oorvijg
- oor·vijg
- In de betekenis van ‘klap’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- samenstelling van oor en vijg [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oorvijg | oorvijgen |
verkleinwoord | - | - |
- een klap in het gezicht
- [E]en snotneusje van een jaar of twaalf snijdt met een scheermes de schoudertas open en heeft het beursje al in de hand wanneer ik hem met een ouderwetse oorvijg wegstuur.[3]
- Het woord oorvijg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oorvijg" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "oorvijg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ oorvijg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Volkskrant 4 mei 2002
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be