Nothing Special   »   [go: up one dir, main page]

Academia.eduAcademia.edu
Zorg dragen, zorg vragen Intergenerationele mantelzorg en solidariteit onder allochtone mantelzorgers in stedelijk Twente Mariecke van den Berg, Sawitri Saharso en Jörgen Svensson Universiteit Twente Eindrapportage december 2011 2 Projectconsortium Binnen het onderzoeksprogramma ‘Kennis voor krachtige Steden’ van Nicis Institute zijn meer dan veertig projecten in uitvoering. Dit rapport is het resultaat van één van deze onderzoeken, namelijk het onderzoek ‘Zorg dragen, zorg vragen: intergenerationele mantelzorg en solidariteit onder allochtonen in stedelijk Twente’. Ieder onderzoeksproject wordt uitgevoerd door een consortium van één of enkele universitaire onderzoeksgroepen en een aantal stedelijke partijen. Het is een samenwerkingsverband tussen wetenschappers en professionals uit de stedelijke praktijk. Het consortium voor dit onderzoek bestaat uit: - Universiteit Twente - Gemeente Almelo - Gemeente Enschede - Gemeente Hengelo - Nicis Institute Projectleider van het onderzoek is prof. dr. Sawitri Saharso, hoogleraar Intercultureel Bestuur, Universiteit Twente. 3 Dankwoord Dit onderzoek had niet kunnen worden uitgevoerd zonder de medewerking van vele mantelzorgers die kostbare tijd wilden vrijmaken om een interview te geven of een vragenlijst in te vullen. Wij zijn ieder van hen zeer dankbaar voor hun openhartigheid en gastvrijheid. Daarnaast zijn wij dankbaar voor de uitstekende netwerk-skills van Nuray Bossink-Tuna die ons in de beginfase van het onderzoek ter zijde stond. Hoewel er in Nederland miljoenen mantelzorgers zijn blijkt het in de praktijk nog niet altijd zo makkelijk om ze te vinden. Wij zijn zeer dankbaar voor de hulp die wij hierbij uit allerlei hoeken kregen. In het bijzonder willen we de volgende mensen en organisaties noemen en bedanken voor hun ondersteuning bij het onderzoek: Margot Hodes, Ria Schlepers en Lenneke Herben (Stichting Informele Zorg Twente); Nicme Ilgun (De Posten, Enschede); Meryem Akbay (Yunus Emre Moskee Almelo); Ali Bingöl; Esma Kara; Mehmet Emir en Ali Bozbek (Stichting Welzijn Ouderen); Nuran Çetinkaya; Jan Lohuis (Hanimeli Thuiszorg); Tieti Hoekstra (Mediant); Irene van Deuveren (Variya); Hacer Birkan (Leendert Vriel Stichting); Paula Kempers; Diny Twilhaar, Wil Varwijk en Ankie Klein Gebbink (Alzheimercafés); Martine Waalderink (Zwanenhof); Mariska Schoegje (Mediant); Jan Schukkink; Dick Turk (Alifa); Carolien Smits (Windesheim Zwolle); Güzide Ay (Infopunt Gezondheid Noord Enschede); Songul Tosun; de Seniorenraad Enschede; Saida Bezzahi; Coby Klomp (Arcon); Servim Baluk (Ariëns Zorgpalet); Patricia Bangma (Livio) en Esther Bouman (ROSA). Mariecke van den Berg Sawitri Saharso Jörgen Svensson 4 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding Paragraaf 1: Zorgregimes Paragraaf 2: Onderzoeksopzet Hoofdstuk 2: Wmo-regimeverandering en allochtone burgers Paragraaf 1: Populatie en respons Paragraaf2: Verdeling van de verantwoordelijkheden Paragraaf 3: Steun voor regimes Paragraaf 4: Conclusie Hoofdstuk 3: Mantelzorg en Keuzes Paragraaf 1: Methode Paragraaf2: Respons en kenmerken van de geënquêteerde mantelzorgers Paragraaf 3: Intentie voor de toekomst Paragraaf 4: Zorgopvattingen Paragraaf 5: Omgevingsdruk Paragraaf 6: Belemmeringen Paragraaf 7: Wat bepaalt de keuze? Paragraaf 8: Conclusie Hoofdstuk 4: Mantelzorg en Onderhandeling Paragraaf 1: Theoretisch kader Paragraaf 2: Methode Paragraaf 3: Spanning/ conflict bij mantelzorgers: vier cases Paragraaf 4: Zorgopvattingen begrepen vanuit zorgregimes Paragraaf 5: Spanningen Paragraaf 6: Strategieën Paragraaf 7: De tevreden mantelzorger Paragraaf 8: Conclusie Hoofdstuk 5: Conclusie Bibliografie Bijlagen 1: survey Almelo Bijlage 2: vragenlijst internetpanel Bijlage 3: vragenlijst drie steden Bijlage 4: topics interviews 5 Pagina: 7 9 12 15 16 16 19 23 25 25 27 31 33 34 36 37 37 40 41 44 47 49 51 54 58 59 64 76 78 80 83 99 6 Hoofdstuk 1: Inleiding Allochtone mantelzorgers worden vaak omschreven als een ‘risicogroep’ voor overbelasting. Zij zijn relatief ondervertegenwoordigd in de cliëntenbestanden van organisaties die mantelzorgers ondersteunen. Hierdoor is er over het welbevinden van allochtone mantelzorgers weinig bekend. Hoe gaat het eigenlijk gaat met al die allochtone mantelzorgers die veelal buiten beeld blijven? Hebben we hier te maken met een overbelaste, geïsoleerde groep, of valt het met die belasting allemaal wel mee? Redden ze zich prima en zien we ze daarom niet in de rij staan bij het Steunpunt Informele Zorg? De gemeenten Almelo, Enschede en Hengelo willen de positie van allochtone mantelzorgers graag beter in beeld hebben. Met de invoering van de Wmo is de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van mantelzorgers namelijk bij hen komen te liggen. In Almelo, Enschede en Hengelo is men daarom bezig beleid te ontwikkelen rond mantelzorg. Allochtone mantelzorgers krijgen hierin bijzondere aandacht, maar omdat de gemeenten nog geen goed zicht hebben op de situatie van allochtone mantelzorgers zijn de plannen voor de ondersteuning van allochtone mantelzorgers nog niet uitgekristalliseerd en blijft het voorlopig bij voornemens. De gemeente Almelo (Beleidsplan WMO 2007 – 2009,) is voor allochtone mantelzorgers een pilot project gestart met als doel de sociale omgang met migranten te bevorderen. Daarnaast vindt de gemeente Almelo het belangrijk dat kwetsbare burgers (waaronder men ook allochtonen schaart) geholpen worden om zich basale vaardigheden eigen te maken, zoals het spreken van de Nederlandse taal, bekend zijn met maatschappelijke regelingen en nadenken over hun eigen rol daarin (p. 26). De gemeente Enschede wil investeren in onderzoek naar de conflicten waarmee allochtone mantelzorgers te maken krijgen (zoals het huidige onderzoek), beleid ontwikkelen ten aanzien van de grootste groepen migranten en investeren in zorg die voor hen goed toegankelijk is (Nota Informele Zorg p. 20). Hengelo stelt voor een allochtone zorgconsulent in te zetten om migrantengroepen te bereiken en ‘activiteiten’ (die niet gespecificeerd worden) voor hen organiseren (Mantelzorgers doen mee! p. 8). Allochtone mantelzorgers worden zodoende in alle beleidsstukken genoemd als een groep die tegen bijzondere problemen aan kan lopen en wellicht extra steun nodig heeft. De gemeenten verwachten dat zij door cultuurverschillen, taalbarrières en onbekendheid met het zorg- en ondersteuningsaanbod minder snel om hulp zullen vragen. De gemeenten willen zich actief opstellen in hun poging om allochtone mantelzorgers te bereiken zodat zij van de mogelijkheden op de hoogte raken. Hoewel allochtone mantelzorgers niet volledig in beeld zijn bij de gemeenten valt op basis van voorgaande onderzoeken wel het een en ander te zeggen over mogelijke problemen waar zij, maar ook autochtone mantelzorgers, tegen aan lopen. Er zijn enkele ontwikkelingen gaande die doen vermoeden dat de druk op alle mantelzorgers in Nederland toeneemt. Ten eerste zijn dat demografische verschuivingen. Door de vergrijzing van de samenleving komen er meer (hulpbehoevende) ouderen bij, terwijl als gevolg van de stijgende arbeidsparticipatie vrouwen steeds minder tijd hebben om mantelzorgtaken te verrichten. Ten tweede lijkt de invoering van Wmo in 2007 voor allochtone mantelzorgers in het bijzonder de druk te vergroten. Met de invoering van de Wmo is de toegang tot formele zorg minder vanzelfsprekend geworden. Recente bezuinigingen, bijvoorbeeld rondom het Persoonsgebonden Budget, versterken dit beeld. Concreet betekent dit dat wordt verwacht dat mantelzorgers zorgtaken gaan overnemen van professionele zorginstellingen. 