NL1017872C2 - Werkwijze en inrichting voor het vormen van gelijkmatige stapels van ongelijkmatige, in hoofdzaak vlakke voorwerpen. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET VORMEN VAN GELIJKMATIGE STAPELS VAN ONGELIJKMATIGE, IN HOOFDZAAK VLAKKE VOORWERPEN

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vormen van gelijkmatige stapels van ongelijkmatige, in hoofdzaak vlakke voorwerpen en op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.

5 Er zijn reeds verschillende werkwijzen en inrichtingen bekend voor het vormen van gelijkmatige stapels van vlakke voorwerpen die niet over hun gehele oppervlak dezelfde dikte vertonen, zoals bijvoorbeeld opgevouwen verpakkingsdozen. Het vormen van dergelijke 10 gelijkmatige stapels is van belang wanneer deze verpakkingsdozen in opgevouwen toestand in een omverpakking moeten worden verpakt of in stapels moeten worden gebundeld, bijvoorbeeld voor levering aan een eindgebruiker.

15 Uit US-A-3 970 202 is een inrichting bekend voor het vormen van gelijkmatige stapels van dergelijke voorwerpen. Deze bekende inrichting is voorzien van een aanvoerband die om een horizontale as verdraaibaar is tussen twee standen. In elk van deze standen komt de band 20 uit in een stapelplaats. De inrichting is verder voorzien van een grijpmechanisme met een om een horizontale as zwenkbare arm. Dit mechanisme neemt een stapel van de ene stapelplaats op en brengt deze met een zwenkbeweging over 180° naar de andere stapelplaats, waar de beide 25 tegengesteld gerichte stapels gecombineerd worden tot een enkele, gelijkmatige stapel.

In US-A-4 264 255 wordt voor ditzelfde doel een inrichting beschreven met een aanvoerband die uitkomt op een eerste stapelplaats. Deze stapelplaats is voorzien 30 van een wegneembare bodem, waardoor een stapel naar een daaronder gelegen tweede stapelplaats kan zakken. Deze tweede stapelplaats is over 180° draaibaar om een 2 verticale as. Na verdraaiing van de stapel op de tweede stapelplaats kan een tweede stapel vanuit de eerste stapelplaats neergelaten worden op de verdraaide eerste stapel, waardoor eveneens een gelijkmatige stapel gevormd 5 wordt -

Bij een soortgelijke inrichting als bekend uit US-A-4 474 521 komt de aanvoerband uit op een enkele stapelplaats, vanaf deze plaats worden de stapels opgepakt door grijpers die zijn opgehangen aan een 10 eindloze transporteur. Deze transporteur brengt de grijpers met daarin de stapels naar een locatie waar twee stapels gecombineerd worden tot een enkele stapel.

Daarbij worden de grijpers afwisselend wel en niet over 180° geroteerd tijdens het transport, zodat opeenvolgende 15 stapels telkens tegengesteld gericht zijn.

In US-A-5 078 260 wordt een inrichting beschreven waarbij vanaf de aanvoerband twee gescheiden transporteurs voorzien zijn, die elk een gekromde baan doorlopen. De banen van de transporteurs zijn daarbij zo 20 gekozen, dat de voorwerpen die de ene baan doorlopen over 180° gekeerd worden ten opzichte van de voorwerpen in de andere baan. De beide transportbanen komen uit in naast elkaar geplaatste stapelaars, waarvan de beide stapels direct samengevoegd worden tot een enkele, gelijkmatige 25 stapel.

Tenslotte is uit US-A-5 396 752 nog een inrichting bekend waarbij aan de invoerzijde stapels gevormd worden, die vervolgens worden getransporteerd tussen twee transportbanden. Daarbij is een sectie van de 30 twee transportbanden opgenomen in een frame dat kantelbaar is rond een as die evenwijdig is aan de transportrichting. Door het afwisselend wel en niet over 180° draaien van het frame met de transportbanden worden opeenvolgende stapels telkens tegengesteld gericht. Deze 35 tegengesteld gerichte stapels worden na het transport samengevoegd tot ene enkele, gelijkmatige stapel.

