NL2003753C2 - Koppellichaam voor gebruik in een brandstoftoevoersysteem, koppelhuis, koppelelement, brandstoftoevoersysteem voorzien van een dergelijk koppellichaam en voertuig voorzien van een dergelijk brandstoftoevoersysteem. - Google Patents

Description

Koppellichaam voor gebruik in een brandstoftoevoersysteem, koppelhuis, koppelelement, brandstoftoevoersysteem voorzien van een dergelijk koppellichaam en voertuig voorzien van een dergelijk brandstoftoevoersysteem.

5 De uitvinding heeft betrekking op een koppellichaam voor gebruik in een brandstoftoevoersysteem. De uitvinding heeft daarnaast betrekking op componenten voor een dergelijk koppellichaam, alsook op een brandstoftoevoersysteem omvattende een dergelijk koppellichaam en een verbrandingsmotor omvattende een dergelijk systeem. De uitvinding heeft in het bijzonder betrekking op systemen waarbij een 10 vloeibaar gemaakte gasbrandstof wordt toegepast.

Een verbrandingsmotor is algemeen bekend. Een verbrandingsmotor voor benzine kan tevens worden gebruikt voor de verbranding van een vloeibaar gemaakte damp, zoals LPG. In een toepassing, het zogenaamde BiFuel-systeem, worden twee brandstofvoorraden verschaft, benzine en LPG, die naar keuze van de gebruiker via een 15 brandstoftoevoersysteem met de verbrandingsruimte verbindbaar zijn.

Verbrandingsmotoren worden door autofabrikanten in het bijzonder voor personenauto's, kant en klaar afgeleverd. Op huidige verbrandingsmotoren kan een LPG-inbouwinstallatie worden aangesloten, zodat een BiFuel-systeem wordt verkregen. In een andere uitvoeringsvorm vervangt een brandstoftoevoersysteem voor 20 vloeibaar gemaakte damp het oorspronkelijke benzine-brandtoevoerstofsysteem volledig en wordt een single-fuel-systeem verkregen.

De uitvinding heeft in het bijzonder betrekking op een koppellichaam voor dergelijke inbouwsystemen die op een benzineverbrandingsmotor kunnen worden aangesloten en waarmee een single of bifiiel LPG-systeem verkregen kan worden.

25 Bij het inbouwen van dergelijke inbouwsystemen moeten de oorspronkelijke benzineleidingen worden losgehaald, waarna de benzine- en/of LPG-brandstofvoorraden opnieuw moeten worden verbonden aan de verbrandingsmotor via benzineleidingen respectievelijk LPG-leidingen, zodat de verbrandingsmotor kan worden voorzien van LPG (in een single-fiiel systeem), danwel de verbrandingsmotor 30 selectief kan worden voorzien van benzine en/of LPG (in een bifiiel systeem), waarbij gebruik gemaakt kan worden van diverse kleppen voor het selecteren van brandstoftoevoer uit de benzine- danwel LPG-brandstofvoorraad.

2

Het is bekend om voor het verbinden van de benzine- en/of LPG-(lagedruk respectievelijk hogedruk) brandstofvoorraden aan de verbrandingsmotor een van een licht metaal gegoten koppellichaam te gebruiken waaraan de respectieve brandstoftoevoerleidingen voor benzine en/of LPG worden verbonden, en waaruit een 5 afvoerleiding de geselecteerd brandstof naar de verbrandingsruimte van de verbrandingsmotor kan worden gevoerd. Verschillende functionaliteiten, zoals klep functies, kunnen in het koppellichaam geïntegreerd zijn.. In het algemeen wordt om een zo compact mogelijk koppellichaam toegepast. Wanneer een brandstof onder hoge druk wordt gebruikt, zoals LPG, moet het koppellichaam in het algemeen een 10 sterk lichaam vormen. Daarnaast is het ten gevolge van de plaatsing van het koppellichaam en de mogelijke locaties van de brandstoftoevoerleidingen en de afvoerleiding veelal nodig om in het koppellichaam te voorzien in koppelingen onder een hoek en/of onder een verspringing en/of met afsplitsingen naar meerdere leidingen.

Een bekend koppellichaam is voorzien van een eerste toevoerkanaal voor het 15 ontvangen van een eerste brandstoffluïdum en van een eerste afvoerkanaal voor het afvoeren van het eerste brandstoffluïdum, welke eerste toevoerkanaal in het koppellichaam is verbonden aan het eerste afvoerkanaal voor het vormen van een eerste fluïdumverbinding voor het eerste brandstoffluïdum van het eerste toevoerkanaal naar het eerste afvoerkanaal. De toe- en afvoerkanalen zijn in het bekende koppellichaam 20 met elkaar verbonden. Door het eerste toevoerkanaal op een brandstoftoevoerleiding aan te sluiten en de eerste afvoerboring op de afvoerleiding wordt aldus een fluïdumverbinding verkregen.

Het kan een nadeel zijn van een dergelijk bekend koppellichaam dat bij de vervaardiging daarvan een hoge mate van uitlijning is vereist tussen de geboorde 25 toevoer- en afvoerkanalen. Het kan een ander nadeel zijn van een dergelijk bekend koppellichaam dat, wanneer het koppellichaam meerdere toevoerkanalen en afvoerkanalen omvat, het koppellichaam een zekere minimale grootte nodig heeft voor het opvangen van toleranties ten gevolge van het uitlijnen van de boringen. Het is derhalve een doel een koppellichaam te verschaffen dat eenvoudiger te vervaardigen is, 30 in het bijzonder wanneer er meer kanalen in het koppellichaam gevormd moeten worden. Volgens een aspect van de uitvinding wordt een koppellichaam verschaft waarbij het koppellichaam is voorzien van een opneemkamer, waarbij het eerste toevoerkanaal verbonden is met de opneemkamer, het eerste afvoerkanaal verbonden is 3 met de opneemkamer, en in de opneemkamer een koppelelement is aangebracht, waarbij het koppelelement en de opneemkamer samenwerken voor het vormen van de eerste fluïdumverbinding. De fluïdumverbinding omvat een tussen koppelelement en opneemkamer gevormde intermediaire ruimte.

5 De fluïdumverbinding tussen het eerste toevoerkanaal naar het eerste afvoerkanaal wordt aldus niet gevormd door het onderling rechtstreeks aansluiten door precies uitlijnen van de beide boringen, maar middels een intermediaire ruimte, welke van dusdanige dimensie, vorm en oriëntatie kan zijn dat deze alle toleranties die gepaard gaan met het vervaardigen van de beide boringen opvangt. Deze intermediaire 10 ruimte wordt gevormd door de samenwerking van de opneemkamer met een daarin aangebracht koppelelement en vormt, ten minste een deel van, de eerste fluïdumverbinding van het eerste toevoerkanaal naar het eerste afvoerkanaal. Het koppelelement kan verder dusdanig gevormd zijn dat zijn dat het koppelelement in de opneemkamer een ruimtelijk gebied definieert waartoe het eerste stroomkanaal zich 15 beperkt. Het volume van de eerste fluïdumverbinding kan aldus beperkt blijven, ook wanneer de opneemkamer een relatief groot volume heeft.