7 Burgers worden bovendien zelf meer verantwoordelijk gehouden voor het regelen van passende professionele zorg. Er wordt van burgers dus steeds meer kennis, inzet en vaardigheden verwacht. Zoals de gemeente Almelo al aangaf beschikken kwetsbare burgers, waaronder allochtonen, in mindere mate over deze vaardigheden. Ook voor autochtonen vormt de invoer van de Wmo een uitdaging: zij moeten er mee omgaan dat zorg die voorheen onder de verantwoordelijkheid van de overheid viel, nu door burgers zelf moet worden uitgevoerd. Waar bovenstaande ontwikkelingen voor Nederland in het algemeen gelden lijken de ontwikkelingen in de allochtone populatie ingrijpender. Veel mensen uit de ‘eerste generatie’ gastarbeiders worden nu oud: de verwachting is dat het aantal allochtone ouderen zal stijgen van 117.000 55-plussers in 2003 naar 354.000 in 2020 (CBS StatLine). Bovendien hebben met name Turkse en Marokkaanse ouderen in vergelijking met autochtone Nederlandse ouderen op jongere leeftijd gezondheidsklachten. (Schellingerhout 2004, p. 221). Zij blijken de weg naar formele zorg en mantelzorgondersteuning minder goed te vinden. Vanwege taalproblemen, onbekendheid met het aanbod of de ervaring dat het zorgaanbod niet aansluit bij de behoeften klopt men minder vaak aan voor hulp. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat bijvoorbeeld zien dat in 2008 vrijwel geen enkele Marokkaanse oudere vrouw op eigen gelegenheid een bezoek aan de huisarts kon brengen (SCP, 2008/5, p. 63). Naast praktische oorzaken voor belasting spelen ook culturele zorgopvattingen een rol in de mate waarin allochtone mantelzorgers belast worden (Van Niekerk 1991, Pharos 2006, Schellingerhout 2004, 2008, Yerden 2000). Yerden (2000) heeft laten zien dat binnen de Turkse gemeenschap rond de zorgverlening aan ouderen een uitgebreid normen- en waardensysteem bestaat. Terwijl de oudste zoon de verantwoordelijkheid heeft, is het zijn vrouw die vervolgens de zorg daadwerkelijk uitvoert en voor haar schoonouders zorgt. Binnen de Suryoye gemeenschap, goed vertegenwoordigd in Twente en meegenomen in dit onderzoek, zijn vergelijkbare normen en praktijken te zien (Schukkink 2003, p. 240-241). In veel onderzoek naar mantelzorg waar etnische achtergrond wordt meegenomen wordt er op gewezen dat bij allochtonen vaker dan bij autochtonen, vrouwen worden aangesproken om de mantelzorg te verlenen. Het geven van zorg wordt als een vanzelfsprekende vrouwentaak gezien (Tonkens e.a. 2011, 15). Djamila Schans vergeleek de inzet van allochtone en autochtone volwassen kinderen voor hun ouders. Wanneer alleen op etniciteit vergeleken wordt blijkt er geen groot verschil te zijn, maar wel wanneer men gender in ogenschouw neemt: bij allochtonen bemoeiden veel meer dochters dan zoons zich met de ondersteuning van hun ouders (Schans 2007, 51). Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau wees echter uit dat het relatieve aandeel allochtone mannen en vrouwen niet zo veel verschilt van dat van autochtonen. Bij de autochtonen uit het SCP onderzoek verleent 15% van de mannen en 20% van de vrouwen mantelzorg verleent. Bij de Turken verleent 8% van de mannen en 14% van de vrouwen mantelzorg, bij Marokkanen is dit respectievelijk 11% en 15% (SCP 2008). Hoewel over het algemeen wordt aangenomen dat niet-westerse migranten zich aanpassen aan de nieuwe situatie en vanzelf ‘moderniseren’ hoeft dit voor familiezorg niet het geval te zijn. Met name in stedelijk gebied blijken familiebanden en onderlinge solidariteit namelijk stevig op hun plek te blijven. (Schans 2007, in navolging van Kagitcibasi, 1996.) Dit is terug te zien in de zorgopvattingen van tweedegeneratieallochtonen die meer dan Nederlanders de nadruk leggen op familiezorg of deze verkiezen boven professionele zorg (SCP 2008/5). Aan de ene kant valt het zodoende te verwachten dat allochtone mantelzorgers de zorg graag zelf willen oplossen, wellicht ook wanneer 8 de zorglast zwaarder wordt. Aan de andere kant zijn er ook ontwikkelingen gaande die doen vermoeden dat het voor veel allochtone mantelzorgers geen haalbare kaart is om aan de hoge standaard van volledige familiezorg te voldoen. De tweede- en derdegeneratieallochtonen van wie de ouders verwachten dat zij voor hen zorgen en hen voor het verzorgingstehuis behoeden komen in de Nederlandse samenleving in aanraking met zorgopvattingen die gevoed zijn door jarenlange ervaring met de verzorgingsstaat. Binnen de Nederlandse context heeft het ideaal van gemeenschapszorg plaatsgemaakt voor een denken over zorg waarin de staat, de markt en professionals een belangrijke rol spelen. Voor dit onderzoek spraken we met een aantal allochtone professionals uit de zorg die in hun dagelijkse werk met allochtone mantelzorgers te maken krijgen. Zij signaleren een toenemende verwestering en openheid richting professionele zorg onder allochtonen. Zo is er een spectaculaire toename van allochtone thuiszorgorganisaties en wint ook het idee dat je als mantelzorger voor je diensten betaald zou kunnen krijgen aan populariteit. De vanzelfsprekendheid waarmee men vroeger taken oppakte is langzaam aan het verdwijnen. Een zorgconsulent: “vandaag de dag wordt mantelzorg iets bijzonders gemaakt. Vroeger was het vanzelfsprekend. En die verbijzondering zal ook invloed hebben op de Turkse groep. En dan zal er een toenemend beroep zijn op professionele zorg.” Het is de vraag in hoeverre allochtone mantelzorgers uit de tweede en derde generatie de normatieve zorgopvattingen van hun ouders delen en of, wanneer dit niet zo is, dit spanningen tussen de generaties tot gevolg heeft. De oudere generatie kan het verzorgings- en bejaardenhuis, maar soms ook de thuiszorg, taboe verklaren omdat het bespreken daarvan gezien wordt als gebrek van respect van de kinderen voor hun ouders. Maar juist wanneer een onderwerp onbespreekbaar is kan het voor kinderen erg lastig worden om een afweging te maken in het verdelen van hun aandacht, tijd en energie tussen werk, eigen gezin, eigen leven en mantelzorg. Er zal onderhandeld moeten worden tussen de mantelzorger en de zorgbehoevende, met andere, potentiële of daadwerkelijke, mantelzorgers uit het netwerk, met professionele instellingen, de gemeente en vrijwilligers. En er zullen dan keuzes gemaakt moeten worden die niet alleen feitelijke belasting kunnen opleveren (de zorg die men daadwerkelijk geeft) maar ook ervaren belasting. §1 Zorgregimes In dit onderzoek willen we de keuzes die mantelzorgers maken en de gevolgen die deze keuzes hebben voor hun belasting beter begrijpen. Verschuivingen op macroniveau zoals toenemende vergrijzing en de nieuwe wetgeving van de Wmo, en op individueel niveau tussen mantelzorgers en hun omgeving, vragen van mantelzorgers dat zij zich steeds opnieuw positioneren ten opzichte van de zorg die zij verlenen. In dit onderzoek spreken we in navolging van Van Daalen en Tonkens (2010) van zorgregimes die aan regimeveranderingen onderhevig zijn. Hiermee bedoelen we dat zij worden geconfronteerd met veranderende normen en waarden en veranderende denk –en handelingswijzen op het terrein van zorg. Van Daalen en Tonkens zien, in navolging van Stuiver (2008, 22) regimes als “een set gedeelde regels” en “dominante manieren van handelen”. Onder zorgregime verstaan we hier de manier waarop in een bepaalde context gedacht wordt over de taakverdeling in de zorg en de gebruiken die hiermee samen gaan. In tegenstelling tot idealen hebben regimes altijd een praktische component. Ze zijn bovendien aan verandering onderhevig. Verschillende regimes kunnen tegelijkertijd op mensen inwerken. Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren dat de regelgeving in Nederland verandert (er worden wetten aangepast waardoor voorzieningen komen te vervallen) omdat men in de landelijke politiek bepaalde ideeën heeft gevormd, terwijl burgers nog aan de oude 9 situatie gewend zijn. Er heeft dan op landelijk niveau een regimeverschuiving plaatsgevonden die op lokaal niveau nog tijd nodig heeft. Van Daalen en Tonkens noemen drie verschillende regimes die in Nederland dominant zijn of zijn geweest. Ten eerste kende men tot ongeveer de jaren ’60 van de vorige eeuw vooral het gemeenschapsregime dat veel verantwoordelijkheid legde bij de naaste omgeving van zorgbehoevenden. Belangrijke waarden waren loyaliteit aan en verantwoordelijkheidsgevoel voor de gemeenschap en reciprociteit (wederkerigheid) tussen ouders en kinderen. Familie en vrienden, maar ook geloofsgemeenschappen en liefdadigheidswerk spelen een belangrijke rol bij het uitvoeren van de zorgtaken. Voor de overheid was een zeer beperkte rol met weinig verantwoordelijkheden weggelegd. Het gemeenschapsregime is voor een belangrijk deel vervangen door het tweede regime: het bureauprofessionele zorgregime. Dit regime is in Nederland dominant geweest vanaf ongeveer de jaren ’60 tot aan het einde van de vorige eeuw (Van Daalen en Tonkens, 2010, 18). In deze periode werden verschillende wetten ingevoerd om er zeker van te zijn dat iedereen in beginsel aanspraak kon maken op dezelfde zorg: de Algemene Bijstandswet in 1965, de Ziekenfondswet in 1966 en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die in 1968 werd ingevoerd en die sindsdien steeds verder is uitgebreid en aangepast. De waarden die bij dit regime horen zijn dat de overheid verantwoordelijk is voor haar burgers, en dat deze dragers zijn van rechten. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen burgers: “de zorglogica van de overheid gebiedt dat burgers er, ideaaltypisch, vanuit kunnen gaan dat zij rechtvaardig en eerlijk, volgens gestandaardiseerde procedures, zonder onderscheid des persoons en volgens te controleren regels behandeld worden” (Knijn 2004, 18). Zorg wordt in dit regime bij voorkeur uitbesteed aan en uitgevoerd door professionele organisaties, terwijl burgers vooral moeten kunnen omgaan met de bureaucratie die dit met zich meebrengt, zich bewust moeten zijn van hun rechten en de vaardigheid moeten hebben om deze rechten ook op te eisen. Door uit de hand lopende kosten van de verzorgingsstaat is het bureauprofessionele regime onder druk komen te staan (Van Eerten 2007). Om de uitgaven in de zorg te drukken worden in de Wmo de Wet Voorzieningen Gehandicapten en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) samengevoegd. Het praktische gevolg voor mantelzorgers is dat sommige zorgtaken die voorheen door professionals uitgevoerd werden nu op hun bord terecht komen. Strengere indicering voor dagopvang leidt er bijvoorbeeld toe dat zorgbehoevenden die vroeger recht op dagopvang hadden nu meer dagen thuis zitten, waar zij door mantelzorgers worden opgevangen. De Wmo is echter meer dan alleen een bezuinigingsmaatregel en het reorganiseren van maatschappelijke ondersteuning. Aan de Wmo ligt ook een nieuwe de ideologie ten grondslag: die van het actief burgerschap. De ideologie van actief burgerschap vormt het derde regime en veronderstelt dat het ook voor de burgers zelf beter is wanneer zij meer zelf doen en minder naar de overheid kijken voor hulp. De verwachting is dat wanneer zelfredzame burgers er samen de schouders onder zetten, dit zal leiden tot meer sociale cohesie. Mensen die niet op eigen houtje kunnen participeren worden daarbij ondersteund, het liefst door medeburgers die zich voor hen inzetten. In het algemeen bestrijdt actief burgerschap twee ongewenste vormen van burgerschap: passief consumentisme (mensen die zelf geen verantwoordelijkheid nemen voor problemen) en passieve marginaliteit (mensen die niet op eigen kracht kunnen of willen deelnemen aan de 10 samenleving) (Tonkens en Kroese, 2009). Dit vraagt van burgers een omslag in hun denken en bewustwording over hun rol in de samenleving. De overheid wil hen daarbij ondersteunen maar speelt geen voortrekkersrol meer. Volgens de regering is namelijk “een krachtige sociale structuur nodig *…+, waar zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid een belangrijke plaats innemen.”1 Daar wordt nog aan toegevoegd dat deze structuur "...voorliggend is aan professionele arrangementen van zorg, cultuur, ontspanning en welzijn." De boodschap is, met andere woorden: eerst zelf doen en pas wanneer dat niet lukt naar de overheid stappen voor ondersteuning. Mantelzorg is één van de manieren waarop burgers zich voor elkaar kunnen inzetten en mantelzorgers zijn volgens voormalig staatssecretaris Jet Bussemaker dan ook “hét voorbeeld van actief burgerschap”.2 De rol van de overheid is in het actief burgerschap verkleind, maar niet volledig weg. Gemeenten hebben de taak om de maatschappelijke ondersteuning voor burgers overzichtelijker en beter toegankelijk te maken. Dit betekent dat zij een loket moeten inrichten om burgers toegang te verschaffen tot alle Wmo-voorzieningen. Deze voorzieningen zijn samengevat in negen prestatievelden, waarvan mantelzorg samen met vrijwilligerswerk prestatieveld nummer vier is. Prestatievelden zijn aandachtsgebieden waar de gemeenten beleid voor dienen te maken. Over dit beleid dienen ze vervolgens verantwoording af te leggen aan de burgers. De gemeenten hebben veel vrijheid gekregen om het beleid aan te passen aan hun eigen, lokale situatie. Mantelzorgbeleid moet er op gericht zijn om een goed ondersteuningsaanbod te bieden, de combinatie van betaald werk en zorg mogelijk te maken en overbelasting tegen te gaan.3 Mantelzorg wordt expliciet genoemd en is zodoende bij veel gemeenten duidelijk onder de aandacht gekomen. Er wordt door hen, voor zover dat nog niet gedaan werd, actief gezocht naar manieren om mantelzorgers waar nodig te ondersteunen. Behalve het gemeenschapsregime, het bureauprofessionele regime en het actief burgerschap regime is er nog een vierde regime, of “logica” (Knijn, 2004) aan het werk, en wel de logica van de markt. Zoals Trudie Knijn (2004, 24) opmerkt, gaat het hier eerder om de kwestie van vraag en aanbod dan die van recht en plicht. Het marktdenken staat niet op zichzelf, maar doordrenkt als het ware de andere drie regimes. Knijn: “de overheid reduceert haar verdelingstaak aanzienlijk onder aanroeping van de marktlogica, professionals gaan meer vraaggericht werken en worden meer beoordeeld op de prijs dan op de toch al moeilijk meetbare kwaliteit