behoud
Uiterlijk
- be·houd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | behoud | - |
verkleinwoord | - | - |
het behoud o
- het behoeden voor of verhinderen van een teloorgang
- Die behandeling is het behoud van het hout gebleken.
- In de natuurkunde bestaan behoudswetten die het behoud beschrijven van energie, massa, impuls, impulsmoment en lading in een gesloten systeem.
|
1. het behoeden voor of verhinderen van een teloorgang
vervoeging van |
---|
behouden |
behoud
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behouden
- Ik behoud.
- gebiedende wijs van behouden
- Behoud!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behouden
- Behoud je?
- Het woord behoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "behoud" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be