goud
Étymologie
modifier- Du néerlandais goud.
Nom commun
modifiergoud \Prononciation ?\
- Or.
Prononciation
modifier- Afrique du Sud (Johannesbourg) : écouter « goud [Prononciation ?] »
Étymologie
modifierVerbe
modifiergoud *\Prononciation ?\ (voir la conjugaison)
Variantes
modifierRéférences
modifier- Martial Ménard, Devri : Le dictionnaire diachronique du breton, 2018 → consulter cet ouvrage
- ↑ Amouroustet eun den coz pévar huguent bloaz Pehini so orguet à vez à eur plac'h jaoanc hen oad ha huezecq bloaz ..., 1647, page 592
Étymologie
modifier- À rapprocher de l’anglais gold, de l’allemand Gold, du néerlandais geel (« jaune ») : « métal jaune ».
Nom commun
modifiergoud neutre (Indénombrable)
- (Chimie) Or.
koop goud!
- achetez de l’or !
gemunt goud.
- or monnayé.
goud in staven goud in baren, staafgoud.
- or en lingots, or en barres.
een goudklomp.
- une pépite d’or.
- (Colorimétrie) Or.
Dérivés
modifier- biljoengoud
- bladgoud
- dukatengoud
- geel goud
- kattengoud
- klatergoud
- kopergoud
- musiefgoud
- parelmoergoud
- pistolengoud
- scheigoud
- staafgoud
- stofgoud
- talmigoud
- wasgoud
- witgoud
- goudachtig
- goudader
- goudappel
- goudarend
- goudatoom
- goudbaar
- goudbaars
- goudbad
- goudberg
- goudberk
- goudbes
- goudbeurs
- goudblaadje
- goudblad
- goudbloem
- goudblond
- goudboekje
- goudbrasem
- goudbrons
- goudbruin
- goudbuikje
- goudchloride
- gouddekking
- gouddelver
- gouddistel
- gouddorst
- gouddraad
- gouddrop
- goudeerlijk
- goudels
- gouden
- gouden handdruk
- gouden medaille
- gouden parachute
- gouden standaard
- goudenregen
- gouderts
- goudessaai
- goudfazant
- goudforel
- goudgaas
- goudgeel
- goudgehalte
- goudgeld
- goudgelijk
- goudgerand
- goudgewicht
- goudglans
- goudglit
- goudgraver
- goudgroef
- goudgroen
- goudgulden
- goudhaan
- goudhaantje
- goudhaas
- goudhalogenide
- goudhamster
- goudhandelaar
- goudharder
- goudharig
- goudhermelijn
- goudjakhals
- goudkalk
- goudkam
- goudkantoor
- goudkarper
- goudkas
- goudkast
- goudkievit
- goudkleur
- goudkleurig
- goudklomp
- goudkoers
- goudkoord
- goudkoorts
- goudkornet
- goudkussen
- goudkust
- Goudkust
- goudlak
- goudlaken
- goudland
- goudleder
- goudleer
- goudlegering
- goudlijster
- goudlokkig
- goudmaker
- goudmakerij
- goudmakreel
- goudmarkt
- goudmeerle
- goudmerk
- goudmijn
- goudmol
- goudmond
- goudomrand
- goudoog
- goudoogst
- goudoom
- goudpapier
- goudpariteit
- goudpeer
- goudpelde
- goudpippeling
- goudplevier
- goudpluvier
- goudpoeder
- goudprijs
- goudpurper
- goudranonkel
- goudregen
- goudreinet
- goudrenet
- goudreserve
- goudrijk
- goudroede
- Gouds
- goudsbloem
- goudschaal
- goudscherm
- goudschuim
- goudslaan
- goudslager
- goudslijp
- goudsmid
- goudsoldeer
- goudstaaf
- goudstandaard
- goudsteen
- goudstikker
- goudstof
- Goudstrand
- goudstroom
- goudstuk
- goudswaard
- goudtas
- goudtinctuur
- goudveil
- goudveld
- goudverf
- goudvernis
- goudvinger
- goudvink
- goudvis
- goudviskom
- goudvlieg
- goudvlies
- goudvogel
- goudvoorraad
- goudvos
- goudwaag
- goudwasser
- goudwasserij
- goudwerk
- goudwerker
- goudwesp
- goudwicht
- goudwier
- goudwinde
- goudwinner
- goudwolf
- goudwortel
- goudzak
- goudzand
- goudziek
- goudzoeker
- goudzucht
- goudzuring
Vocabulaire apparenté par le sens
modifierTaux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,0 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « goud [Prononciation ?] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « goud [Prononciation ?] »
Voir aussi
modifier- goud sur l’encyclopédie Wikipédia (en néerlandais)
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]