De uitvinding heeft nu tot doel de bestaande wijzen van het vormen van gelijkmatige stapels op basis 3 van vlakke voorwerpen met ongelijkmatige dikte te verbeteren. Onder een stapel wordt daarbij niet slechts een verticale stapel van horizontaal gerichte voorwerpen verstaan, maar ook een liggende stapel van rechtop naast 5 elkaar staande voorwerpen.

Volgens een eerste aspect verschaft de uitvinding daartoe een werkwijze voor het vormen van gelijkmatige stapels van ongelijkmatige, in hoofdzaak vlakke voorwerpen, omvattende de stappen van het 10 aanvoeren van de voorwerpen, het tot ten minste twee in hoofdzaak gelijke deelstapels op elkaar stapelen van de aangevoerde voorwerpen, het naar een samenvoeglocatie transporteren van de deelstapels en het op die locatie tot een gelijkmatige stapel samenvoegen van de 15 deelstapels, waarbij tijdens het transport ten minste één van de deelstapels wordt afgescheiden, over een bepaalde hoek wordt geroteerd en weer verder wordt getransporteerd: Doordat de te roteren deelstapel tijdens het transport wordt afgescheiden, kan de rotatiebeweging 20 eenvoudig worden uitgevoerd, terwijl daartoe niet veel ruimte behoeft te worden vrijgehouden. Daarnaast wordt zo de cyclustijd nauwelijks beïnvloed door de rotatiebeweging.

De ten minste ene deelstapel kan worden 25 geroteerd om een aslijn die in hoofdzaak evenwijdig is aan het hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen, waardoor dus de deelstapel met een andere zijde naar buiten komt te liggen. Het is daarnaast of anderzijds ook mogelijk dat de ten minste ene deelstapel wordt geroteerd om een 30 aslijn die in hoofdzaak loodrecht staat op het hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen. Zo blijft dus dezelfde zijde van de stapel buiten liggen.

Teneinde de voorwerpen tegengesteld te richten wordt bij voorkeur de ten minste ene deelstapel geroteerd 35 over een hoek van in hoofdzaak 180°.

Met voordeel worden de deelstapels tijdens de verschillende stappen in hoofdzaak alzijdig omsloten. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat onder alle 4 omstandigheden goed gerichte stapels worden gevormd, die eenvoudig verder verwerkt, bijvoorbeeld in een omverpakking geplaatst of gebundeld kunnen worden.

Een buitengewoon eenvoudig uit te voeren 5 werkwijze, die de cyclustijd in het geheel niet verlengt, wordt verkregen wanneer het transport van de deelstapels stapsgewijs verloopt, en het afscheiden en roteren van de tenminste ene deelstapel plaatsvindt tussen twee stappen.

Volgens een tweede aspect van de uitvinding 10 wordt een inrichting verschaft voor het vormen van gelijkmatige stapels van ongelijkmatige, in hoofdzaak vlakke voorwerpen, omvattende middelen voor het aanvoeren van de voorwerpen, middelen voor het tot ten minste twee in hoofdzaak gelijke deelstapels op elkaar stapelen van 15 de aangevoerde voorwerpen, middelen voor het naar een samenvoeglocatie transporteren van de deelstapels, middelen voor het op die locatie tot een gelijkmatige stapel samenvoegen van de deelstapels, en tussen de eerste stapelmiddelen en de samenvoeglocatie aangebrachte 20 middelen voor het van de transportmiddelen afscheiden, over een bepaalde hoek roteren en weer naar de transportmiddelen terugvoeren van ten minste één van de deelstapels. Een dergelijke inrichting is doelmatig, heeft een hoge capaciteit en vergt slechts een gering 25 vloeroppervlak.

Een bijzonder compacte en efficiënte inrichting wordt verkregen, wanneer de afscheidings- en rotatiemiddelen met de samenvoegmiddelen geïntegreerd zijn.

