ranzig
- ran·zig
- afgeleid van rans bn met het achtervoegsel -ig, in de betekenis van ‘sterk smakend’ aangetroffen vanaf 1772 (zie vindplaats hieronder) [1] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ranzig | ranziger | ranzigst |
verbogen | ranzige | ranzigere | ranzigste |
partitief | ranzigs | ranzigers | - |
ranzig
- (vet en olie) sterk smakend en een akelige geur verspreidend door afbraak (hydrolyse en oxidatie)
- (informeel) vuil
- dit jaar waren we in de ranzigste hotelkamer aller tijden
- ▸ Zelfs na eindeloos dweilen bleef alles vochtig waardoor een ranzige tapijtgeur opsteeg.[4]
- (informeel) van een slechte, platte smaak getuigend
- hij heeft een voorkeur voor ranzige moppen
- Het woord ranzig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ranzig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ranzig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Josephus Jacobus Plenk (vert. Bartholomeus Tersier)“Materia chirurgica, of Verhandeling over de werkingen der middelen die in de heelkunde gebruiklyk zyn” (1772), Gisbert Tiemon van Paddenburg, Utrecht, p. 81
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be