordende. [9]

Zij bevat verscheidene en aangenaame lustplaatsen en tuinen, die


een bevallig gezicht opleveren, zo onder het wandelen langs den
Weesperweg, als langs den Ringdijk van de Meir, en het bevaaren
van derzelver ringsloot: er worden ook eenige fabrieken in
gevonden: de bewooners zijn van den Gereformeerden, of van den
Roomschen Godsdienst, die, daar er geene kerk in de buurt is, de
Gereformeerden te Amsteldam, en de Roomschen aan de overzijde
van den Amstel-stroom moeten te kerk gaan.

Ook andere Godsdienstige Gestichten zijn in deeze buurt, hoe groot


in haar bevang, niet voorhanden: de kinderen, van beiderleien
gezegden Godsdienst, gaan in het school van den Watergrafts meir,
(zie onze beschrijving van dat aangenaame oord;) de Weezen
worden door het Dorp Ouderkerk besteed, meestal, ten minsten zo
veel mogelijk, bij de bewooners der buurt zelve; en de Armen
worden mede door het gezegde dorp onderhouden.

De bezigheden der bewooneren, bestaan in verscheidenerleie


handwerken; ook zijn er, gelijk gezegd is, eenige fabrieken; aan het
begin der buurt, bij de Schulpbrug, woonen eenige visschers, een
van deezen, heeft een gedeelte van den Amstel in pacht, de overige
visschers vertieren de visch die in het Zwarte water, nabij de stad
Zwol gevangen wordt, bestaande in baars, snoek, brasem, zeelt, en
paling; zij markten alle te Amsteldam in de Nes, op de rivier
vischmarkt, voor de St. Pieters poort: over het gezegde begin der
buurte, zijn ook eenige weinige vischbanken, alwaar des zondags
morgens, eene soort van markt gehouden wordt.

Van de Geschiedenissen deezer buurt, kan niets aanmerkelijks


gezegd worden: in de jongstledene troubelen hebben de bewooners
derzelve geen aanmerkelijk deel gehad; geen ander dan dat zij bij de
gezegende omwenteling ook Pruissen hebben moeten inquartieren,
en derhalven de gewoone overlast hebben geleden.

Aan het meergemelde begin der buurte, is eene vry goede herberg;
voords vindt men in dezelve nog eenige weinige anderen, van
minderen rang.

Aan hetzelfde begin kan men in de Weesper- en Muiderschuiten


[10]die van en naar Amsteldam vaarende daar voorbij komen, naar
de gezegde steden vertrekken, of met het jagtjen in onze
beschryving van de Diemermeir gemeld, naar Amsteldam, ook met
het Overhaal schuitjen mede aldaar genoemd, naar den
Utrechtschen weg, of andere zijde van den Amstel, alwaar men door
de aldaar passeerende schuiten, weder verscheidene gelegenheden
vindt, naar Utrecht, Tergoude, Delft, Rotterdam, en veele andere
steden en dorpen.

Hier op kunnen wij voegelijk laaten volgen den Amsteldijk, zig


uitstrekkende van den paal bij het tolhek tot aan de Overbuurt van
Ouderkerk, langs welken eene menigte van buitenplaatsen en
boerewoningen gevonden worden: bij het tolhek zijn nog twee
paden, het Verwerspad en ’t Rustenburger pad, waarop mede veele
plaisiertuinen liggen: langs het laastgemelde pad komt men aan de
Wetering: de bewooners deezer paden leeven meest van de
moezerij.

DE BUITENVELDERSCHE POLDER,
OOK DE BUITENVELDERT
GENOEMD.

In deeze polder zijn zeer weinige wooningen, boerderijen, en tuinen;


het eenige dat daarvan gezegd kan worden, is dat er eene
Roomsche kerk gevonden wordt, die bediend wordt door den Wel-
eerwaarden Heere Everardus Bernardus Cramer: de bewooners
deezer polder hebben door de Pruissen mede zeer veel geleden.
Hier bij moeten wij nog voegen den nieuwen weg, welke van het
groote loopveld tot aan Amstelveen loopt; en [11]langs welken eenige
boerewoningen, even als aan den Bijlsenvelderschen weg gevonden
worden: omtrent in het midden van deezen nieuwen weg ontmoet
men de Karsselaan, welken naar de Karssebrug strekt, en verder
naar Rietwijker oord, dat beide kleine gehuchten van
boerenwoningen zijn, die kerklijk onder Amstelveen, doch wereldlijk
onder Kennemerland behooren.