In een voorkeursuitvoeringsvorm wordt het eerste toevoerkanaal en/of het eerste afvoerkanaal gevormd door een, respectieve, boring in het koppellichaam. De term “boring” kan worden begrepen als een kanaal dat zich uitstrekt van een buitenzijde van 20 het koppellichaam naar binnenin het koppellichaam, in het bijzonder naar de opneemkamer in het koppellichaam. De term “boring” kan verwijzen naar een kanaal verkregen door boren. De term “boring” kan ook verwijzen naar een kanaal welk verkregen is op een andere geschikte wijze, bijvoorbeeld door tijdens het gieten van een gegoten koppellichaam gebruik te maken van al dan niet in- en uitbrengbare 25 staafjes die zich vanaf de mal in het gietsel uitstrekken tijdens het gieten en na het gieten daaruit worden teruggetrokken om het koppelstuk te kunnen lossen uit de mal.

In een voorkeursuitvoeringsvorm heeft de opneemkamer een doorsnede die ten minste 3, bij voorkeur ten minste 5, bij hogere voorkeur tenminste 10, keer de kleinste diameter van de diameter van het eerste toevoerkanaal en de diameter van het eerste 30 afvoerkanaal. Met een dergelijk, relatief grote opneemkamer kunnen op voordelige wijze allerlei toleranties tijdens de vervaardiging worden opgevangen. Een dergelijk, relatief grote opneemkamer kan daarbij of daarnaast voordelig zijn omdat daarmee de 4 maakbaarheid van het koppelelement eenvoudiger kan zijn dan voor kleinere doorsneden van het koppelelement.

In een uitvoeringsvorm omvat de opneemkamer een in hoofdzaak cilindrische boring in het koppellichaam met een binnenwand, en het koppelelement een in 5 hoofdzaak cilindrisch element omvat dat een verdieping heeft op een buitenoppervlak daarvan voor het vormen van de eerste fhiïdumverbinding tussen de binnenwand van de in hoofdzaak cilindrische boring en de verdieping van het in hoofdzaak cilindrisch element. Het eerste toevoerkanaal mondt aldus uit in de door de verdieping gevormde ruimte en het eerste afvoerkanaal strekt zich aldus uit vanuit de verdieping, in het 10 bijzonder vanuit een andere radiale positie in de verdieping, en al dan niet met een andere oriëntatie en/of, wanneer de verdieping zich over enige afstand over de lengterichting van het hoofdzaak cilindrisch element uitstrekt, op een andere longitudinale positie in de lengterichting van het in hoofdzaak cilindrisch element. Hiermee kan aldus een goedgedefïnieerd fluïdumstroomkanaal worden gevormd in de -15 bij voorkeur relatief grote- opneemkamer. Het cilindrisch element kan tule-vormig zijn .De opneemkamer kan bijvoorbeeld een boring zijn met een constante, of in ieder geval vrijwel constante, diameter. De opneemkamer kan alternatief bijvoorbeeld zijn gecreëerd in een gegoten koppellichaam door middel van een, bij voorkeur licht conisch en daarmee zelflossend, uitsteeksel in de mal.

20 In een verdere uitvoeringsvorm omvat het koppelelement een eerste afsluiter voor het in de langsrichting afsluiten van de eerste fluïdumverbinding tussen de binnenwand van de opneemkamer en het cilindrische koppelelement. De afsluiter kan een O-ring zijn. De afsluiter staat toe twee intermediaire ruimte van elkaar te scheiden. Een koppelelement kan meerdere afsluiters hebben om meerdere kamers van elkaar te 25 scheiden.

In een eerste uitvoeringsvorm omvat de verbinding tussen toevoer- en afvoerkanaal een fluïdumverbinding die in hoofdzaak gevormd wordt door een eerste ringvormig stroomkanaal, welke bij voorkeur de ringvormige verdieping op het cilindrisch element omvat. Het eerste toevoerkanaal en/of het eerste afvoerkanaal 30 mondt uit in dit stroomkanaal. Het ringvormige stroomkanaal vormt bijvoorbeeld, wanneer zowel opneemkamer als koppelelement in hoofdzaak cilindrisch en concentrisch zijn, een ringvormig kanaal, welke op verschillende posities langs de 5 omtrek en/of langs de lengterichting aansluit op het eerste toevoerkanaal en het eerste afvoerkanaal.

In een tweede uitvoeringsvorm omvat de eerste fluïdumverbinding een intern in het koppelelement opgenomen kanaal. Het intern in het koppelelement opgenomen 5 kanaal kan verder tevens worden aangeduid als een “intern koppelkanaal”. Bijvoorbeeld wordt de eerste fluïdumverbinding in hoofdzaak gevormd door een eerste ringvormig stroomkanaal op een eerste positie in de opneemkamer waarbij het eerste toevoerkanaal zich tot in het eerste ringvormig stroomkanaal uitstrekt, een tweede ringvormig stroomkanaal op een tweede positie in de opneemkamer waarbij het eerste 10 afvoerkanaal zich vanuit het tweede ringvormig stroomkanaal uitstrekt, en een intern koppelkanaal in het koppelelement, welk intern koppelkanaal het eerste ringvormige stroomkanaal het tweede ringvormige stroomkanaal verbindt. Aldus kan een verspringing over grotere afstand worden verkregen tussen het eerste toevoerkanaal en het eerste afvoerkanaal. In het bijzonder kan hiermee, wanneer het koppellichaam 15 meerdere aan- en afvoerboringen heeft met meerdere ringvormige stroomkanalen op verschillende posities in de langsrichting van de opneemkamer, een stroomkanaal worden verkregen van de eerste positie naar de tweede positie, zonder dat er een uitwisseling is met ringvormige stroomkanalen die zij gelegen tussen de eerste positie en de tweede positie.

20 In een uitvoeringsvorm is een terugslagventiel opgenomen in de fluidumverbinding, in het bijzonder in de intern in het koppelelement opgenomen kanaal. Hierdoor wordt stroming in één richting voorkomen. Vooral het inbouwen van een terugslagventiel in het interne kanaal levert aanzienlijke ruimtelijke voordelen op. Bovendien kan het ventiel gemakkelijk vervangen worden, door het aanbrengen van 25 een nieuw koppelelement.

In uitvoeringsvormen kan de eerste fluïdumverbinding worden gevoed vanuit een veelvoud van toevoerkanalen, en/of kan de eerste fluïdumverbinding een veelvoud van afvoerboringen voeden. Dit is met name voordelig wanneer brandstofvloeistof selectief vanuit meerdere toevoerkanalen naar een enkel afvoerkanaal moet stromen, 30 respectievelijk wanneer brandstofvloeistof vanuit enkel toevoerkanaal in één geselecteerd afvoerkanaal van een aantal afvoerkanalen moet stromen. In een uitvoeringsvorm is het koppellichaam derhalve verder voorzien van een eerste verder afvoerkanaal voor het afvoeren van het eerste brandstoffluïdum, waarbij de eerste 6 verder afvoerkanaal verbonden is met de opneemkamer, en waarbij de eerste fluïdumverbinding het eerste brandstoffluïdum tevens afvoert naar de eerste verder afvoerkanaal. In een alternatieve of verdere uitvoeringsvorm is het koppellichaam derhalve verder voorzien van een tweede toevoerkanaal voor het ontvangen van het 5 eerste of een tweede brandstoffluïdum en een tweede afvoerkanaal voor het afVoeren van het eerste danwel het tweede brandstoffluïdum, waarbij het tweede toevoerkanaal verbonden is met de opneemkamer, het tweede afvoerkanaal verbonden is met de opneemkamer, en waarbij het koppelelement en de opneemkamer samen werken voor het vormen van tweede stroomkanaal van de tweede toevoerboring naar het tweede 10 afvoerkanaal.