30 Teneinde de voorwerpen op beheerste wijze te kunnen roteren omvatten de afscheidings- en rotatiemiddelen bij voorkeur ten minste één aangrijpingsorgaan voor de ten minste ene deelstapel. Om ruimte te kunnen creëren voor de rotatiebeweging is het 35 ten minste ene aangrijpingsorgaan met voordeel in hoofdzaak dwars op de transportrichting beweegbaar.

Daarbij kan het ten minste ene aangrijpingsorgaan roteerbaar zijn om een aslijn die in 5 hoofdzaak evenwijdig is aan het hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen en/of om een aslijn die in hoofdzaak loodrecht staat op het hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen. Zo kunnen de voorwerpen aan 5 verschillende rotatiebewegingen worden onderworpen.

Voor het opvangen en op een stapel verzamelen van de aangevoerde voorwerpen omvatten de eerste stapelmiddelen bij voorkeur ten minste één in hoofdzaak dwars op de transportrichting beweegbaar draagorgaan. Met 10 voordeel is dit ten minste ene draagorgaan beweegbaar in een eerste richting voor het vormen van de deelstapels, en in een tweede richting voor het overgeven van de gevormde deelstapels aan de transportmiddelen.

Voor het overbrengen van een serie voorwerpen 15 van de aanvoermiddelen naar de eerste stapelmiddelen kan. er met voordeel ten minste één met de aanvoermiddelen samenwerkend, in de baan van de aangevoerde voorwerpen te brengen, beweegbaar scheidingsorgaan aanwezig zijn.

De inrichting kan verder met voordeel voorzien 20 zijn van middelen voor het afvoeren van de gevormde, gelijkmatige stapels, welke afvoermiddelen, net als de eerste stapelmiddelen, ten minste één in hoofdzaak dwars op de transportrichting beweegbaar draagorgaan omvatten.

Teneinde optimaal gelijkmatige stapels met 25 rechte zijden te vormen, zijn bij voorkeur de eerste stapelmiddelen, de transportmiddelen, de afscheidings- en rotatiemiddelen en/of de samenvoegmiddelen ingericht voor het in hoofdzaak alzijdig omsluiten van de deelstapels. Daartoe kunnen bijvoorbeeld de transportmiddelen een 30 tussen wanden geleide transporteur met uitstekende meenemers omvatten.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin: 35 Fig. 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht toont van een stapelinrichting volgens de uitvinding, en 6

Fig. 2 een detail toont van de afscheidings- en rotatiemiddelen volgens de pijl II in fig. 1.

Een inrichting 1 (fig. 1) volgens de uitvinding voor het vormen van gelijkmatige stapels 2 van in 5 hoofdzaak vlakke voorwerpen 3, waarvan de dikte niet over het gehele oppervlak gelijk is, omvat aanvoermiddelen 4, daarop aansluitende eerste stapelmiddelen 5, met de eerste stapelmiddelen in serie geplaatste transportmiddelen 6, langs de transportmiddelen 10 aangebrachte afscheidings- en rotatiemiddelen 7 en daar op aansluitende afvoermiddelen 8. De afscheidings- en rotatiemiddelen 7 fungeren daarbij tevens als samenvoegmiddelen 20, zoals hierna zal worden toegelicht. De voorwerpen 3 met ongelijkmatige dikte zijn 15 bijvoorbeeld opgevouwen verpakkingsdozen, die een grotere dikte vertonen op plaatsen waar bijvoorbeeld delen van de bodem of bodemzijde in de verpakking zijn gevouwen, of ter plaatse van elkaar overlappende zijpanelen.

De aanvoermiddelen 4 worden gevormd door een 20 aantal evenwijdige, eindloze riemen 9 die rond (hier niet getoonde) keerrollen zijn geslagen en worden aangedreven door een (hier evenmin getoonde) aandrijfmotor. Op deze riemen 9 wordt een aantal voorwerpen 3 gestaffeld, dat wil zeggen gedeeltelijk overlappend aangevoerd. Boven de 25 aanvoermiddelen 4 is bijvoorbeeld een teller (hier niet getoond) geplaatst, die een signaal afgeeft als een bepaalde hoeveelheid voorwerpen 3 is gepasseerd. Door dit signaal wordt een (hier niet getoond) scheidingsorgaan geactiveerd, bijvoorbeeld een aantal vingers dat tussen 30 de riemen 9 door omhoog steekt. Deze scheidingsvingers zijn verbonden met een eigen aandrijving, waardoor zij in de richting van de eerste stapelmiddelen 5 worden bewogen onder medeneming van de getelde serie voorwerpen 3. Zo wordt dus een te voren bepaald aantal voorwerpen 3 35 overgebracht naar de stapelmiddelen 5.