OVER-OUDERKERK

Is een kleine streek huizen, tegen over Ouderkerk gelegen, en onder


Amstelveen behoorende: van dezelve valt al mede niets bijzonders
aantetekenen.

Onder onze beschrijving van de buurten onder Ouderkerk


behoorende, hebben wij gesproken van de eene zijde van

WAARDHUIZEN EN DE NES.

De andere zijde behoort onder Amstelveen; doch er is ook niets


bijzonders van te zeggen, niet meer dan wij ter voorgemelde plaatse
er van aangetekend hebben.

Het zelfde zij gezegd van de

ZWALUWE-BUURT,

Een gehucht niet verre van de Nes: er is eene Roomsche Kerk,


sedert weinige jaaren in plaats van eene oude, die er een eind wegs
van daan stond, gemaakt: zij wordt bediend door den Wel-
eerwaarden Heere Mauritius Schultsz. [12]

DE BOVENKERKER POLDER.

Deeze is voor eenige jaaren droog gemalen, en bevat thans weinige


boerewoningen: de bewooners geneeren zig met de weierij en
melkerij.

DE HAND VAN LEIDEN

Zo genoemd, om dat er een paal staat, met een hand er aan, die
den weg naar de stad Leiden aanwijst; de bewooners van dit
buurtjen hebben in 1787, door de Pruissen, almede veel moeten
lijden.

Aan de

NOORDDAMMER BRUG,

Vindt men mede een buurtjen; doch ’t is van weinig betekenis.

Grooter is de

LEGMEER

Die zig uitstrekt van de Noorddammer brug, tot een quartier uur
gaans van Cudelstraat, zijnde eene langte van anderhalf uur gaans;
de bewooners bestaan meestal van de turfmaakerij. [1]

1 Deeze paal was in den jaare 1793 een zeer oud en onaanzienlijk stuk houts,
ten gezegden jaare is er een fraaje ronde steenen paal in de plaats gezet,
bovenaan rondsom denzelven leest men 100 Gaarden, zijnde de uitgestrektheid
van het gebied van Amsteldam, boven op den paal staat een fraaje bewerkte
kroon, ook pronkt hij met de wapens van Amsteldam en Amstelland, en laager
staat het voorgemelde jaartal der vernieuwinge MDCCXCIII. ↑
[Inhoud]
Gezigt van den zwaaren Brand te Amstelveen zo als het zig
vertoonde in den Nagt tussen den 25 en 26 Jny 1792.

Eerst leed het bloejend AMSTELVEEN,


Door ’s vyands wreede spoorloosheên,
Nu viel de vlam het aan, en trachtte ’t gantsch te sloopen—
Beschouwer! zie den nood, en denk wat men kon hoopen!—
GOD echter wenkte, en ’t vuur verloor zyn gloed en
kracht—
HY wenkt ook u—sta by!—dan wordt de ramp verzacht.
NAAUWKEURIG VERSLAG
VAN DEN
JAMMERLIJKEN BRAND
TE
AMSTELVEEN,
In den nacht tusschen den 25 en 26 Junij, 1792.

Te recht houden de Nederlanders de vuurnood en waternood, voor


twee hoofdkwaaden, die den mensch kunnen treffen; anderen volken
voegen er den oorlog wel bij; maar ’t schijnt dat de Batavieren, uit een
inwendig gevoel van hunnen moed en voorbeeldelooze
standvastigheid, zo veel gewigts, of liever zo veel ramps den oorlog
niet toekennen, om dat zij ’t meer in hunne hand hebben denzelven te
doen eindigen, tot hunnen roem te doen eindigen, blijft het alleenlijk
aankomen op den vijand wederstand te bieden en hem zijne
roekeloosheid te doen beklaagen; dat is, blijft het slechts aankomen
om held te weezen; maar zo zij verraden worden, dan berokkent de
oorlog hen zo veel en meer kwaaden als eenig volk ter wereld; zo
veel, om dat zij den triumph des vijands als anderen moeten
bezuuren, en meer, om dat zij in ’t hart gekwetst zijn, wonden zeker,
welken bij den gevoeligen Batavier altijd blijven bloeden; ’t is daarom
ten allen tijde voor bewezen gehouden dat men geen harten met
grooter gevaar kan wonden, dat is uit hunnen staat van te vredenheid
rukken, dan dat der Batavieren.… maar om wedertekeeren tot ons
eerste gezegde: de Nederlanders houden de vuurnood en waternood
voor twee kwaaden; het laatste, met reden, voor ’t ergste, [2]om dat zij
er meer aan onderworpen en minder voor bestand zijn; intusschen is
de vuurnood mede een geessel die de diepste wonden kan
achterlaaten.