In een uitvoeringsvorm is een functionaliteit gevormd in het koppellichaam. De functionaliteit is bij voorkeur een klepfunctie. In een uitvoeringsvorm is een deel van het koppellichaam een zitting van een klep. De klepzitting kan bij voorkeur een gegoten deel van het koppellichaam zijn. De functionaliteit is zodoende (gedeeltelijk) 15 geïntegreerd in het koppellichaam. Dit vormt een besparing bij vervaardiging.

Verdere uitvoeringsvormen van het koppellichaam worden beschreven door de afhankelijke conclusies. De maatregelen van de verdere uitvoeringsvormen kunnen in het bijzonder bijdragen een verdere verbetering van het koppellichaam, met name voor single-fuel en bifuel brandstofsystemen.

20 Volgens een tweede aspect wordt een koppelhuis verschaft, welk koppelhuis is voorzien van een eerste toevoerkanaal voor het ontvangen van een eerste brandstoffluïdum en een eerste afvoerkanaal voor het afvoeren van het eerste brandstoffluïdum, welke eerste toevoerkanaal in het koppellichaam is verbonden aan het eerste afvoerkanaal voor het vormen van een fluïdumverbinding voor het eerste 25 brandstoffluïdum van het eerste toevoerkanaal naar het eerste afvoerkanaal, waarin het koppelhuis is voorzien van een opneemkamer met een binnenwand, waarbij het eerste toevoerkanaal zich uitstrekt tot de binnenwand van de opneemkamer en het eerste afvoerkanaal zich uitstrekt vanaf de binnenwand van de opneemkamer, en waarbij de opneemkamer is ingericht voor het opnemen van een koppelelement, waarbij het 30 koppelelement en de opneemkamer samenwerken voor vormen van een eerste fluïdumverbinding van de eerste toevoerboring naar het eerste afvoerkanaal. In het bijzonder kan het een voordeel zijn bij installatie en onderhoud dat het koppelhuis en het koppelelement los installeerbaar en/of vervangbaar zijn.

7

Volgens een derde aspect wordt een koppelelement voor een koppellichaam volgens een van de bovengenoemde uitvoeringsvormen van het eerste aspect verschaft, welk koppelelement is ingericht om in samenwerking met de opneemkamer in het koppellichaam een eerste fluïdumverbinding te vormen van de eerste toevoerboring in 5 het koppellichaam naar het eerste afvoerkanaal in het koppellichaam.

Dit koppellichaam kan cilindervormig zijn en is in het bijzonder tule-vormig. In een uitvoeringsvorm omvat het koppellichaam ringvormige verdiepingen.

Volgens een vierde aspect wordt een koppellichaam verschaft waarbij het koppellichaam is voorzien van een veelvoud van toevoerkanalen voor het ontvangen 10 van een brandstoffluïdum, een veelvoud aan afvoerkanalen voor het afVoeren van het brandstoffluïdum, en een veelvoud aan klepzittingen voorzien van kleppen, waarbij ten minste een gedeelte van de toevoerkanalen in het koppellichaam is verbonden aan ten minste een gedeelte van de afvoerkanalen voor het vormen van fluïdumverbindingen van respectievelijke toevoerkanalen naar afvoerkanalen, 15 de klepzittingen zijn aangebracht in het koppellichaam, en de kleppen van de respectievelijke klepzittingen aanstuurbaar zijn voor het selectief openen dan wel sluiten van fluïdumverbindingen tussen geselecteerde toevoerkanalen en afvoerkanalen. Doordat de toe- en afvoerkanalen in het koppellichaam zijn voorzien en de klepzittingen integraal met het koppellichaam zijn vervaardigd wordt een robuust en 20 compact systeem verkregen, waarbij het stroompad van brandstoffluïdum middels het selectief openen en sluiten van de kleppen gecontroleerd kan worden. Een of meer van de toe- en afvoerkanalen in het koppellichaam kunnen via een koppelelement, zoals boven beschreven, met elkaar zijn verbonden in een eerste uitvoeringsvorm, dan wel rechtstreeks met elkaar zijn verbonden in een andere uitvoeringsvorm.

25 Volgens een uitvoeringsvorm is het koppellichaam verder voorzien een eerste en een tweede brandstoftoevoeraansluitingen voor het respectievelijk aansluiten van brandstofvoorraden met een eerste en een tweede brandstoffluïdum aan een eerste respectievelijk een tweede toevoerkanaal in het koppellichaam, en is voorzien van een brandstofafvoer voor het aansluiten van een verbrandingsmotor en waarbij de 30 fluïdumverbindingen van toevoerkanalen naar afvoerkanalen in het koppellichaam en de klepzittingen zijn ingericht voor het selectief aanbieden van het eerste van brandstoffluïdum, het tweede brandstoffluïdum dan wel een mengsel van het eerste 8 brandstoffluïdum en het tweede brandstoffluïdum aan de brandstofafvoer naar de verbrandingsmotor.

Volgens een vijfde aspect wordt een brandstoftoevoersysteem verschaft omvattende een koppellichaam volgens het eerste of het tweede aspect. Bij voorkeur is 5 het brandstoftoevoersysteem verder voorzien van een benzinetoevoer, een LPG-toevoer en een selectiemiddel, waarin het selectiemiddel is ingericht voor het selectief aan het koppellichaam aanbieden van benzine dan wel LPG. Het selectiemiddel is bijvoorbeeld een kleppensysteem, waarmee het aanbod en/of de afvoer van de brandstofvloeistoffen geregeld kan worden. In een verdere uitvoeringsvorm is het brandstoftoevoersysteem 10 verder voorzien van een mengeenheid voor het mengen van LPG en benzine voor het verkrijgen van een LPG-benzine-mengsel. Het brandstoftoevoersysteem kan hiermee, in een bifuel systeem, op voordelige wijze schakelen tussen het benzine- en LPG-bedrijf van de verbrandingsmotor.

Volgens een zesde aspect wordt een voertuig verschaft, bijvoorbeeld een auto, 15 voorzien van een brandstoftoevoersysteem volgens het vijfde aspect. Een dergelijk voertuig kan aldus op voordelige wijze zijn voorzien van een LPG-brandstoftoevoersysteem, in het bijzonder van een bifuel systeem.

Volgens nog een aspect wordt een koppellichaam verschaft dat voorziet in een rij van aansluitpunten voor verbindingen met toevoer of afvoerleidingen en/of een rij van 20 functionaliteiten zoals een rij van klepzittingen. Juist door het verschaffen van een aantal elementen op een rij, wordt een inrichting verkregen die gemakkelijk kan worden ingebouwd. In het bijzonder de rij van klepzittingen maakt een effectieve verbinding tussen koppellichaam en controle-eenheid van de klepfimctionaliteiten mogelijk. De vinding volgens dit zevende aspect kan, even als vindingen volgens de 25 andere aspecten worden gecombineerd met de maatregelen zoals aangegeven in de onderstaande beschrijving.

