comparatief
- Geluid: comparatief (hulp, bestand)
- com·pa·ra·tief
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vergrotende trap’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'comparativus', wat weer van 'comparare' (vergelijken) komt (van par (gelijk) met het voorvoegsel com-, met het achtervoegsel -ief); zie ook -are en -ivus [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | comparatief | comparatieven |
verkleinwoord | comparatiefje | comparatiefjes |
- (taalkunde) de vergrotende trap.
1.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | comparatief | comparatiever | comparatiefst |
verbogen | comparatieve | comparatievere | comparatiefste |
partitief | comparatiefs | comparatievers | - |
comparatief [4]
- Het woord comparatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "comparatief" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "comparatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ comparatief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be