van hun werk en de familiale zorg ondergaat een ingrijpende verandering omdat zorgende familieleden contractanten worden die met elkaar de prijs van de zorg overeenkomen” (ibid. p. 24). De markt vormt dus geen regime op zichzelf, maar een manier van denken die de regimes beïnvloedt en mede vorm geeft. In dit onderzoek richten we ons op twee regimeveranderingen die een impact kunnen hebben op allochtone mantelzorgers: veranderingen in zorgopvattingen binnen de overheid en veranderingen binnen de allochtone gemeenschap zelf. We vermoeden dat de mate waarin mantelzorgers druk ervaren niet alleen samenhangt met hun daadwerkelijke belasting, maar ook van de mate waarin zij er in slagen om met regimeveranderingen om te gaan. Wanneer de eigen zorgopvattingen door regimeveranderingen op de proef gesteld worden kan dit een oorzaak van spanning zijn. 1 Tweede Kamer 2004/2005 Voor Elkaar. P. 4 2 3 Bussemaker, Jet: Voor Elkaar. Beleidsbrief Mantelzorg en Vrijwilligerswerk 2008-2011. Kamerbrief. P. 1 11 Zorgopvattingen kunnen botsen met die van de overheid of de directe omgeving en de mantelzorger zal over de nodige flexibiliteit en onderhandelingsvaardigheden moeten beschikken om zich te kunnen handhaven. §2: Onderzoeksopzet Veel van de inzichten in de situatie van allochtone mantelzorgers zijn afkomstig uit beperkt, kwalitatief onderzoek in de grote steden, waarin de betekenis van grotere regimeveranderingen zoals de invoering van de Wmo vaak (nog) niet zijn meegenomen. Onderzoek met een kwantitatieve component, uitgevoerd in een gebied dat zich qua ondersteuningsstructuur en demografische samenstelling mogelijk onderscheidt van de Randstad, en met aandacht voor burgerschap en participatie in de nieuwe context is daarom gewenst. Juist gezien de vele maatschappelijke veranderingen waar mantelzorgers mee te maken krijgen, is het goed om niet alleen een indruk te krijgen van de mate waarin zij feitelijk en emotioneel belast zijn, maar ook van de keuzes en onderhandelingen die aan deze belasting ten grondslag liggen. Bovendien verdient het aanbeveling om te leren van situaties waarin het mantelzorgers wél lukt om op een bevredigende wijze een balans te vinden tussen zorg en “eigen leven”. In dit onderzoek richten we ons specifiek op mantelzorgers met Turkse en Suryoye achtergrond. Een aanzienlijk deel van de problemen waar allochtone mantelzorgers mee te maken krijgen, zouden echter ook kunnen gelden voor autochtone mantelzorgers. Ook zij krijgen te maken met bezuinigingen in de zorg, met familieleden die misschien niet altijd staan te springen om zorgtaken over te nemen, en met een oudere generatie die met hen kan verschillen in zorgopvattingen. Het zou daarom niet goed zijn om ons alleen op allochtone mantelzorgers te richten zonder te controleren of de uitkomsten niet ook voor autochtonen opgaan en dus eerder te maken hebben met mantelzorger zijn in het algemeen. Om te voorkomen dat er met een eenzijdige blik naar de problematiek van allochtone mantelzorgers gekeken worden allochtone respondenten in dit onderzoek steeds vergeleken met een autochtone controlegroep. De hoofdvraag die in dit onderzoek beantwoord zal worden, luidt: In hoeverre ervaren allochtone mantelzorgers grotere of andere problemen dan autochtone mantelzorgers, waardoor worden die problemen veroorzaakt en hoe gaan ze daarmee om? We beantwoorden de hoofdvraag in drie aparte deelonderzoeken met een eigen onderzoeksvraag en -methode. Het eerste deelonderzoek richt zich op eventuele spanningen tussen overheidsbeleid en zorgopvattingen van burgers. We zijn benieuwd in welke mate de zorgopvattingen van inwoners van Almelo, Enschede en Hengelo aansluiten bij het nieuwe regime van actief burgerschap waarop de Wmo gebaseerd is. De teneur van het actief burgerschap regime is dat zorg in eerste instantie zoveel mogelijk door burgers zelf geleverd wordt en dat zij pas wanneer dit niet lukt bij de overheid aankloppen voor ondersteuning. We vermoeden dat er spanningen kunnen ontstaan wanneer er discrepanties blijken te zijn tussen de verwachtingen die de overheid en burgers ten aanzien van hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid voor de zorg. We stellen daarom in dit deelonderzoek de volgende deelvraag: In welke mate sluiten de zorgopvattingen van burgers uit Almelo, Enschede en Hengelo aan bij de Wmo-regimeverandering en in hoeverre worden deze zorgopvattingen bepaald door etnische achtergrond, gender, leeftijd en het geven van mantelzorg? 12 Bij het beantwoorden van deze vraag bevragen we burgers uit Almelo, Enschede en Hengelo over hun zorgopvattingen. Uit de resultaten van hoofdstuk twee blijkt dat het met de spanningen tussen de zorgopvattingen van allochtone burgers en de verwachtingen van het actief burgerschap regime mogelijk wel meevalt. De allochtone burgers die voor dit onderzoek werden bevraagd leggen, meer dan autochtone burgers, de nadruk bij informele zorg, maar vinden daarnaast dat ook de overheid en professionele instanties verantwoordelijk zijn. Qua zorgopvattingen sluiten de allochtone respondenten zelfs beter aan bij de denkkaders van de Wmo dan de autochtone respondenten. De laatsten blijken de verantwoordelijkheid meer bij de overheid dan bij het informele netwerk te leggen. Wanneer de eigen normen onder druk komen te staan omdat men zelf mantelzorger wordt, blijkt het enthousiasme voor informele zorg echter af te nemen. Conflicten kunnen daarom nog steeds ontstaan wanneer men zelf steeds meer neigt naar het uit handen geven van (een deel van) de zorg, terwijl de omgeving vast blijft houden aan de voorkeur voor informele zorg. In het tweede deelonderzoek gaan we op basis van het gevormde beeld in op een tweede kwestie rond regimeverandering in de zorg: de mogelijke spanningen die voor mantelzorgers ontstaan als gevolg van conflicterende eisen uit de omgeving. We vermoeden met name dat de ervaren belasting van mantelzorgers zal toenemen wanneer de omgeving van hen vraagt zorg te geven die zij zelf liever zouden uitbesteden. We zijn daarom benieuwd naar de intentie van mantelzorgers: zijn zij ook in de toekomst, wanneer de zorgvraag toeneemt, van plan de zorg zelf te blijven geven? Ook zijn we benieuwd in hoeverre de druk vanuit de omgeving meespeelt bij een dergelijk voornemen. We stellen in hoofdstuk drie daarom de volgende subvraag: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in hun intentie om bij een toenemende zorgvraag zelf de zorg op zich te nemen? Om de vraag te kunnen beantwoorden hebben we een vragenlijst ontworpen en deze afgenomen onder 132 mantelzorgers van verschillende etniciteit in de drie steden. De vragenlijst is gebaseerd op een model van Fishbein en Ajzen (2010). Dit model brengt het verband tussen eigen opvattingen en die van de omgeving in kaart. Fishbein en Ajzen zijn vooral geïnteresseerd in het voorspellen en verklaren van keuzes. In hun model verklaren ze de keuzes die mensen maken aan de hand van hun eigen opvattingen, die van hun omgeving en eventuele belemmerende factoren. In ons onderzoek zien wij de zorg die mensen willen geven als de uitkomst van zo’n keuzeproces. Mensen moeten immers een afweging maken tussen welke zorg ze zelf willen geven en welke zorg ze willen uitbesteden aan andere partijen zoals andere mantelzorgers of professionele