De uitvinding zal verder worden beschreven aan de hand van de bij gevoegde tekeningen, waarin: 30 Fig. 1 een schematische weergave is van een bekend brandstoftoevoersysteem;

Fig. 2 een schematische weergave is van een uitvoeringsvorm van een brandstoftoevoersysteem volgens de uitvinding; 9

Fig. 3 een schematische weergave is het bedrijven van een brandstoftoevoersysteem volgens de uitvinding;

Fig. 4 een perspectivische weergave is van een uitvoeringsvorm van een koppellichaam voor een brandstoftoevoersysteem; 5 Fig. 5 een schematische doorsnede is van een uitvoeringsvorm van het koppellichaam van Fig. 4, in de aanwezigheid van het koppelelement;

Fig. 6 een schematische doorsnede in de afwezigheid van het koppelelement;

Fig. 7 een perspectivische weergave is van een uitvoeringsvorm van een koppelelement.

10

Fig. 1 toont schematisch een bekend bifuel brandstoftoevoersysteem. Het bekende brandstoftoevoersysteem heeft een eerste brandstofvoorraad 1 voor benzine, een tweede brandstofvoorraad 2 voor LPG en een verbrandingsmotor 5. De verbrandingsmotor 5 kan zowel bedreven worden met benzine als met LPG. De eerste 15 en tweede brandstofvoorraad 1, 2 zijn via een eerste brandstoftoevoerleiding 11 respectievelijk een tweede brandstoftoevoerleiding 12 te verbinden met de verbrandingsmotor 5 via selectie- en koppelmiddelen 3 en een brandstofafvoerleiding 13, 14 waarin een hoge-drukpomp 4 is opgenomen. De selectie- en koppelmiddelen omvatten een eerste klep 7 in de eerste brandstoftoevoerleiding 11, een tweede klep 8 20 in de tweede brandstoftoevoerleiding 12, en een koppellichaam 6. De eerste klep 7 en de tweede klep 8 zijn bijvoorbeeld in de directe nabijheid van de respectievelijke brandstofvoorraad aangebracht. Wanneer de eerste danwel tweede klep 7, 8 is geopend wordt een de eerste danwel de tweede brandstofvoorraad 1, 2 in fluïdumverbinding gevormd tussen de respectievelijke brandstofvoorraad 7, 8 en het koppellichaam 6. Fig. 25 2 toont schematisch een bifuel brandstoftoevoersysteem volgens de uitvinding. Het brandstoftoevoersysteem bevat evenals het bekende brandstoftoevoersysteem van Fig. 1 een eerste, lage druk, brandstofvoorraad 1 voor benzine, een tweede, hoge druk, brandstofvoorraad 2 voor LPG en een verbrandingsmotor 5. De verbrandingsmotor 5 kan zowel bedreven worden met benzine als met LPG, als met een geschikt mengsel 30 daarvan. De eerste en tweede brandstofvoorraad 1, 2 zijn via een eerste brandstoftoevoerleiding 11 respectievelijk een tweede brandstoftoevoerleiding 12 te verbinden met de verbrandingsmotor 5 via een koppellichaam 10 en een 10 brandstofafVoerleiding 13, 14 waarin bij voorkeur zoals getoond een hoge-drukpomp 4 is opgenomen.

In de in Fig. 2 en 3 getoonde uitvoeringsvorm is de hoge-drukpomp 4 tevens via een retourleiding 15 aan het koppellichaam 10 gekoppeld, en van daaruit via een 5 verdere retourleiding 16 aan de tweede brandstofvoorraad 2. In de retourleiding 16 is een smoorklep 18 opgenomen. Verder is er een canister 6 verbonden via een canisterleiding 17 aan het koppellichaam 10. De aansluitingen tussen de diverse leidingen en het koppellichaam 10 zullen worden verder aangeduid met de volgende aanduidingen: 10 - aansluiting Bin is de aansluiting tussen de eerste brandstoftocvocrlciding 11 en het koppellichaam 10; - aansluiting Gin is de aansluiting tussen de tweede brandstoftoevoerleiding 12 en het koppellichaam 10; - aansluiting HP 1 is de aansluiting tussen het koppellichaam 10 en de 15 brandstofafVoerleiding 13 (naar de hoge-drukpomp 4); - aansluiting HP2 is de aansluiting tussen de retourleiding 15 (vanuit de hoge-drukpomp 4) en het koppellichaam 10; - aansluiting Gout is de aansluiting tussen het koppellichaam 10 en de verdere retourleiding 16 naar de tweede brandstofvoorraad 2; 20 - aansluiting Can is de aansluiting tussen de canisterleiding 17 en het koppellichaam 10.

Het koppellichaam 10 is verder voorzien van een rij van klepzittingen K1-K5 (zie Fig. 5) waarin kleppen zijn aangebracht. Doordat een rij van klepzittingen wordt gebruikt kunnen de verbindingen met een controle-eenheid van de kleppen kort zijn en 25 gebundeld worden.

Hieronder kunnen de referenties K1-K5 zowel voor de klepzittingen als de respectieve kleppen worden gebruikt. De aansluitingen Bin, Gin, HP1, HP2, Gout en Can zijn verbonden aan respectieve kanalen (zie Fig. 6) in het koppellichaam 10. Deze kanalen zijn gevormd door boringen in het koppellichaam 10, en zijn met elkaar 30 verbonden via in het koppellichaam 10 en vormen zo fluïdumverbindingen tussen bijvoorbeeld verschillende aansluitingen. De kleppen K1-K5 zijn in een aantal van deze verbindingen opgenomen. Met een “gesloten klep” wordt gerefereerd naar een toestand van de klep waarin de fluïdumverbinding onderbroken is; met een “open klep” wordt 11 gerefereerd naar een toestand van de klep waarin een fluïdumverbinding bestaat. Deze interne verbindingen kunnen op verschillende manieren zijn gerealiseerd, zoals verderop zal worden besproken.

Fig. 3 toont schematisch het bedrijven van een brandstoftoevoersysteem volgens 5 de uitvinding en in het bijzonder het bedrijf op benzine, LPG danwel de overgang daartussen. Via het aan- en uitzetten van de verschillende kleppen K1-K5 op het koppellichaam 10 is het mogelijk om de eerste brandstoftoevoerleiding 11 danwel de tweede brandstoftoevoerleiding 12 via de brandstofafVoerleiding 13 met de ingang van de hogedrukpomp 4 te verbinden. Klep KI is opgenomen in de verbinding tussen de 10 LPG-aansluiting Gin en de aansluiting HP1 naar de brandstofafvoerleiding 13 naar de hogedrukpomp 4. Klep K3 is opgenomen tussen de aansluiting HP2 en aansluiting Gout. Tevens is tussen de aansluiting HP2 en aansluiting Gout een overdrukbeveiliging 70 opgenomen. Klep K2 is opgenomen in een verbinding tussen HP2 en een pomp/mengruimte 40. De pomp/mengruimte 40 is verbonden met aansluiting HP1 15 naar de hogedrukpomp. Klep K4 is opgenomen in de verbinding tussen aansluiting Can en de verbinding tussen aansluiting HP2 en de kleppen K2 en K3, zodat door het openen van klep K4 de aansluiting HP2 met aansluiting Can verbonden kan worden, en door het tevens openen van klep K3 ook aansluiting Gout met aansluiting Can verbonden kan worden. Klep K5 is opgenomen in de verbinding tussen 20 benzineaansluiting Bin en de pomp/mengruimte 40. Daarnaast zijn in diverse verbindingen, en/of parallel aan de kleppen K1-K5, terugslagkleppen NRV1 - NRV5, opgenomen om te voorkomen dat LPG naar de eerste brandstofvoorraad met benzine kan stromen. Het zal duidelijk zijn dat de NRV’s niet altijd noodzakelijk zijn.