Weinig dachten wij vóór een kort verloop van dagen, toen wij onze
beschrijving van Amstelveen, voor onze Nederlandsche stad- en
dorp-beschrijver, zamenstelden, dat wij door een der
beschreienswaardigste rampen, die, vooral opgezetenen, kunnen
treffen, gedrongen zouden worden, andermaal over dat plaatsjen te
moeten spreeken—weinig dachten wij dat het grijze dorpjen, ’t welk
wij toen van harten beklaagden wegens de doorgestaanen overlast
van den triumpheerenden soldaat, nu onze traanen ten ooge zouden
uitperssen, daar het, ten prooje gestaan hebbende aan den
jammerlijksten vuurnood, een tooneel oplevert dat niet dan met de
leevendigste ontferming beschouwd kan worden—een tweede reden,
waarom men dat dorpjen voortaan met recht het rampspoedig
Amstelveen mag noemen.

Na op maandag den 25 Junij, 1792, des avonds omtrent 11 uuren, de


dorpbewooners na afgelopene bezigheden van den drokken dag, zig
bereidden om door den slaap hunne vermoeide leden te verkwikken,
en de veele omgelegene landlieden reeds in de diepste rust
gedompeld lagen, werden de waakenden verschrikt, en de
slaapenden gewekt, door het akelig gerucht dat er brand ontstaan
was op de waschbleekerij van den Heere Dregman, te Amsteldam
woonachtig, en waarom het opzicht op die gevaarlijke fabriek, meestal
toebetrouwd was geworden aan de werklieden tot de fabriek
behoorende; eene noodzakelijkheid, die, zo als de ondervinding
herhaalde maalen geleerd, en waarvan zij ons thans weder te
beklaagenswaardig overtuigd heeft, niet zonder bedenking is——
onmiddelijk na verzekerd te zijn dat er waarlijk brand ontstaan was,
wendde men de voorhanden zijnde hulp aan, doch te vergeefsch, het
vuur dat door de aanweezende hevige brandstof geweldiger gevoed
werd, dan het vermogen van ’t water, dat men aanbragt, konde
keeren, nam tegen middernacht zodanig de overhand, dat men de
klok begon te luiden, waardoor het geheele dorp, en elk die zig in den
omtrek deszelven bevond, op de been kwam: een besef van den
verren afstand der noodige hulp; het schrikbaarend gezicht van de
woedende vlamme, in het stille, in het akelige uur van den nacht, alles
werkte om zo te spreeken mede, om de harten met de knellendste
vrees te vervullen; de wind was wel niet naar het dorp, maar evenwel
hevig genoeg om de vlam tot de belendene huizen te doen overslaan,
het geen de angst niet weinig vergrootte.
Intusschen kwamen, op het grouwzaam geluid der noodklok, die van
Ouderkerk met de hun mogelijke hulp, toeschieten; ook kwam men
van den kant van den Overtoom, met twee spuiten, door paarden
getrokken, aan, met dien wel ijverigen, maar echter [3]in dit geval te
traagen spoed, welken de afstand en de moeielijkheid van den weg
toelieten—de twee spuiten aan Amstelveen behoorende, waren nu
wel aanmerkelijk versterkt, maar de vlam was intusschen te veel in
woede toegenomen, om zig door zo gering eenen tegenstand te
laaten bedwingen 1; dezelve was nu reeds geweldig dat het scheen,
het dorp was aan zijn jongste oogenblik genaderd: allertreffendst en
hartbreekendst was het geschrei van weêrelooze vrouwen, en
jammerende kinderen, die, als van zinnen beroofd, in hun schamel
nachtgewaad door het dorp dwaalden, terwijl zij hunne geringe
bezitting door het vuur zagen verteeren; ieder dak dat, nu van zijne
binten ontbloot, ieder stuk branden hout dat nederstortte, deed de
vlam op de akeligste wijze verheffen, en met het verheffen van de
vlam werd ook het geschrei en gekerm heviger, terwijl men met luider
stemme God om genade en bijstand bad.