zorginstanties. We vermoeden dat er spanningen en mogelijk zelfs conflicten ontstaan wanneer de keuzes die mantelzorgers willen maken indruisen tegen de verwachtingen van hun omgeving of de keuzemogelijkheden. Uit de eerste twee deelonderzoeken zal blijken dat tussen allochtone en autochtone mantelzorgers een aantal verschillen bestaat in de spanningen waar zij mee te maken krijgen. In het derde deelonderzoek gaan we in op de vraag hoe met name de allochtone mantelzorgers met door hen ervaren spanningen omgaan. Omdat de spanningen te maken hebben met verschil in opvattingen verwachten wij dat er vaak een proces van onderhandeling zal plaatsvinden. De mantelzorger moet met zijn of haar omgeving consensus bereiken over de taakverdeling, of andere oplossingen zoeken wanneer dit niet lukt. Wij zijn benieuwd welke “strategieën” mantelzorgers hierbij gebruiken. We stellen daarom de volgende subvraag: 13 Wanneer de zorgopvattingen van allochtone en autochtone mantelzorgers conflicteren met die van hun omgeving en professionele instanties, levert dit voor hen spanningen op. Hoe gaan zij met deze conflicten en spanningen om? Om de deelvraag te kunnen beantwoorden zijn er interviews gehouden met 34 mantelzorgers van Turkse, Suryoye en autochtone Nederlandse komaf. Uit hun verhalen proberen we meer inzicht te krijgen in de vaak complexe wijze waarop conflicten ontstaan en hoe daarmee door mantelzorgers van verschillende komaf wordt omgegaan. In het rapport bespreken we de drie deelonderzoeken elk in een afzonderlijk hoofdstuk. In hoofdstuk twee onderzoeken we zodoende de mogelijkheid dat er spanningen ontstaan tussen de denkkaders van de Wmo en de zorgopvattingen van allochtone burgers. In het derde hoofdstuk gaan we in verschillen in zorgopvattingen tussen mantelzorgers en hun omgeving. Het vierde hoofdstuk behandelt de wijze waarop mantelzorgers omgaan met de door hen ervaren spanningen. In hoofdstuk vijf worden ten slotte de inzichten uit de voorgaande hoofdstukken samengenomen om tot de beantwoording van de hoofdvraag te komen. 14 Hoofdstuk 2: Wmo-regimeverandering en allochtone burgers Zoals in de inleiding al is besproken, wordt vanuit de ideologie van het actief burgerschap waar de Wmo zich op baseert van burgers verwacht dat zij zelf initiatief nemen. Burgers lossen hun problemen zo veel mogelijk zelf op en kloppen pas bij de overheid aan wanneer het hen zelf niet meer lukt. Voor mensen die zorg nodig hebben houdt dit in dat zij eerst naar hun eigen netwerk kijken voor de ondersteuning die mantelzorgers hen kunnen bieden. De Wmo kan pas goed functioneren wanneer burgers ook deze achterliggende ideologie van actief burgerschap beamen. Omdat van allochtonen verwacht wordt dat zij meer vanuit het gemeenschapsregime denken en de verantwoordelijkheid eenzijdig bij het informele netwerk leggen, vermoedden de gemeenten een probleem: klopt men wel tijdig aan bij professionele instanties wanneer het zorgen te veel wordt? De Wmo zou immers van allochtonen een regimeverandering vragen: van het uitsluitend zelf oplossen van zorgvraagstukken (gemeenschapsregime) naar het delen van taken en verantwoordelijkheden met de overheid en professionele zorg (actief burgerschapsregime). In dit deelonderzoek bekijken we de burgerschapsopvattingen voor wat betreft zorgverlening van allochtone en autochtone burgers. Meer specifiek richten we ons op de wijze waarop zij denken over verantwoordelijkheid voor de zorg: leggen ze die bij zichzelf, bij de overheid, of bij beide? Om dit goed te onderzoeken, zullen we naast het onderscheid autochtoon-allochtoon echter ook ander factoren te beschouwen, die mogelijk van belang zijn. Ten eerste benadrukken Tonkens en Van Daalen (2010) dat zorgregimes niet statisch zijn, maar met de tijd en onder bepaalde omstandigheden kunnen veranderen. In het inleidende hoofdstuk werd in aansluiting daarop duidelijk dat hoewel de jongere generatie allochtonen meer waarde hecht aan familiezorg dan autochtone leeftijdsgenoten, zij toch met de oudere generatie in conflict komen over de taakverdeling in de zorg. We vermoeden daarom dat jongeren zich minder identificeren met het gemeenschapsregime en meer met het actief burgerschapsregime. Ten tweede is het denkbaar dat gender een rol speelt. Yerden (2000) onderzocht hoe mantelzorgtaken binnen Turkse families verdeeld worden en kwam tot de conclusie dat terwijl zonen de verantwoordelijkheid dragen, het daadwerkelijk leveren van mantelzorg vaak aan hun vrouwen wordt overgelaten. Ook onder autochtone Nederlanders zijn er meer vrouwen dan mannen die de mantelzorg geven. Het is daarom denkbaar dat vrouwen, in de wetenschap dat zij de taken zelf zullen moeten uitvoeren, zich minder dan mannen identificeren met het gemeenschapsregime. In het verlengde daarvan vermoeden wij dat het uit zal maken of men mantelzorg geeft of niet. Het hooghouden van een ideaal zoals familiezorg is waarschijnlijk makkelijker wanneer dit ideaal niet op de proef wordt gesteld in de vorm van een eigen te leveren inspanning. Het is daarom mogelijk dat burgers die zelf mantelzorg geven minder warm lopen voor het gemeenschapsregime dan burgers die geen mantelzorg geven. Daarbij zal overigens tevens de zwaarte van de mantelzorg een rol kunnen spelen. Mantelzorgers met een zwaardere zorgtaak hebben allicht andere gedachten over een gerechtvaardigde verdeling van verantwoordelijkheden dan mantelzorgers voor wie de zorg niet zo zwaar is. 15 We stellen in dit hoofdstuk de volgende hoofdvraag: In welke mate sluiten de zorgopvattingen van burgers uit Almelo, Enschede en Hengelo aan bij de Wmo-regimeverandering en in hoeverre worden deze zorgopvattingen bepaald door etnische achtergrond, gender, leeftijd en het geven van mantelzorg? Voor het beantwoorden van deze vraag wordt gebruik gemaakt van de resultaten van een survey in de drie steden4. Er is voor deze methode gekozen om een zo representatief mogelijk beeld te krijgen van de zorgopvattingen van de inwoners. Daarbij is aangesloten bij bestaande vormen van burgeronderzoek. In Almelo werd aangesloten bij de gemeentelijke omnibusenquête waarin burgers aselect werden benaderd voor een telefonisch interview. In Enschede en Hengelo is gebruik gemaakt van bestaande internetpanels die vaker door deze gemeenten worden gebruikt en waarin een online vragenlijst kon worden voorgelegd. In Almelo zijn de vragen in het najaar van 2009 voorgelegd. In Enschede was dit in december 2010 en in Hengelo in januari 2011. De vragenlijst bestond uit een rubriek “zorgopvattingen” die voor alle respondenten was bedoeld en daarnaast een rubriek gericht op mantelzorgers, waarin vragen werden gesteld over hun specifieke mantelzorgsituatie. Voor dit hoofdstuk richten wij ons vooral op de algemene vragen over zorgopvattingen die aan alle respondenten zijn voorgelegd, en onderzoeken we in hoeverre deze zorgopvattingen verband houden met etniciteit, leeftijd, gender, het geven van mantelzorg en de intensiteit van de mantelzorg. §2.1 Populatie en Respons Aan de survey hebben in totaal 3245 inwoners meegedaan, waarvan 142 van niet-westerse afkomst. Dit is 4,3% van het totaal aan ingevulde vragenlijsten. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de inwoneraantallen van de drie gemeenten, het aantal uitgezette vragenlijsten en de respons. Tabel 2.1: respons survey per gemeente Gemeente Aantal inwoners Aantal vragenlijsten uitgezet Aantal vragenlijsten teruggestuurd Respons Almelo 727693 5160 1540 36% Enschede 157787 1813 1295 40% Hengelo 80884 652 410 59% 311364 7625 3245 43% Totaal § 2.2 Verdeling van verantwoordelijkheden Om de opvattingen over de verdeling van verantwoordelijkheden in beeld te krijgen, is een aantal stellingen voorgelegd over mogelijk verantwoordelijke partijen. Zo werden de volgende stellingen voorgelegd: 4 De surveyvragen zoals afgenomen in Almelo, Enschede en Hengelo zijn als bijlage aan deze rapportage toegevoegd. 16 1. De overheid is verantwoordelijk voor de zorg aan zorgbehoevenden 2. Kinderen zijn verantwoordelijk voor de zorg aan zorgbehoevende ouders 3. Vrienden, buren en kennissen dienen zorgbehoevenden intensief bij te staan 4. De zorg aan zorgbehoevenden is vooral een taak voor professionele instanties 5. De familie is verantwoordelijk voor zorg aan zorgbehoevenden We onderscheiden hierin twee soorten items die uitdrukken welke partij de verantwoordelijkheid heeft om de zorg uit te voeren: het netwerk van familie en vrienden dat informele zorg levert (item 2, 3 en 5) en de overheid en professionele instanties die formele zorg leveren (item 1 en 4). Aan de respondenten is gevraagd om op een vijfpunts Likertschaal aan te geven in hoeverre men het met deze stellingen eens dan wel oneens is. De oordelen van de respondenten op de vijf stellingen zijn weergegeven in de figuren 2.1 tot en met 2.5, waarbij een uitsplitsing is gemaakt naar etnische achtergrond. Er blijken tussen autochtonen en allochtonen vooral verschillen te bestaan in de oordelen over de stellingen over informele hulp. Over stellingen die gaan over formele hulp verschillen autochtonen en allochtonen niet zo veel. Met de stelling dat de overheid verantwoordelijk is, is de meerderheid van zowel autochtonen (67%) als allochtonen (68,7%) het eens. Meer autochtonen (70,6%) dan allochtonen (63,7%) zijn het eens met de stelling dat professionele instanties verantwoordelijk zijn. Bij de stellingen over de verantwoordelijkheid van het informele netwerk valt op dat allochtonen het in vergelijking met autochtonen meer eens zijn met de stellingen. Zo vindt 41,5 % dat kinderen verantwoordelijk zijn voor hun ouders, tegen 23,9 % van de autochtonen: een verschil van 18,6 %. Ook voor de stelling over vrienden, buren en kennissen (de minst onderschreven stelling onder beide groepen) liggen de oordelen uiteen. Van de autochtonen vindt 12,1 % dat er voor hen een rol in de zorg is weggelegd, tegenover 25,7% van de allochtonen. Ook van de familie, ten slotte, verwachten allochtonen (44,4%) meer dan autochtonen (22,6%). Geredeneerd vanuit de zorgregimes ontstaat het beeld dat autochtonen voornamelijk redeneren vanuit het bureauprofessionele regime: zij verwachten veel van de overheid en professionele instanties, terwijl het informele netwerk als minder belangrijk wordt gezien. In tegenstelling tot wat werd verondersteld plaatsen allochtonen de verantwoordelijkheid van het informele netwerk niet boven de verantwoordelijkheden van de overheid en de professionele zorg. Zij geven eerder aan dat sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid. Deze gedeelde verantwoordelijkheid past goed bij het actief burgerschapsregime. 17 Figuur 2.1 “Overheid is verantwoordelijk”, naar etniciteit procenten Figuur 2.2 “Professionele instanties zijn verantwoordelijk”, naar etniciteit in procenten Figuur 2.3 “Kinderen zijn verantwoordelijk”, naar etniciteit in procenten Figuur 2.4 “Vrienden/buren/kennissen zijn verantwoordelijk”, naar etniciteit in procenten 18 Figuur 2.5 “De familie is verantwoordelijk”, naar etniciteit in procenten §2.3 Steun voor regimes In de vorige paragraaf bleek dat er op sommige van de afzonderlijke items verschillen bestaan tussen allochtone en autochtone burgers en dat allochtone burgers aan de informele zorg meer verantwoordelijkheden toedachten. In deze paragraaf zien we de items als indicatoren van een zorgregime en vergelijken we meer in het algemeen de steun die burgers aan dit regime geven en welke factoren daarbij bepalend kunnen zijn. Naast etnische afkomst kijken we daarom naar gender, leeftijd, en het zelf geven van meer en minder intensieve5 mantelzorg. Een schaalanalyse wijst uit dat de items die gaan over de verantwoordelijkheid van de familie, vrienden, buren, kennissen en kinderen samen inderdaad een schaal vormen voor “informele zorg”. De Cronbach’s alpha voor deze schaal bedraagt 0,753. De items over de verantwoordelijkheid van de overheid en van de professionele instellingen vormen geen samenhangende schaal (Cronbach’s alpha = 0,574). Daarom nemen wij “overheidszorg” en “professionele zorg” als twee aparte afzonderlijke items die duiden op twee verschillende dimensies van het bureauprofessionele regime. Het actief burgerschapsregime wordt niet apart beschouwd, maar als een regime dat tussen de twee andere twee regimes het midden houdt. De variabelen “steun voor informele zorg”, “steun voor overheidszorg” en “steun voor professionele zorg” zijn zo geconstrueerd dat ze een minimale waarde hebben van 0 (geen steun) en een maximale waarde van 1 (maximale steun). Regimeondersteuning en etnische achtergrond Om te beginnen vergelijken we de gemiddelde scores van autochtone en allochtone respondenten (tabel 2.2). Zoals op grond van de afzonderlijke items al mocht worden verwacht, geven allochtone burgers significant meer steun aan het gemeenschapsregime dan autochtone burgers. Voor de beide andere variabelen, die verband houden met het bureauprofessionele regime is geen sprake van een significant verschil. 5 Als criterium voor ‘intensieve zorg’ is hier vastgehouden aan de definitie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Mantelzorg 2001), dat bij 8 uur of meer per week spreekt van intensieve zorg. Naast intensieve mantelzorg duidt het SCP mantelzorg ook als ‘langdurig’ wanneer deze drie maanden of langer duurt. Omdat dit voor vrijwel alle mantelzorgers in ons onderzoek het geval was (631 van de 693 respondenten die aangaven zelf mantelzorg te verlenen) hebben wij het achtergrondkenmerk ‘langdurige zorg’ niet meegenomen in de analyse. 