Terugslagkleppen NRV6 en NRV7 voorkomen het mengen van de brandstoffen 25 in de toevoer leidingen en bevinden zich juist voor (stroomopwaarts van) de node waar de brandstoftoevo er leidingen bij elkaar komen. Wanneer benzine als brandstof is gekozen zal de klep K5 zijn geopend en de andere kleppen K1-K4 zijn gesloten.

Wanneer LPG als brandstof is gekozen zijn de kleppen KI en K3 geopend en de andere kleppen K2, K4 en K5 gesloten. Tevens zal dan de retourleiding 15 van de 30 hogedrukpomp 4 ook verbonden worden met de verdere retourleiding 16 van de LPG tank.

12

Bij het overschakelen van benzine naar LPG wordt eerst klep K5 gesloten en daarna de kleppen KI en K3 geopend. De terugslagkleppen voorkomen daarbij dat er brandstof in de verkeerde leidingen stroomt.

Bij het overschakelen van LPG naar benzine worden eerst klep KI en K3 5 gesloten. Er blijft dan nog een kleine hoeveelheid LPG achter in het lagedrukgedeelte van de hogedrukpomp 4. Vervolgens wordt klep K5 geopend. Tijdens de overschakelfase wordt de LPG die zich nog in het lagedrukgedeelte van de hogedrukpomp 4 bevindt via geopende klep K2 naar de pomp/mengruimte 40 gepompt door een circulatiepompje, aangebracht in de pomp/mengruimte 40, en daarbij 10 vermengd met de, via geopende klep K5, vers aangevoerde benzine die zich reeds in de pomp/mengruimte 40 in het koppellichaam 10 bevindt. Dit tijdelijke mengsel wordt gewoon door de hogedrukpomp verwerkt en dus door de verbrandingsmotor verbrand. Typisch blijft er een dermate kleine hoeveelheid (bijvoorbeeld 15 CC) LPG achter in de hogedrukpomp dat menging daarvan met een relatief kleine hoeveelheid (bijvoorbeeld 15 50 CC) benzine geeft al een dampdruk heeft die onder de normale aanvoerdruk van de benzinepomp ligt. Een soepele en onmerkbare overschakelstrategie is daarmee mogelijk geworden.

Fig. 4 een perspectivische weergave is van een uitvoeringsvorm van een koppellichaam 10 voor een brandstoftoevoersysteem. Fig. 4 toont een koppellichaam 20 10 met een koppelhuis gevormd uit een eerste koppelhuis 20 en een tweede koppelhuis 30. In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt het koppelhuis 10 gevormd door een enkel koppelhuis. Het eerste koppelhuis 20 is voorzien van een rij van aansluitingen HP1, Gin, Gout, HP2 en Can. Het tweede koppelhuis 30 is voorzien van de aansluiting Bin. In het eerste koppelhuis 20 is een eerste ruimte (niet getoond) gevormd, die 25 aansluit op een tweede ruimte (niet getoond) in het tweede koppelhuis en daarmee samen de pomp/mengruimte 40 vormt. Fig. 4 toont tevens een rij van vijf klepzittingen met kleppen KI - K5, respectievelijk voorzien van klepaansturingen KC1 - KC5. De klepaansturing KCn, zijn elk met hydraulische klepaansturingsleidingen KCnl, KCn2 verbonden met respectievelijke kleppen Kn, voor elk van de kleppen Kn, n= 1, ..., 5. 30 Het koppellichaam 10 is verder voorzien van een pompaansturing 41.

Fig. 5 toont een schematische doorsnede van een uitvoeringsvorm van het koppellichaam 10 van Fig. 4. De schematische doorsnede toont de vijf kleppen KI -K5, met de respectieve hydraulische klepaansturingsleidingen KCnl, KCn2 (n=l, ..., 13 5). De schematische doorsnede toont verder dat het koppellichaam 10 is voorzien van een opneemkamer 50. In de getoonde uitvoeringsvorm, waarin het koppellichaam 10 een eerste koppelhuis 20 en een tweede koppelhuis 30 heeft, wordt de opneemkamer 50 gevormd door een eerste opneemkamer 51 in het eerste koppelhuis 20 en een tweede 5 opneemkamer in het tweede koppelhuis 30. Ieder van de kleppen K1-K5 vormt een regelbare afsluiter tussen een toevoerkanaal en een afvoerkanaal 100 naar de opneemkamer. Deze aan- en afvoerkanalen worden aangegeven met het algemene referentiecijfer 100. Voor klep KI zijn het toevoerkanaal en afvoerkanaal respectievelijk weergegeven met KI A en KIT.

10 In de opneemkamer 50 is een in hoofdzaak cilindrisch koppelelement 55 opgenomen. 50. In de getoonde uitvoeringsvorm, waarin de opneemkamer 50 gevormd wordt door de eerste opneemkamer 51 in het eerste koppelhuis 20 en de tweede opneemkamer in het tweede koppelhuis 30, wordt het koppelelement gevormd door een eerste koppelelement 56 in de eerste opneemkamer 51 en een tweede koppelelement 57 15 in de tweede opneemkamer 52. Het koppelelement 55 is voorzien van plaatselijke verdiepingen 111, met tussen de verdiepingen 111 zich van de verdieping radiaal uitstrekkend uitsteeksels 112 en O-ringen 120, waardoor een veelvoud van ringvormige stroomkanalen 110 wordt gevormd. De ringvormige stroomkanalen 110 zijn individueel aangegeven als Ril, R12.....R51, R52. Elk ringvormig stroomkanaal is 20 verbonden met een aan- of afvoerkanaal 100; bijvoorbeeld is ringvormig stroomkanaal Ril verbonden met toevoerkanaal KIA en ringvormig stroomkanaal R12 verbonden met afvoerkanaal KIT. Bij elke klep Kn zijn aldus twee ringvormige stroomkanalen voorzien, Rnl en Rn2, en de klep Kn voorziet in het geopend danwel gesloten houden van een fhiïdumverbinding tussen deze beide ringvormige stroomkanalen Rnl en Rn2. 25 De O-ringen zijn individueel aangegeven als OEI, OE2, 01 - 05, OIO, 012, 023 en 034. O-ring OEI sluit de eerste opneemkamer 51 af van de buitenlucht. O-ring OE2 sluit de tweede opneemkamer 52 af van de buitenlucht. O-ring On scheidt de beide ringvormige kanalen Rnl en Rn2 die verbonden zijn met respectievelijk aan- en afvoerkanaal van klep Kn (n=l, ..., 5); zo scheidt bijvoorbeeld O-ring 01 ringvormig 30 kanaal R11 van ringvormig kanaal R12. O-ring Onm scheidt bijvoorbeeld ringvormige kanalen tussen naastliggende kleppen: zo scheidt O-ring 012 ring-vormig kanaal R12 enR21.

