aanplant
- aan·plant
- afgeleid van het ww aanplanten[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanplant | aanplanten |
verkleinwoord |
de aanplant m
- het aanplanten
- het aangeplante
vervoeging van |
---|
aanplanten |
aanplant
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplanten
- ... dat ik aanplant.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplanten
- ... dat jij aanplant.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplanten
- ... dat hij aanplant.
- Het woord aanplant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanplant" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be