Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

Sinoceratops

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Sinoceratops zhuchengensis

Sinoceratops zhuchengensis is een plantenetende ornithischische dinosauriër, behorend tot de groep van de Ceratopia, die tijdens het late Krijt leefde in het gebied van het huidige China.

Naamgeving en vondst

[bewerken | brontekst bewerken]

De soort is in 2010 benoemd en beschreven door Xu Xing, Wang Kebai, Zhao Xijin en Li Dunjing. De geslachtsnaam combineert het Latijn voor "China", Sina, met een gelatiniseerd Grieks ceratops, "hoorngezicht", een gebruikelijk element in de namen van ceratopiërs. De soortaanduiding is afgeleid van de stad Zucheng, die het onderzoek mede financierde.

Een skeletmodel

Het fossiel, holotype ZCDM V0010, is in de zomer van 2008 nabij Zangjiazhuang in het stadsdistrict Zucheng in de provincie Shandong gevonden in lagen van de Wangshigroep, Campanien-Maastrichtien, ongeveer zeventig miljoen jaar oud. Het bestaat uit een gedeeltelijke schedel. Van de schedel is de achterrand van het nekschild teruggevonden en de bovenkant van de kop. Het fossiel is geprepareerd door Yu Tao en He Sicai. Er is ook een tweede gedeeltelijke schedel bekend, eveneens in het bezit van het Zhucheng Dinosaur Museum, ZCDM V0011, en verder een gedeeltelijke hersenpan, ZCDM V0012.

Vergelijking in grootte met een mens
Profiel van de schedel

Grootte en onderscheidende kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]

De totale lengte van de schedel is geschat op 1,8 meter wat zou duiden op een totale lengte van het dier van ruwweg zes meter. De schedel is een van de grootste centrosaurine crania ooit gevonden. De breedte van het nekschild is 105 centimeter. Thomas Richard Holtz schatte de lengte hoger in op zeven meter, bij een gewicht van 2,3 ton.

In 2010 werden verschillende onderscheidende kenmerken vastgesteld. De wandbeenderen hebben bij elkaar tien robuuste en sterk gekromde epiparietalia op de achterrand van het nekschild. De squamosa dragen ieder minstens twee episquamosalia. Deze combinatie is uniek binnen de Ceratopidae. Voor de Centrosaurinae zijn drie kenmerken uniek. Vóór de fenestra antorbitalis bevindt zich een grote extra opening. De achterrand van het nekschild is zwak golvend. De epoccipitalia hebben een brede basis.

De snuit beslaat naar schatting 70% van de lengte van de schedel vóór het nekschild. Vóór de kleine fenestra antorbitalis bevindt zich een vrij grote extra opening; die grootte is een basaal kenmerk, ook nog vertoond door Zuniceratops. Het onderste slaapvenster bevindt zich relatief hoog voor een ceratopide.

De neusbeenderen zijn vergroeid. Sinoceratops bezit halverwege de snuit een kleine rechtopstaande neushoorn met ovale doorsnede, ongeveer dertig centimeter lang. Het is overdwars afgeplat, tweemaal zo lang als breed in bovenaanzicht, en iets naar achteren gekromd. Bij het holotype is de lengte in zijaanzicht ongeveer dertig centimeter en in bovenaanzicht zo'n vijfentwintig centimeter. Schuin voor de neushoorn ligt aan ieder zijde een bult; hun positie en grootte is per kant echter niet gelijk. Het traanbeen is vrij klein. De wenkbrauwhoorns zijn slecht ontwikkeld of zelfs afwezig: boven en iets achter het oog is een lage bult aanwezig en iets voor het oog bevindt zich een nog kleiner beenknobbeltje. Tussen de oogkassen ligt de gebruikelijke langwerpige fontanel in de vergroeide voorhoofdsbeenderen. Het jukbeen is groot.

