Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology 1

edit

From over +‎ stromen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈoːvərˌstroːmə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: over‧stro‧men

Verb

edit

overstromen

  1. to overflow
Conjugation
edit
Conjugation of overstromen (weak, separable)
infinitive overstromen
past singular stroomde over
past participle overgestroomd
infinitive overstromen
gerund overstromen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stroom over stroomde over overstroom overstroomde
2nd person sing. (jij) stroomt over, stroom over2 stroomde over overstroomt overstroomde
2nd person sing. (u) stroomt over stroomde over overstroomt overstroomde
2nd person sing. (gij) stroomt over stroomde over overstroomt overstroomde
3rd person singular stroomt over stroomde over overstroomt overstroomde
plural stromen over stroomden over overstromen overstroomden
subjunctive sing.1 strome over stroomde over overstrome overstroomde
subjunctive plur.1 stromen over stroomden over overstromen overstroomden
imperative sing. stroom over
imperative plur.1 stroomt over
participles overstromend overgestroomd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
edit

Etymology 2

edit

From over- +‎ stromen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌoːvərˈstroːmə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: over‧stro‧men
  • Rhymes: -oːmən

Verb

edit

overstromen

  1. to flood
Conjugation
edit
Conjugation of overstromen (weak, prefixed)
infinitive overstromen
past singular overstroomde
past participle overstroomd
infinitive overstromen
gerund overstromen n
present tense past tense
1st person singular overstroom overstroomde
2nd person sing. (jij) overstroomt, overstroom2 overstroomde
2nd person sing. (u) overstroomt overstroomde
2nd person sing. (gij) overstroomt overstroomde
3rd person singular overstroomt overstroomde
plural overstromen overstroomden
subjunctive sing.1 overstrome overstroomde
subjunctive plur.1 overstromen overstroomden
imperative sing. overstroom
imperative plur.1 overstroomt
participles overstromend overstroomd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
edit
Descendants
edit
  • Afrikaans: oorstroom
  • Negerhollands: overstroom

Anagrams

edit