Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch pijnlijc, pinelike. Compare German peinlich. By surface analysis, pijn +‎ -lijk.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈpɛi̯n.lək/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: pijn‧lijk

Adjective

edit

pijnlijk (comparative pijnlijker, superlative pijnlijkst)

  1. painful (physically)
    De val was erg pijnlijk.The fall was very painful.
    Ik heb een pijnlijke knie na het hardlopen.I have a painful knee after running.
    Een kiespijn kan zeer pijnlijk zijn.A toothache can be very painful.
  2. painful (psychologically)
    De scheiding was een pijnlijke ervaring voor beiden.The divorce was a painful experience for both.
    Het verliezen van een vriend is pijnlijk.Losing a friend is painful.
    Herinneringen aan die nacht zijn nog steeds pijnlijk voor haar.Memories of that night are still painful for her.
  3. hurtful, awkward, embarrassing
    Je opmerking was echt pijnlijk.Your comment was really hurtful.
    Het was een pijnlijk moment toen hij viel.It was an awkward moment when he fell.
    Die blunder was pijnlijk om naar te kijken.That blunder was embarrassing to watch.
  4. sore, aching
    Mijn spieren zijn pijnlijk na de training.My muscles are sore after the workout.
    Ik heb een pijnlijke keel na het schreeuwen op het concert.I have a sore throat after screaming at the concert.
    Na de operatie had hij een pijnlijke wond.After the surgery, he had an aching wound.

Declension

edit
Declension of pijnlijk
uninflected pijnlijk
inflected pijnlijke
comparative pijnlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial pijnlijk pijnlijker het pijnlijkst
het pijnlijkste
indefinite m./f. sing. pijnlijke pijnlijkere pijnlijkste
n. sing. pijnlijk pijnlijker pijnlijkste
plural pijnlijke pijnlijkere pijnlijkste
definite pijnlijke pijnlijkere pijnlijkste
partitive pijnlijks pijnlijkers

Descendants

edit
  • Afrikaans: pynlik