Er zou in plaats van een teller ook een detectie-orgaan gebruikt kunnen worden, dat een uitgeschoten, dat wil zeggen buiten de staffel gelegen 7 voorwerp 3 waarneemt. Dit voorwerp 3 zou dan in een voorgaande machine, zoals een vouw/plakmachine uit de staffel gedrukt kunnen zijn als markering van een bepaald aantal voorwerpen. Het tellen vindt dan dus in die 5 voorgaande machine plaats.

De stapelmiddelen 5 worden gevormd door een draagorgaan 10, hier een vork, die door middel van een (hier niet getoonde) aandrijving in de stapelrichting beweegbaar is. In het getoonde voorbeeld is de vork 10 in 10 hoogterichting beweegbaar langs een achterplaat 13, voor het vormen van een staande (deel)stapel van horizontaal gerichte voorwerpen 3, maar het is ook denkbaar dat het draagorgaan 10 in horizontale richting van de aanvoerriemen 9 vandaan bewogen zou kunnen worden, voor 15 het vormen van een liggende (deel)stapel, wanneer de voorwerpen 3 verticaal gericht, dus staande op een zijde zouden worden aangevoerd.

In de getoonde uitgangspositie liggen de tanden 11 van de vork 10 op nagenoeg hetzelfde niveau als de 20 aanvoerriemen 9, of iets daaronder. Telkens wanneer een verpakking 3 op de vork 10 geschoven wordt, zakt deze een stap, waardoor de bovenzijde van de bovenste verpakking 3 op de vork 10 dan gelijk komt te liggen met de aanvoerriemen 9. Dit wordt voortgezet tot de laatste 25 verpakking van de door de scheidingsvingers gevormde serie op de vork 10 geschoven is, waarna deze verder omlaag bewogen wordt tot de daarop gevormde deelstapel 12 op de transportmiddelen 6 rust. Daarna wordt de vork 10 met de achterplaat 13 door middel van een (hier niet 30 getoonde) aandrijving over een geleiding 14 uit de baan van de transportmiddelen 6 getrokken.

De transportmiddelen 6 omvatten een transporteur, die wordt gevormd door een tweetal eindloze riemen of kettingen 15, welke over een tweetal paren 35 keerrollen of kettingwielen 16 geslagen zijn. De transporteur wordt door een (hier niet getoonde) motor taktgewijs aangedreven in een tempo dat wordt bepaald door de eerste stapelmiddelen 5 en/of de hierna te 8 bespreken afscheidings- en rotatiemiddelen 7. Op elke riem of ketting 15 zijn relatief lange meenemers 17 bevestigd, waarvan de lengte ongeveer overeenkomt met de hoogte van de te transporteren (deel)stapels 2 of 12.

5 Door gebruik te maken van twee riemen of kettingen 15, die ten opzichte van elkaar instelbaar zijn, kan de onderlinge afstand van de meenemers 17 worden aangepast aan het formaat van de te transporteren voorwerpen 3. Ook kunnen zo de meenemers 17 op de juiste positie geplaatst 10 worden ten opzichte van de aanvoermiddelen 4.