Loflijk zeker kweeten zig zo wel de tot hulp aangekomen manschap,


als de inwooners zelven, dan hun vermogen was niet toerijkende; het
was reeds één uure na middernacht, toen de vlam het hevigst
woedde, en zij werd niet gestuit voor dat 13 à 14 Wooningen, eenige
Schuuren, een Kolfbaan, en aanzienlijk veele goederen tot assche
verteerd waren: onder de afgebranden huizen telt men mede het
Armehuis, waarin zo wel Lutherschen en Roomschen als
Gereformeerden opgenomen worden 2; in dat huis was nog voor
slechts 3 weeken een meisjen van 9 jaaren oud besteed, het welk dit
jammerlijk onheil met den dood heeft moeten bekoopen: nog te zeer
vreemdeling in het huis zijnde, is zij, (zo gist men,) in ’t zelve
verdwaald, en de vlam heeft haar verrascht; zij is onder de puinhoop
van daan gehaald, geheel verbrand, en als zamengebraden; de
voetjens waren gantschlijk verteerd, en de ingewanden lagen bloot: in
dien jammerlijken staat is het deerelijk voorwerp, eenige dagen lang,
in de Dorpskerk te zien geweest.

Zo dra de vlam zo verre voordgeslagen was, dat men ook het


Armehuis voor verloren hield, werden, trouwens in de grootste,
hoewel tevens verschoonelijkste confusie, de Kinderen na een ander
verblijf overgebragt; zes van de Gereformeerden, verplaatste men in
het Diaconie-weeshuis, en [4]eenige Roomschen werden in de
naastgelegenste omtrek bij particulieren gebragt, terwijl het de
Suppoosten van ’t huis toegestaan werd, hun intrek in het Rechthuis
te mogen neemen.

De gemelde Wooningen, door den ijsselijken vuurgloed vernield, (het


Armehuis niet mede gerekend,) verstrekten ter herberginge van
zeventien huisgezinnen, welken, staande het woeden der vlamme
allen gevoeld hebben, wat het menschlijk hart pijnlijks gevoelen kan:
op éénmaal van alles beroofd; op éénmaal in de diepste armoede
gedompeld te worden, dat zeker is een lot het welk men door geene
wijsbegeerte kan verzachten; ook moeten wij tot lof van onze tijd- en
vooral van onze stad-genooten zeggen, dat zij zig in deeze akelige
omstandigheid wederom gedragen hebben, en nog gedragen, zo als
zij zig in zulke en dergelijke omstandigheden meermaals gedroegen,
en zo als het waare Christenen betaamt—zij geeven met eene milde
hand; de toevoer voor de ongelukkigen is zeer aanzienlijk, zo dat
deezen reden hebben om zig, in ’t midden van hunnen jammerlijken
toestand te verheugen, daarover dat de Menschlievendheid hunne
ontvangene wonden zo minlijk verzacht.

Lof, nimmer zwijgende lof zij u, braave Nederlanders! toegezwaaid,


voor deeze uwe christelijke medelijdendheid; gaat op dat ingeslagen
pad voord; gij zijt tog verzekerd, dat ieder penningsken, ’t welk gij aan
de ongelukkigen uitrijkt, bij uwen hemelschen Vader op, dikwijls
verdubbelden, winst uitgezet wordt——en gij, Patriotten! gij die u den
naam van Vaderlanders tot eene eere rekent; u voegt het vooral, de
ongelukkigen te toonen dat gij waarlijk Patriotten zijt—herdenkt wat
Amstelveen heeft geleden, toen uw vermogen, met uw moed, te kort
schooten, om het te beveiligen voor het lot dat ingenomene plaatsen
gemeenlijk ondergaan—heeft men van u gezegd:

In ’t hart verhief zig moed; en in het manlijk wezen,


Tot op dit oogenblik door Pruisens volk miskend,
Stond Hollands oudste merk, Standvastigheid te leezen,
Die als ’t de nood vereischt door duizend kogels rent.

Nu, uwe mededeelzaamheid ondervonden hebbende, voege men er


bij:

In ’t hart verhief zig deugd, en in ’t bedrukte wezen,


Waaraan men in den ramp civilis nakroost kent,
Stond het Bataafsche merk, Menschlievendheid te leezen,
Die den noodlijdenden, zo ruim verkwikking zendt.

Te Amsteldam, bij H. A. Banse, in de Hartestraat, over den vergulden


Kop. [1]

1 In het blad van onze Stad- en Dorpbeschrijver, voorgemeld, handelende over


West-maas, en welk blad thans op de pers is, hebben wij opzettelijk over den
staat van het Brand-wezen ten platten Lande, gesproken: God, die de harten kan
bestuuren, geve dat het den gewenschten invloed, en uitwerking hebbe. ↑
2 Men zie over dit en de andere Kerklijke en Wereldlijke Gebouwen van
Amstelveen, het blad van onzen meergemelden Beschouwer, ’t welk over dit
dorp handelt. ↑

You might also like