19 Informele zorg Prof. zorg Overheid Autochtonen (N = 2782) Gem 0,42 σ 0,19 0,70 0,69 0,23 0,21 Tabel 2.2 Steun voor regimes naar etnische achtergrond Allochtonen Significantie (N = 141) Gem σ 0,52 0,18 0.000 0,68 0,70 0,21 0,22 0,299 0,688 Regimeondersteuning en gender Uit de literatuur, behandeld in hoofdstuk 1, bleek dat over het algemeen meer mannen dan vrouwen mantelzorg geven, maar dat binnen sommige allochtone groepen mantelzorg als een vanzelfsprekende vrouwentaak gezien wordt (Yerden 2000, Tonkens e.a. 2011). Met name in de Turkse gemeenschap worden mannen weliswaar verantwoordelijk gehouden voor de zorg, maar zijn het de vrouwen die de taken daadwerkelijk op zich nemen. Het is daarom aannemelijk dat gender een factor is die medebepalend is voor de zorgopvattingen van burgers. Vinden vrouwen (omdat zij weten dat zij de taken zullen moeten uitvoeren) in mindere mate dat zorg een familiekwestie is en staan zij meer open voor zorg die door professionele instanties of de overheid geleverd wordt? En is hierin nog verschil op te merken wanneer we ook kijken naar etnische achtergrond? Uit de tabellen 2.3 en 2.4 blijkt dat de steun voor de onderscheiden regimes inderdaad samenhangt met gender. Ongeacht etnische afkomst scoren mannen hoger op de variabele informele zorg dan vrouwen. Opvallend is echter dat mannen daarnaast ook een hogere verantwoordelijkheid aan de overheid toekennen dan vrouwen. Het verschil tussen mannen en vrouwen in enthousiasme voor het gemeenschapsregime zien we terug bij zowel allochtonen als autochtonen, waarbij het verschil tussen allochtone mannen en vrouwen (wellicht beïnvloed door een kleinere N) groter is dan tussen autochtone mannen en vrouwen. In steun voor professionele zorg en zorg door de overheid vonden we bij allochtonen geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen. Bij autochtonen blijft tussen mannen en vrouwen het verschil in steun voor professionele zorg wel bestaan (mannen scoren hier significant hoger), maar werden voor overheidszorg eveneens geen significante verschillen gevonden. Tabel 2.3 Steun voor regimes naar gender Mannen (N =1570) Informele zorg Prof. zorg Overheid 20 Vrouwen (N =1211) 0,44 σ 0,19 0,71 0,70 0,69 0,22 Significantie 0,41 σ 0,17 0,000 0,69 0,69 0,21 0,20 0,008 0,201 Tabel 2.4 Steun voor regimes naar gender en etnische achtergrond Inf. zorg Prof. zorg Overheid Inf. zorg Prof. Zorg Overheid Allochtone mannen (N =86) Allochtone vrouwen (N =57) σ 0,56 0,21 0,71 0,21 0,72 0,23 Autochtone mannen (N= 1570) 0,44 0,19 0,71 0,22 0,70 0,22 σ 0,48 0,18 0,63 0,21 0,67 0,20 Autochtone vrouwen (N = 1211) 0,41 0,17 0,69 0,21 0,69 0,20 Significantie 0,018 0,060 0,137 0,000 0,008 0,201 Regimeondersteuning en leeftijd Met het oog op de hypothese dat de steun voor regimes leeftijdsafhankelijk is, vergelijken we in tabel 2.5 en figuur 2.6 de steun die door burgers van verschillende leeftijdscategorieën aan de onderscheiden regimes wordt gegeven. Onze verwachting was hier dat leeftijdsverschillen met name in allochtone kring zullen voorkomen, waarbij ouderen meer steun geven aan het gemeenschapsregime dan jongeren. De resultaten laten zien dat leeftijd voor zowel allochtonen als autochtonen eigenlijk nauwelijks een rol speelt in hun steun aan regimes. De analyse bevestigt opnieuw het beeld dat allochtonen meer steun geven aan het gemeenschapsregime dan autochtonen, maar van onderlinge verschillen tussen de verschillende leeftijdsgroepen is nauwelijks sprake. Zoals in figuur 2.6 te zien is scoren allochtonen uit de groep 0-36 iets hoger op steun vanuit de overheid dan andere leeftijdscategorieën, terwijl allochtonen van 45-54 jaar meer steun geven aan het gemeenschapsregime dan andere leeftijdscategorieën. De verschillen zijn echter niet groot en worden bovendien beïnvloed door het in vergelijking met autochtonen geringe aantal allochtone respondenten. Onderzoek met een grotere allochtone responsgroep zou kunnen uitwijzen of de lichte variaties die wij gevonden hebben daadwerkelijk wijzen op verschil in steun tussen de generaties. Tabel 2.5 Scores op regimes naar etnische achtergrond en leeftijdscategorie leeftijd N N Eigen all aut kring aut. 0-35 26 322 0,44 35-44 35 476 0,43 45-54 36 603 0,42 55-64 30 717 0,42 65+ 15 648 0,41 Totaal 142 2766 0,43 21 Eigen kring all. 0,52 0,50 0,59 0,50 0,52 0,53 Prof. Zorg aut 0,69 0.69 0,68 0,71 0,72 0,70 Prof. zorg all 0,69 0.65 0,67 0,73 0,71 0,68 Overheid aut 0,69 0.70 0,70 0,69 0,70 0,69 Overheid all 0,78 0.69 0,69 0,70 0,71 0,70 Figuur 2.6 scores op regimes naar etnsiche achtergrond en leeftijdscategorie Regimeondersteuning en het leveren van mantelzorg Als laatste factor bekijken we of het geven van mantelzorg invloed heeft op regimescores. We vermoeden dat burgers die zelf mantelzorg geven en die uit ervaring weten welke mooie maar ook zware kanten aan mantelzorg zitten, anders over de verantwoordelijkheid zorg zullen denken dan burgers voor wie deze kwestie (nog) hypothetisch is. Zo denken we dat mantelzorgers, met name degene die intensieve zorg verlenen, minder hoog zullen scoren op het gemeenschapsregime en meer op het bureauprofessionele regime. Onder de geënquêteerden bevinden zich 692 mantelzorgers, maar daarvan hebben er slechts 25 een niet-westerse achtergrond. Omdat dit aantal zo laag is, splitsen we de analyse niet op naar etnische achtergrond. Tabel 2.6 geeft in eerste instantie de verschillen weer tussen burgers die wel en burgers die geen mantelzorg geven. Waar we veronderstelden dat bij het zelf geven van mantelzorg de steun voor het gemeenschapsregime op de proef wordt gesteld, is dat in deze tabel niet af te lezen. Mantelzorgers geven juist significant meer steun aan het gemeenschapsregime dan respondenten die geen mantelzorger zijn. Daarnaast onderschrijven de mantelzorgers de verantwoordelijkheid van de professionele zorg juist minder. Bij zorg vanuit de overheid wordt geen significant verschil gevonden. Bij nadere beschouwing ligt deze uitkomst echter voor de hand. Immers, juist diegenen die het gemeenschapsregime onderschrijven en die weerstand voelen tegen professionele zorg zullen eerder geneigd zijn mantelzorgtaken op zich te nemen. Om onze veronderstelling over de op de proef gestelde steun nader te beschouwen, wordt in tabel 2.7 binnen de groep van mantelzorgers een uitsplitsing gemaakt tussen diegenen die intensieve zorg bieden en diegenen die minder intensieve zorg bieden. Het blijkt dat de uitkomsten van die vergelijking juist wel overeenstemmen met de geformuleerde veronderstelling. Mantelzorgers die meer intensieve zorg leveren blijken inderdaad minder steun te geven aan het gemeenschapsregime en juist meer van de overheid te verwachten. 22 Gemeenschap Prof. Zorg Overheid Tabel 2.6 Steun voor regimes naar het onderscheid ‘verleent wel/geen mantelzorg’. Verleen geen mantelzorg Verleen wel mantelzorg Significantie (N =2506) (N =692) σ σ 0,42 0,19 0,45 0,19 0,000 0,71 0,21 0,68 0,22 0,002 0,69 0,21 0,68 0,21 0,311 Tabel 2.7 Steun voor regimes naar het onderscheid niet/wel intensieve zorg verlenen Minder intensieve zorg Intensieve zorg Significantie (N =420) (N =265) σ σ Gemeenschap 0,47 0,18 0,43 0,19 0,025 Prof. Zorg 0,67 0,21 0,69 0,22 0,139 Overheid 0,67 0,21 0,71 0,21 0,008 §4: Conclusie Uit onze deelstudie is gebleken dat er tussen autochtone en allochtone burgers nauwelijks verschil bestaat in de mate waarin zij verantwoordelijkheid voor zorg leggen bij de overheid en professionele instanties. Wel hechten allochtone burgers, in overeenstemming met onze verwachting, meer dan autochtone burgers waarde aan zorg die door het informele netwerk geleverd wordt. Naast etnische achtergrond keken we ook naar de invloed van leeftijd, gender en geven van (intensieve) mantelzorg op de steun voor zorgregimes. Hieruit blijkt dat gender inderdaad een rol speelt: mannen voelen sterker voor zowel het gemeenschaps- als het bureauprofessionele regime dan vrouwen. Leeftijd blijkt niet veel invloed te hebben op de steun voor regimes. Onze analyse geeft geen steun aan de verwachting dat zich bij allochtonen grote verschillen tussen de verschillende leeftijdscategorieën zouden voordoen. Dat de steun voor het gemeenschapsregime bij allochtonen groter is dan bij autochtonen lijkt zodoende niet afhankelijk van leeftijd. Tegen onze verwachting in voelen burgers die zelf mantelzorg verlenen meer voor het gemeenschapsregime