De meenemers 17 bewegen door een centrale sleuf 18 in een U-vormige geleidebak 19, die wordt gevormd door twee L-vormige segmenten, welke bodemdelen en zijwanden van de geleidebak 19 bepalen. De onderlinge afstand van 15 de meenemers 17 en van de zijwanden van de geleidebak 19 zijn zo gekozen, dat de (deel)stapels 12 nagenoeg volledig omsloten worden, en dus zuiver verticaal gehouden worden. Deze onderlinge afstand kan instelbaar zijn, wanneer het gewenst is de stapelinrichting 1 20 geschikt te maken voor het verwerken van voorwerpen 3 met uiteenlopende afmetingen. De zijwanden van de geleidebak 19 strekken zich over nagenoeg de gehele transportbaan van de (deel)stapels uit, en zijn slechts onderbroken ter plaatse van bewegende onderdelen, zoals de vork 10.

25 De transporteur voert de deelstapels 12 naar een station 20 met de afscheidings- en rotatiemiddelen 7 en de daarmee geïntegreerde samenvoegmiddelen 20, waar elke tweede deelstapel 12 wordt opgenomen en gekeerd. De afscheidings-, en rotatie- en samenvoegmiddelen 7,20 30 omvatten een brug 21, waaraan een tweetal grijpers 22 is opgehangen onder tussenkomst van steunen 23. De steunen 23 met de grijpers 22 zijn in horizontale richting beweegbaar, dwars op de transportrichting, zodat de grijpers 22 een deelstapel 12 op de transporteur kunnen 35 grijpen en weer loslaten. De grijpers 22 omvatten daartoe naar en van elkaar beweegbare klauwen 26, die verbonden zijn met een draagplaat 27.

9

De brug 21 met de grijpers 22 is verder dwars op de transportrichting, hier in verticale richting beweegbaar. Daartoe is de brug 21 opgehangen aan een steun 24, die door een (hier niet getoonde) aandrijving 5 langs geleiders 25 omhoog en omlaag geschoven kan worden. In de omhooggeschoven toestand is er voldoende ruimte om een in de grijpers 22 vastgeklemde deelstapel 12 te keren. In het getoonde voorbeeld kan dit keren op twee verschillende manieren plaatsvinden.

10 Ten eerste zijn de grijpers 22 om een horizontale aslijn 28 roteerbaar gelagerd in de steunen 23, waardoor dus de deelstapel 12 ondersteboven kan worden gekeerd. Dit is een nuttige beweging wanneer het bijvoorbeeld gewenst is dat de aan weerszijden van de 15 uiteindelijke stapel 2 een rugzijde van het buitenste voorwerp 3 naar buiten gericht is, bijvoorbeeld in verband met mogelijke beschadiging.

Daarnaast is de brug 21 aan de steun 24 opgehangen onder tussenkomst van een zwenklager 29, 20 waardoor de deelstapel 12 ook evenwijdig aan de transportrichting kan worden gedraaid. Deze draaibeweging kan van belang zijn wanneer het wenselijk is dat de voorwerpen 3 in de uiteindelijke stapel 2 allen met dezelfde zijde naar buiten gericht zijn.

25 De brug 21 met de grijpers 22 kan na het keren van de deelstapel 12 in de omhooggeschoven toestand gehouden worden, tot de transporteur een volgende deelstapel 12 naar de afscheidings- en rotatiemiddelen 7 gevoerd heeft. Dan kan de brug 21 omlaag gebracht worden, 30 waarbij de gekeerde deelstapel 12 op de juist aangevoerde deelstapel 12 geplaatst wordt onder vorming van een gelijkmatige stapel 2. Daarbij fungeren de afscheidings-en rotatiemiddelen 7 dus tevens als samenvoegmiddelen 20.

De samengevoegde stapel 2 kan dan verder 35 getransporteerd worden naar een eindstation 30, waar zich de afvoermiddelen 8 bevinden, die gevormd worden door een tweetal dwars op de transportrichting beweegbare draagorganen 31. Elk draagorgaan 31 wordt daarbij gevormd 10 door een L-vormig segment, dat aansluit op de geleidebak 19, en dat door een (hier niet getoonde) aandrijving omhoog en omlaag beweegbaar is langs geleiders 32. In de omhooggeschoven positie bevindt zich daarbij de 5 onderzijde van de draagorganen 31 en van de stapel 2 op het niveau van een afvoertransporteur 33. Een langs geleiders 34 evenwijdig aan de transportrichting beweegbaar duworgaan 35 schuift vanuit die positie de stapel 2 op de afvoertransporteur 33. Daarbij is in het 10 getoonde voorbeeld nog een bindapparaat 36 aanwezig, waardoor een of meer bindorganen om de stapel 2 geslagen kunnen worden.

