place

• Geluid:  place (US)    (hulp, bestand)
• IPA: /pleɪs/
• SAMPA: /pleIs/

• Afkomstig van het Griekse woord plateia.

vervoeging
onbepaalde wijs	to  place
he/she/it	places
verleden tijd	placed
voltooid deelwoord	placed
onvoltooid deelwoord	placing
gebiedende wijs	place

place

1. neerzetten, plaatsen

   «To reheat the meal, cover and place in the microwave.»

   Om de maaltijd op te warmen, dek hem af en plaats hem in de magnetron.

2. thuisbrengen

• [1]: placable
• [1]: placement
• [1]: replace
• [1]: replacement

enkelvoud	meervoud
place	places

place

1. plaats, plek
2. ruimte
3. terrein, gebouw
4. huis
5. straat, plein
6. (wiskunde) decimaal cijfer na de komma

• [1]: placer
• [1]: workplace
• [5]: place name, place-name, placename

• [1]: go places

• [1]: in place

• [1]: in place of

• [1]: in the first place

• [1]: out of place of

• [1]: take place

• [1]: take place of

vervoeging van
placer

place

1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van placer
2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van placer
3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van placer

enkelvoud		meervoud
zonder lidwoord	met lidwoord	zonder lidwoord	met lidwoord
place	la place	places	les places

place v

1. plein

   La place de la Concorde.

vervoeging van
placer

place

1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van placer
2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van placer