14

Het koppelelement 50 kan verder zijn voorzien van een intern in het koppelelement opgenomen kanaal. In het weergegeven voorbeeld is het eerste koppelelement 51 voorzien van een daarin opgenomen kanaal C234 en het tweede koppelelement 52 van een daarin opgenomen kanaal C5. Het interne kanaal C234 is via 5 kanalen Cb2, Cb3 en Cb4 in het eerste koppelelement 51 verbonden aan respectievelijk de ringvormige kanalen R22, R32 en R42. Het interne kanaal C5 verbindt via een terugslagventiel NRV2 in het tweede koppelelement 52 het ringvormige kanaal R52 met een verder ringvormig kanaal R50, welke is verbonden met de pomp/mengruimte 40.

10 Het is mogelijk om een uitvoering volgens figuur 5 van koppellichaam met koppelelement in te richten zodanig dat een functioneren volgens stroomschema 3 mogelijk is.

Fig. 6 toont schematische doorsnede van het koppellichaam in de afwezigheid van het koppelelement. In de wand van de eerste opneemkamer 51 zijn nu de kanalen 15 zichtbaar die de eerste opneemkamer 51 - en wanneer het eerste koppelelement 56 daarin is opgenomen de corresponderende ringvormige kanalen - verbinden met de respectievelijke aansluitingen en de pomp/mengruimte 40. De figuur toont kanaal bHPl naar aansluiting HP1, kanaal bGin naar aansluiting Gin, kanaal b40 naar de pomp/mengruimte 40, kanaal bHP2 naar aansluiting HP2 en kanaal bCan naar 20 aansluiting Can. In de wand van de tweede opneemkamer 52 zijn nu de kanalen bBin en bB40 zichtbaar die de opneemkamer 52 - en wanneer het tweede koppelelement 57 daarin is opgenomen de corresponderende ringvormige kanalen - respectievelijk verbinden met de aansluiting Bin en de pomp/mengruimte 40.

Figuur 6 toont ook binnenwand 501 van de opneemkamer 50. De binnenwand is 25 in hoofdzaak cilindervormig. De afsluiters zoals O-ringen 01-04 liggen aan op de binnenwand 501 en vormen zodoende barrières tussen de intermediaire ruimtes die de fluïdumverbindingskanalen vormen.

In Figuur 5 is kanaal b40 getoond. Kanaal b40 is een in koppelhuis 30 gevormde boring. De boring mondt uit in de intermediaire ruimte r50, die via boring cb5 met het 30 interne kanaal C5 in verbinding staat.

Fig. 7 toont een perspectivische weergave van een uitvoeringsvorm van een eerste koppelelement 51. Voor de beschrijving van Fig. 7 wordt verwezen naar de beschrijving van Fig. 5 hierboven.

15

Met het in Fig. 4 - Fig. 6 getoonde koppellichaam 10 (en het in Fig. 6 getoonde koppelelement 51) worden aldus de volgende verbindingen verkregen: - aansluiting Gin is verbonden door kanaal bGin in het koppellichaam 10 met ringvormig kanaal R12; 5 - klep KI is opgenomen in de verbinding tussen ringvormig kanaal R12 en ringvormig kanaal Ril; - ringvormig kanaal R11 is via kanaal bHPl in het koppellichaam 10 verbonden met aansluiting HP 1; in deze verbinding is een terugslagklep opgenomen voor het tegengaan van een terugstroming van het brandstoffluïdum van HP1 naar R11; 10 - aldus kan door het openen van klep KI een fluïdumverbinding van aansluiting

Gin naar aansluiting HP1 worden verkregen, waarmee de hogedrukpomp 4 van LPG wordt voorzien; - pomp/mengruimte 40 is via kanaal b40 in het koppellichaam 10 verbonden met aansluiting HP1; in deze verbinding is een terugslagklep opgenomen voor het 15 tegengaan van een terugstroming van het brandstoffluïdum van HP1 naar de pomp/mengruimte 40 en voor het tegengaan van een stroming van het brandstoffluïdum van Gin naar de pomp/mengruimte 40; - ringvormige aansluiting R21 is via een kanaal in het koppellichaam 10 verbonden met de pomp/mengruimte 40; 20 - klep K2 is opgenomen in de verbinding tussen ringvormig kanaal R21 en ringvormig kanaal R22; - ringvormig kanaal R22, ringvormig kanaal R32 en ringvormig kanaal R42 zijn met elkaar verbonden via het in het eerste koppelelement 51 opgenomen kanaal C234; - ringvormige aansluiting R31 is via kanaal bGout in het koppellichaam 10 25 verbonden met de aansluiting Gout; in deze verbinding is een terugslagklep opgenomen voor het tegengaan van een terugstroming van het brandstoffluïdum van Gout in het koppellichaam; - klep K3 is opgenomen in de verbinding tussen ringvormig kanaal R31 en ringvormig kanaal R32; 30 - aansluiting HP2 is via kanaal bHP2 in het koppellichaam 10 verbonden met ringvormig kanaal R32; - aldus kan door het openen van klep K2 een fluïdumverbinding van aansluiting HP2 naar de pomp/mengruimte 40 worden verkregen, waarmee, als tegelijkertijd klep 16 K3 is gesloten, LPG uit de lagedrukkant van de hogedrukpomp 4 via het kanaal C234 terug naar de pomp/mengruimte 40 kan stromen. Aangezien de pomp/mengruimte 40 met aansluiting HP1 is verbonden, kan aldus de hogedrukpomp 4 van LPG, of, tijdens het overschakelen van LPG naar benzine, van een LPG-benzine mengsel, worden 5 voorzien; - door het sluiten van klep K2 en het openen van klep K3 kan een fluïdumverbinding van aansluiting HP2 naar aansluiting Gout worden verkregen, waarmee LPG uit de lagedrukkant van de hogedrukpomp terug naar de tweede brandstofvoorraad 2 voor LPG kan stromen; 10 - door de overdrukbeveiliging 70 tussen HP2 en Gout wordt, onafhankelijk van de stand van de kleppen K1-K5, een fluïdumverbinding tussen HP2 en Gout verkregen wanneer de druk aan de lagedrukkant van de hoge-drukpomp 4 te hoog is; - ringvormige aansluiting R41 is via kanaal bCan verbonden met de aansluiting

Can; 15 - klep K4 is opgenomen in de verbinding tussen ringvormig kanaal R41 en ringvormig kanaal R42; - aldus kan door het openen van klep K4 een fluïdumverbinding tussen aansluiting Can en kanaal C234 gevormd worden om alle volumina zo te ontlasten.