Het is overigens ook mogelijk de afvoermiddelen 8 als extra samenvoegmiddelen te laten fungeren. In dat 15 geval wordt de gekeerde deelstapel 12 door de brug 21 met grijpers 22 teruggeplaatst op de transportmiddelen 6 tussen dezelfde meenemers 17 waardoor deze was aangevoerd, waarna de transportmiddelen 6 weer een stap bewogen worden. De deelstapel 12 die na deze stap onder 20 de brug 21 met grijpers 22 ligt wordt niet opgepakt. Zo worden uiteindelijk afwisselend wel en niet gekeerde deelstapels 12 toegevoerd aan het eindstation 30. Daar worden dan de draagorganen 31 eerst over de hoogte van een deelstapel 12 omhoog bewogen, waarna deze worden 25 overgenomen door een intrekbare of inklapbare ondersteuning (hier niet getoond). Dan worden de draagorganen 30 weer omlaag bewogen, wordt de volgende deelstapel 12 daarop aangevoerd en wordt vervolgens ook deze deelstapel opgenomen en omhoog bewogen. Door dan de 30 ondersteuning in te trekken of klappen worden de beide deelstapels 12 samengevoegd tot een stapel 2.

Overigens zouden zowel de afscheidings- en rotatiemiddelen 7 als de afvoermiddelen 8 tegelijkertijd als samenvoegmiddelen kunnen fungeren, waardoor dan dus 35 veelvouden van telkens twee deelstapels 12 tot een enkele stapel 2 samengevoegd zouden kunnen worden.

De stapelinrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding maakt het dus mogelijk op snelle en 11 betrouwbare wijze gelijkmatige stapels 2 te vormen van ongelijkmatige voorwerpen 3. Daarbij is de capaciteit van de inrichting 1 groot, terwijl deze verder een beperkt vloeroppervlak inneemt. Bovendien worden de (deel)stapels 5 bij elke bewerkingsstap goed geleid en vastgehouden, waardoor een zeer regelmatig eindproduct wordt verkregen.

Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de hand van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn dat deze op velerlei wijze kan worden aangepast en 10 gevarieerd. Zo zouden de afscheidings- en rotatiemiddelen 7 ingericht kunnen zijn voor het uitvoeren van een beweging om slechts een enkele as, in plaats van de getoonde twee assen. Zelfs zou de rotatie achterwege kunnen blijven wanneer een voorraad volledig vlakke 15 voorwerpen 3 wordt aangeboden.

Ook zou de rotatiebeweging uitgevoerd kunnen worden over een andere hoek dan de getoonde hoek van 180°. Het is bijvoorbeeld denkbaar vier deelstapels 12 tot een enkele stapel 2 samen te voegen, waarbij elke 20 deelstapel dan ten opzichte van zijn aangrenzende deelstapels over 90° gedraaid is, wanneer de verdikking zich slechts in een hoek van het voorwerp 3 bevindt. Ook is het mogelijk de deelstapel 12 slechts over 90° om de horizontale as 28 te roteren, waardoor de oorspronkelijk 25 verticaal gerichte deelstapels 12 samengevoegd zouden kunnen worden tot een liggende eindstapel 2.

Verder kunnen natuurlijk de vorm van de verschillende transporteurs en de wijze van aandrijving van de verschillende beweegbare onderdelen vrij worden 30 gekozen, afhankelijk van de gewenste toepassing.

De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de bijgevoegde conclusies.

