Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

gerechtigd

  1. past participle of gerechtigen

Adjective

edit

gerechtigd (comparative gerechtigder, superlative gerechtigdst)

  1. entitled (having a legal right to something)
    Ik ben nog niet AOW-gerechtigd.
    I am not yet entitled to a Dutch state old-age pension.

Declension

edit
Declension of gerechtigd
uninflected gerechtigd
inflected gerechtigde
comparative gerechtigder
positive comparative superlative
predicative/adverbial gerechtigd gerechtigder het gerechtigdst
het gerechtigdste
indefinite m./f. sing. gerechtigde gerechtigdere gerechtigdste
n. sing. gerechtigd gerechtigder gerechtigdste
plural gerechtigde gerechtigdere gerechtigdste
definite gerechtigde gerechtigdere gerechtigdste
partitive gerechtigds gerechtigders

Synonyms

edit

Derived terms

edit