De in bovenaanzicht relatief dunne achterrand van het nekschild, gevormd door het wandbeen, heeft een krachtige opstaande richel met per zijde vijf kegelvormige naar boven gerichte beenknobbels. De knobbels nemen naar binnen in hoogte toe. Deze richel loopt over in een, in dwarsdoorsnede driehoekige, richel of kam op de vrij brede middenbalk tussen de grote ovale pariëtaalvensters, waarvan de buitenrand iets naar bezijden uitloopt. De achterrand is in het midden licht ingekeept. Tussen de posities van de kegelvormige bulten ontspruiten per zijde op de schildrand minstens vijf naar binnen toe in grootte toenemende epoccipitalia, driehoekige vastgegroeide huidverbeningen, die een vrij brede basis hebben, relatief echter tamelijk lang zijn, iets naar buiten krommen en bovenaan naar binnen krullen. De punten ervan zijn afgerond. Deze epiparietalia zijn iets om hun lengteas geroteerd maar dat veroorzaakt geen grote golving van de schildrand. Hun bases zijn zo breed dat ze elkaar raken. Midden op het schild zit bovenaan in de inkeping een heel klein epoccipitale; dat komt weer overeen met een centrale bult op de middenbalk. Meer naar voren toe loopt over de middenbalk nog een rij kleine bultjes. Het tweede epipraietale is schuin naar buiten gericht, een basaal kenmerk. Het squamosum, dat korter is dan het wandbeen, heeft aaneensluitend minstens nog eens twee, vrij grote, epoccipitalia.

De condylus occipitalis, de achterhoofdsknobbel, is groot met een doorsnede van negen centimeter.

Een impressie van de kop

De beschrijvers deelden, na een kladistische analyse, Sinoceratops binnen de Ceratopidae in bij de Centrosaurinae; het bleek de meest basale centrosaurine die ze in de analyse opnamen. Sinoceratops is vrij groot voor een centrosaurine, zeker voor een basaal lid, maar heeft ongeveer de grootte van een basaal lid van de Chasmosaurinae, van welke groep hij verschillende kenmerken deelt: een golvende achterrand van het nekschild en epoccipitalia met een brede basis, wat het onderscheid tussen beide groepen zou doen vervagen. Aldus levert de vorm informatie over de overgang tussen de Ceratopidae en eerdere soorten en wijst erop hoe onvoldoende onderzoek het beeld van de biogeografie van groepen kan beïnvloeden want ceratopiden waren tot deze vondst buiten Noord-Amerika onbekend, met uitzondering van de problematische Turanoceratops. Een andere, maar Noord-Amerikaanse en chasmosaurine, vorm met een verwarrende mengeling van eigenschappen is de in 2015 beschreven Regaliceratops. De beschrijvers zagen Sinoceratops als een aanwijzing dat de ceratopiden in Azië zijn ontstaan en van daaruit naar Noord-Amerika zijn gemigreerd; dit is echter een omstreden hypothese.

Een analyse uit 2013 vond een meer afgeleide positie, als zustersoort van Xenoceratops:

Ceratopidae 

Chasmosaurinae


 Centrosaurinae 

Diabloceratops eatoni





Avaceratops lammersi



Nasutoceratops titusi





Albertaceratops nesmoi






Rubeosaurus ovatus



Styracosaurus albertensis





Spinops sternbergorum




Centrosaurus apertus



Coronosaurus brinkmani





 Pachyrhinosaurini 


Xenoceratops foremostensis



Sinoceratops zhuchengensis





Einiosaurus procurvicornis


 Pachyrostra 

Achelousaurus horneri




Pachyrhinosaurus canadensis




Pachyrhinosaurus lakustai



Pachyrhinosaurus perotorum












Sinoceratops deelde zijn leefgebied met een andere planteneter, de gigantische hadrosauride Shantungosaurus. De groeve waar hij is gevonden levert voornamelijk resten van de andere dinosauriër op.

  • Xu Xing, Wang Kebai, Zhao Xijin & Li Dunjing, 2010, "First ceratopsid dinosaur from China and its biogeographical implications", Chinese Science Bulletin, 55: 1631-1635