Claims (19)

1. Werkwijze voor het vormen van gelijkmatige stapels van ongelijkmatige, in hoofdzaak vlakke voorwerpen, omvattende de stappen van het aanvoeren van de voorwerpen, het tot ten minste twee in hoofdzaak 5 gelijke deelstapels op elkaar stapelen van de aangevoerde voorwerpen, het naar een samenvoeglocatie transporteren van de deelstapels en het op die locatie tot een gelijkmatige stapel samenvoegen van de deelstapels, waarbij tijdens het transport ten minste één van de 10 deelstapels wordt afgescheiden, over een bepaalde hoek wordt geroteerd en weer verder wordt getransporteerd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ten minste ene deelstapel wordt geroteerd om een aslijn die in hoofdzaak evenwijdig is aan het 15 hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de ten minste ene deelstapel wordt geroteerd om een aslijn die in hoofdzaak loodrecht staat op het hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen.

4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ten minste ene deelstapel wordt geroteerd over een hoek van in hoofdzaak 180°.

5. Werkwijze volgens één der voorgaande 25 conclusies, met het kenmerk, dat de deelstapels tijdens de verschillende stappen in hoofdzaak alzijdig omsloten worden.

6. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het transporteren van de 30 deelstapels stapsgewijs verloopt, en het afscheiden en roteren van de tenminste ene deelstapel plaatsvindt tussen twee stappen.

7. Inrichting voor het vormen van gelijkmatige stapels van ongelijkmatige, in hoofdzaak vlakke 35 voorwerpen, omvattende middelen voor het aanvoeren van de voorwerpen, middelen voor het tot ten minste twee in hoofdzaak gelijke deelstapels op elkaar stapelen van de aangevoerde voorwerpen, middelen voor het naar een samenvoeglocatie transporteren van de deelstapels, middelen voor het op die locatie tot een gelijkmatige 5 stapel samenvoegen van de deelstapels, en tussen de eerste stapelmiddelen en de samenvoeglocatie aangebrachte middelen voor het van de transportmiddelen afscheiden, over een bepaalde hoek roteren en weer naar de transportmiddelen terugvoeren van ten minste één van de 10 deelstapels.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de afscheidings- en rotatiemiddelen met de samenvoegmiddelen geïntegreerd zijn.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het 15 kenmerk, dat de afscheidings- en rotatiemiddelen ten minste één aangrijpingsorgaan voor de ten minste ene deelstapel omvatten.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het ten minste ene aangrijpingsorgaan in 20 hoofdzaak dwars op de transportrichting beweegbaar is.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat het ten minste ene aangrijpingsorgaan roteerbaar is.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het 25 kenmerk, dat het ten minste ene aangrijpingsorgaan roteerbaar is om een aslijn die in hoofdzaak evenwijdig is aan het hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen.

13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het ten minste ene aangrijpingsorgaan 30 roteerbaar is om een aslijn die in hoofdzaak loodrecht staat op het hoofdvlak van de gestapelde voorwerpen.

14. Inrichting volgens één der conclusies 7 tot 13, met het kenmerk, dat de eerste stapelmiddelen ten minste één in hoofdzaak dwars op de transportrichting 35 beweegbaar draagorgaan omvatten.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het ten minste ene draagorgaan in een eerste richting beweegbaar is voor het vormen van de deelstapels, en in een tweede richting beweegbaar is voor het overgeven van de gevormde deelstapels aan de transportmiddelen.

16. Inrichting volgens één der conclusies 7 tot 5 15, gekenmerkt door ten minste één met de aanvoermiddelen samenwerkend, in de baan van de aangevoerde voorwerpen te brengen, beweegbaar scheidingsorgaan.

17. Inrichting volgens één der conclusies 7 tot 16, gekenmerkt door, middelen voor het afvoeren van de 10 gevormde gelijkmatige stapels, welke afvoermiddelen ten minste één in hoofdzaak dwars op de transportrichting beweegbaar draagorgaan omvatten.

18. Inrichting volgens één der conclusies 7 tot 17, met het kenmerk, dat de eerste stapelmiddelen, de 15 transportmiddelen, de afscheidings- en rotatiemiddelen en/of de samenvoegmiddelen zijn ingericht voor het in hoofdzaak alzijdig omsluiten van de deelstapels.

19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de transportmiddelen een tussen wanden 20 geleide transporteur met uitstekende meenemers omvatten.