- ringvormige aansluiting R51 is via kanaal bBin in het tweede koppellichaam 30 20 verbonden met de aansluiting Bin; - klep K5 is opgenomen in de verbinding tussen ringvormig kanaal R51 en ringvormig kanaal R52; - ringvormig kanaal R51, is middels het tweede koppelelement 52 opgenomen kanaal C5 verbonden met ringvormig kanaal R50; ringvormig kanaal R50 is verbonden 25 door kanaal bB40 in het tweede koppellichaam 30 met de pomp/mengruimte 40; in deze verbinding is een terugslagklep opgenomen voor het tegengaan van een terugstroming van het brandstoffluïdum van de pomp/mengruimte 40 naar Bin; - aldus kan door het openen van klep K5 een fluïdumverbinding tussen aansluiting Bin en de pomp/mengruimte 40 worden gevormd. Aangezien de 30 pomp/mengruimte 40 met aansluiting HP1 is verbonden, kan aldus de hogedrukpomp 4 van benzine, of, tijdens het overschakelen van LPG naar benzine, van een LPG-benzine mengsel, worden voorzien.

17

De kleppen K1-K5 kunnen op verschillende wijzen voorgespannen zijn naar een bepaalde uitgangspositie. Wanneer de inrichting zonder stroomtoevoer is, worden de kleppen zodoende in een gewenste uitgangspositie gebracht. Dit kan in het bijzonder een positie zijn, waarin één van de brandstoffen ongestoord wordt toegevoerd aan de 5 verbrandingsruimte.

Niet alle getoonde onderdelen van de Figuren zijn telkens op zichzelf behandeld in het bovenstaande. Naar aanleiding van bovenstaande beschrijving zal het functioneren aan de vakman echter duidelijk zijn.

Het koppellichaam 10 getoond in Fig. 4 - Fig. 6 heeft een koppelelement 50 10 (zoals getoond in Fig. 7) voor het verbinden van de diverse kanalen in het koppellichaam met elkaar, dan wel met de klepzittingen met kleppen K1-K5. In een alternatieve uitvoeringsvorm zijn de kanalen rechtstreeks op elkaar aangesloten, zonder gebruik van een koppelelement, maar, waar het nodig is de fhiïdumverbinding te kunnen openen en sluiten om te kiezen tussen benzine of LPG, dan wel om over te 15 schakelen van benzine naar LPG of terug, wel kleppen K1-K5 in de respectievelijke verbindingen zijn opgenomen, waarbij de klepzittingen van de kleppen K1-K5 in het koppellichaam zijn opgenomen.

Alhoewel de uitvinding getoond is aan de hand van een uitvoeringsvorm, zijn meerdere uitvoeringen binnen het kader van de uitvinding mogelijk. De vakman zal 20 begrijpen dat uitvoeringsvormen welke zijn beschreven aan de hand van een of meer specifieke brandstofsoorten, bijvoorbeeld benzine en LPG, evenzeer van toepassing kunnen zijn op andere (combinaties van) brandstofsoorten.

Claims (28)

1. Koppellichaam (10) voorzien van een eerste toevoerkanaal (100) voor het ontvangen van een eerste brandstoffluïdum en een eerste afvoerkanaal (100) voor het 5 afvoeren van het eerste brandstoffluïdum, welke eerste toevoerkanaal (100) in het koppellichaam (100) is verbonden aan het eerste afvoerkanaal (100) voor het vormen van een eerste fluïdumverbinding voor het eerste brandstoffluïdum van het eerste toevoerkanaal (100) naar het eerste afvoerkanaal (100), waarbij het koppellichaam (10) is voorzien van een opneemkamer (50,51,52), waarbij het eerste toevoerkanaal (100) 10 verbonden is met de opneemkamer (50,51,52), het eerste afvoerkanaal (100) verbonden is met de opneemkamer (50,51,52), en in de opneemkamer (50,51,52) een koppelelement (56,57) is aangebracht, waarbij het koppelelement (56,57) en de opneemkamer (50,51,52) samenwerken voor het vormen van de eerste fluïdumverbinding (R11-R52). 15

2. Koppellichaam volgens conclusie 1, waarbij de opneemkamer (50,51,52) een in hoofdzaak cilindrische boring omvat met een binnenwand (501), en het koppelelement (56,57) een in hoofdzaak cilindrisch element omvat dat een verdieping (111) heeft voor het ter plaatse van de verdieping, tussen de binnenwand (501) van de in hoofdzaak 20 cilindrische boring en het in hoofdzaak cilindrisch koppelelement (56,57) vormen van de eerste fluïdumverbinding (R11-R52).

3. Koppellichaam volgens conclusie 2, waarbij het koppelelement (56,57) een eerste afsluiter (01-051) omvat voor het in een langsrichting afsluiten van de eerste 25 fluïdumverbinding tussen de binnenwand (501) van de opneemkamer (50,51,52) en het cilindrische koppelelement (56,57).

4. Koppellichaam volgens conclusie 3, waarbij de eerste afsluiter (01-051) een kunststof ring omvat voor het radiaal definiëren van de positie van het koppelelement 30 (56,57) in de opneemkamer (50,51,52) en het voorzien in een afsluiting voor het eerste brandstoffluïdum.

5. Koppellichaam volgens een van de conclusies 1-4, waarin de eerste fluïdumverbinding (R11-R52) in hoofdzaak gevormd wordt door een eerste ringvormig stroomkanaal (R11-R52) tot waarin het eerste toevoerkanaal (100) zich uitstrekt en van waaruit het eerste afvoerkanaal (100) zich uitstrekt. 5

6. Koppellichaam volgens een van de conclusies 1 - 4, waarin de eerste fluïdumverbinding (R11-R52) een intern in het koppelelement (56,57) opgenomen kanaal (C234,C5) omvat.

7. Koppellichaam volgens conclusie 7, waarin het intern in het koppelelement (56,57) opgenomen kanaal (C234,C5) in hoofdzaak wordt gevormd door een axiaal intern kanaal (C234,C5).

8. Koppellichaam volgens een van de voorgaande conclusies, verder voorzien van 15 een eerste verder afvoerkanaal (100, b40) voor het afvoeren van het eerste brandstoffluïdum, waarbij het eerste verder afvoerkanaal verbonden is met de opneemkamer (50,51,52), en waarbij de eerste fluïdumverbinding is verbonden met het eerste verder afvoerkanaal.

9. Koppellichaam volgens een van de voorgaande conclusies, verder voorzien van een tweede toevoerkanaal voor het ontvangen van het eerste of een tweede brandstoffluïdum en een tweede afvoerkanaal voor het afvoeren van het eerste dan wel het tweede brandstoffluïdum, waarbij het tweede toevoerkanaal verbonden is met de opneemkamer (50,51,52), het tweede afvoerkanaal verbonden is met de opneemkamer 25 (50,51,52), en waarbij het koppelelement (56,57) en de opneemkamer (50,51,52) samenwerken voor het vormen van een tweede fluïdumverbinding (R11,R52), waarbij de tweede fluïdumverbinding (R11-R52) van het tweede toevoerkanaal (100) en het tweede afvoerkanaal (100) met elkaar verbindt.

10. Koppellichaam volgens conclusie 9, waarbij de eerste fluïdumverbinding (Rll- R52) en de tweede fluïdumverbinding gescheiden kanalen vormen.

11. Koppellichaam volgens conclusie 10, waarbij de eerste fluïdumverbinding en de tweede fluïdumverbinding door tenminste één afsluiter (05) gescheiden zijn

12. Koppellichaam volgens een van de conclusies 9-11, waarbij het eerste 5 afvoerkanaal (100) en het tweede toevoerkanaal (100) verbonden zijn via een klepzitting, waarbij de klepzitting is aangebracht in het koppellichaam, en de klepzitting een klep omvat voor het openen dan wel sluiten van de verbinding tussen het eerste afvoerkanaal en het tweede toevoerkanaal.

13. Koppellichaam volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de opneemkamer (50,51,52) zich uitstrekt vanaf een open uiteinde in de buitenzijde van het koppellichaam (10) tot in een gesloten uiteinde binnenin het koppellichaam, en waarin het open uiteinde van de opneemkamer (50,51,52) bij voorkeur is afgesloten met een afneembare afsluiting. 15

14. Koppellichaam volgens een van de voorgaande conclusies, verder voorzien van een overdrukbeveiliging.

15. Koppellichaam volgens een van de voorgaande conclusies, verder voorzien van 20 een pompkamer voorzien van een pomp, waarbij de pomp is ingericht voor het door het koppellichaam pompen van ten minste het eerste brandstoffluïdum.

16. Een koppelhuis voor een koppellichaam volgens een van de conclusies 1-15, welk koppelhuis (20,30) is voorzien van een eerste toevoerkanaal (100) voor het 25 ontvangen van een eerste brandstoffluïdum en een eerste afvoerkanaal (100) voor het afvoeren van het eerste brandstoffluïdum, welke eerste toevoerkanaal (100) in het koppelhuis verbindbaar is met het eerste afvoerkanaal voor het vormen van een eerste fluïdumverbinding voor het eerste brandstoffluïdum van het eerste toevoerkanaal (100) naar het eerste afvoerkanaal (100), 30 waarin het koppelhuis (20,30) is voorzien van een opneemkamer (50,51,52), waarbij het eerste toevoerkanaal 9100) is verbonden met de opneemkamer (50,51,52) en het eerste afvoerkanaal (100) is verbonden met de opneemkamer (50,51,52), en waarbij de opneemkamer (50,51,52) is ingericht voor het opnemen van een koppelelement (56.57) , waarbij het koppelelement (56,57) en de opneemkamer (50,51,52) samenwerken voor het vormen van de eerste fluïdumverbinding (R1-R52).

17. Koppelhuis volgens conclusie 16, in hoofdzaak vervaardigd door middel van 5 gieten voor het vormen van de buitenzijde van het koppelhuis (20,30), en het na het gieten boren van een of meer van het eerste toevoerkanaal (10), het tweede toevoerkanaal (100) en de opneemkamer (50,51,52) in het aldus gevormde koppelhuis (20,30)

18. Een koppelelement voor een koppellichaam (10) volgens een van de conclusies 1 - 15, welk koppelelement (56,57) is ingericht om in samenwerking met de opneemkamer (50,51,52) in het koppellichaam de eerste fluïdumverbinding te vormen van het eerste toevoerkanaal in het koppellichaam naar het eerste afvoerkanaal in het koppellichaam. 15

19. Koppelelement volgens conclusie 18, waarbij het koppelelement (56,57) een in hoofdzaak cilindrisch koppelelement (56,57) omvat dat een omtreksgewijze verdieping (R11-R42) heeft voor het ter plaatse van de verdieping vormen van een ringvormig stroomkanaal. 20

20. Koppelelement volgens conclusie 18 of 19, in hoofdzaak vervaardigd door het draaien van een in hoofdzaak cilindrisch koppelelement (56,57), waarbij tijdens het draaien ten minste een omtreksgewijze verdieping (R11-R42) wordt gevormd.

21. Koppelelement volgens een van de conclusies 18-20, waarbij het koppelelement (56.57) een het intern in het koppelelement (56,57) opgenomen kanaal (C5,C234) omvat, waarbij het intern in het koppelelement (56,57) opgenomen kanaal bij voorkeur in hoofdzaak wordt gevormd door een axiaal intern kanaal (C5,C234).

22. Koppelelement volgens conclusie 20, waarbij het intern in het koppelelement (56.57) opgenomen kanaal is vervaardigd door boren.

23. Een koppellichaam (10) voorzien van een veelvoud van toevoerkanalen (100) voor het ontvangen van een brandstoffluïdum, een veelvoud aan afvoerkanalen (100) voor het afvoeren van het brandstoffluïdum, en een veelvoud aan klepzittingen voorzien van kleppen, waarbij ten minste een gedeelte van de toevoerkanalen (100) in 5 het koppellichaam is verbonden aan ten minste een gedeelte van de afvoerkanalen (100) voor het vormen van fluïdumverbindingen van respectieve toevoerkanalen (100) naar afvoerkanalen (100), de klepzittingen zijn aangebracht in het koppellichaam, en de kleppen van de respectieve klepzittingen aanstuurbaar zijn voor het selectief openen danwel sluiten van fluïdumverbindingen tussen geselecteerde toevoerkanalen (100) en 10 afvoerkanalen (100).

24. Koppellichaam volgens conclusie 23, waarbij het koppellichaam (10) verder is voorzien van een eerste en een tweede brandstoftoevoeraansluitingen (Bin,Gin) voor het respectievelijk aansluiten van brandstofvoorraden met een eerste en een tweede 15 brandstoffluïdum aan een eerste respectievelijk een tweede toevoerkanaal (100) in het koppellichaam, en is voorzien van een brandstofafvoer voor het aansluiten van een verbrandingsmotor en waarbij de fluïdumverbindingen van toevoerkanalen (100) naar afvoerkanalen (100) in het koppellichaam en de klepzittingen zijn ingericht voor het selectief aanbieden van het eerste van brandstoffluïdum, het tweede brandstoffluïdum 20 danwel een mengsel van het eerste brandstoffluïdum en het tweede brandstoffluïdum aan de brandstofafvoer (HP1) naar de verbrandingsmotor.

25. Een brandstoftoevoersysteem voorzien van een koppellichaam volgens een van de conclusies 1 - 24 en ten minste een eerste brandstofvoorraad, welke eerste 25 brandstofvoorraad via een eerste brandstoftoevoer is verbonden met het eerste toevoerkanaal (100) van het koppellichaam (10).

26. Brandstoftoevoersysteem volgens conclusie 25, voorzien van een benzinetoevoer verbonden aan een benzinevoorraad, een LPG-toevoer verbonden aan een LPG- 30 voorraad en een selectiemiddel, waarbij het selectiemiddel bij voorkeur een veelvoud aan kleppen in respectievelijke klepzittingen in het koppellichaam omvat, en waarin het selectiemiddel is ingericht voor het selectief aanbieden van benzine danwel LPG.

27. Brandstoftoevoersysteem volgens conclusie 26, verder voorzien van een mengeenheid voor het mengen van LPG en benzine voor het verkrijgen van een LPG-benzine-mengsel.

28. Een voertuig, bijvoorbeeld een auto, voorzien van een brandstoftoevoersysteem volgens een van de conclusies 25 - 28, ten minste een eerste en een tweede brandstofvoorraad, en een verbrandingsmotor, waarbij het brandstoftoevoersysteem is ingericht om, tijdens bedrijf, de verbrandingsmotor voorzien van brandstof uit de eerste en/of de tweede brandstofvoorraad. 10