dan mensen die zelf geen mantelzorg verlenen. Burgers die zelf geen mantelzorg verlenen scoren juist weer hoger op het bureauprofessionele regime. Wanneer we daarbij gaan letten op hoe intensief mantelzorgers bezig zijn blijkt dat de steun voor gemeenschapszorg minder is bij hen die intensieve zorg verlenen, terwijl zij juist hoger scoren op het bureauprofessionele regime dan medemantelzorgers die aangeven geen intensieve zorg te verlenen. Naast etnische achtergrond blijkt het ook uit te maken of burgers man of vrouw zijn. Het feit dat vrouwen minder enthousiast zijn over gemeenschapszorg lijkt onze veronderstelling te staven dat gemeenschapszorg minder aantrekkelijk wordt op het moment dat men zelf meer voor deze zorg in aanmerking komt. Het gegeven dat het enthousiasme voor het gemeenschapsregime ook aan populariteit inboet onder burgers die zelf intensieve mantelzorg geven vormt een verdere ondersteuning van deze veronderstelling. De resultaten van de analyse naar de steun voor de onderscheiden zorgregimes laat zien dat wanneer we alleen naar zorgopvattingen kijken allochtonen beter aansluiten bij het ideaal van actief 23 burgerschap dan autochtonen. Autochtonen vormen qua opvattingen een ‘oude garde’ die gewend is aan de verzorgingsstaat en de verantwoordelijkheid voor zorg in eerste instantie bij de overheid en professionele zorg legt. In die zin zijn zij dus meer een ‘risicogroep’ dan allochtonen, omdat zij een grotere omschakeling in hun opvattingen moeten maken wanneer bepaalde voorzieningen verdwijnen en ze voor de zorg meer op zichzelf en hun eigen netwerk aangewezen raken. De regimeverandering naar het actief burgerschapsregime lijkt zodoende autochtonen meer te raken dan allochtonen. 24 Hoofdstuk 3: mantelzorg en keuzes In het vorige hoofdstuk onderzochten we een mogelijke ‘regimeclash’ tussen de opvattingen van allochtone burgers en de uitgangspunten van de Wmo. Allochtone burgers in Almelo, Enschede en Hengelo blijken qua zorgopvattingen over het algemeen goed aan te sluiten bij de Wmo: zij leggen de verantwoordelijkheid voor de zorg deels bij het eigen netwerk en deels bij de overheid. Wanneer we kijken naar het niveau van zorgopvattingen hoeft de regimeverandering die de invoering van de Wmo met zich meebrengt voor allochtone mantelzorgers dus geen extra spanningen met zich mee te brengen. Opvattingen zijn echter één ding, daadwerkelijk ook zorg geven is weer iets anders. Uit de eerste deelstudie bleek al dat vrouwen, die traditioneel meer in aanmerking komen om zorg te geven, minder enthousiast zijn over informele zorg dan mannen. Ook burgers die zelf intensieve mantelzorg geven voelen minder voor het gemeenschapsregime. In dit hoofdstuk vragen we ons daarom af of de zorgopvattingen van mantelzorgers zich daadwerkelijk vertalen in keuzegedrag. We stellen in dit hoofdstuk de volgende onderzoeksvraag: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in hun intentie om bij een toenemende zorgvraag zelf de zorg op zich te nemen? Om deze vraag te beantwoorden hebben we een vragenlijst opgesteld en afgenomen onder mantelzorgers met een Turkse, Suryoye en autochtone Nederlandse achtergrond. Hieronder zetten we eerst de in deze deelstudie gebruikte methode uiteen. Vervolgens presenteren we onze resultaten, om af te sluiten met een conclusie. §1: Methode In deze deelstudie maken we gebruik van de reasoned action approach van Fishbein en Ajzen (2010). Deze onderzoeksmethode wordt gewoonlijk gebruikt om de keuzes die mensen maken te verklaren en te voorspellen. Intentie speelt daarbij een belangrijke rol: het is volgens Fishbein en Ajzen de belangrijkste voorspeller voor gedrag. In deze deelstudie beperken we ons tot intentie, omdat het daadwerkelijk gedrag (ook blijven zorgen wanneer de zorglast toeneemt) niet te meten is, dit is immers iets dat in de toekomst nog te gebeuren staat. We moeten het dus doen met de voornemens die mantelzorgers hebben en er van uit gaan dat mensen in de meeste gevallen handelen naar hun intentie. Fishbein en Ajzen onderscheiden drie belangrijke factoren die van invloed zijn op intentie: de opvattingen van mensen zelf, de opvattingen van mensen die belangrijk voor hen zijn en de mogelijkheden of belemmeringen die zij verwachten tegen te komen. Bij de vraag of mensen zullen gaan stemmen, bijvoorbeeld, gaat het er om hoe belangrijk men het zelf vindt om een stem uit te brengen, hoe belangrijk men denkt dat de omgeving dit vindt en of het op de verkiezingsdag mooi weer is. Hoe meer de eigen opvattingen, de norm van de omgeving en de mogelijkheden of belemmeringen op één lijn zitten, hoe groter de kans dat men inderdaad de intentie tot een bepaald gedrag heeft. Ook in onze studie valt het voornemen om in de toekomst meer zorg te gaan geven af te leiden uit deze drie factoren. We zijn benieuwd naar wat de mantelzorger zelf vindt: is het zijn of haar taak om bij een toenemende zorglast meer zorg te gaan geven? Welke opvattingen heeft, 25 volgens de mantelzorger, de directe omgeving daarover? En ziet de mantelzorger misschien belemmeringen bij het uitbesteden van zorg, zodat het zelf geven van de zorg aantrekkelijker wordt? De vraag naar intentie en de drie achterliggende factoren vertalen zich zodoende in een aantal nieuwe vragen, die wij als deelvragen in het onderzoek hebben opgenomen. We beantwoorden daarom naast de hoofdvraag ook de volgende drie deelvragen: Deelvraag 1: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in de intentie om meer zorg op zich te nemen? Deelvraag 2: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in hun opvattingen over de verantwoordelijkheid voor zorg? Deelvraag 3: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in de druk die zij ervaren uit hun omgeving? Deelvraag 4: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in de belemmeringen die zij zien bij het inschakelen van professionele zorg? In de inleiding is literatuur besproken waar uit blijkt dat allochtone mantelzorgers de zorg liever in eigen kring oplossen en dat zij bovendien tegen obstakels aanlopen bij het inschakelen van professionele zorg. De verwachting is daarom dat allochtone mantelzorgers, meer dan autochtone mantelzorgers, geneigd zijn om meer zorg op zich te nemen en dat dit in overeenstemming is met hun eigen opvattingen. Bovendien is de verwachting dat allochtone mantelzorgers meer te maken krijgen met druk vanuit hun omgeving en meer belemmeringen ervaren ten aanzien van professionele zorg dan autochtone mantelzorgers. Om de vragen te beantwoorden hebben wij door middel van een vragenlijst een selecte steekproef gehouden onder mantelzorgers uit Almelo, Enschede en Hengelo. De steekproef omvat 132 respondenten, waarvan er 28 niet-westers allochtoon zijn. De overige respondenten zijn autochtone Nederlanders. De mantelzorgers zijn benaderd via zorgconsulenten, thuiszorgorganisaties, de Stichting Informele Zorg Twente, Alzheimercafés, medewerkers van migrantenorganisaties, moskeeën, zorgloketten van de gemeenten, het internetpanel van de gemeenten Enschede en Hengelo en via het “sneeuwbaleffect”. Er zijn alleen Nederlandstalige vragenlijsten uitgedeeld. Mantelzorgers die met het onderzoek mee wilden werken, kregen een papieren vragenlijst thuis opgestuurd met daarbij een retourenvelop waarin zij de vragenlijst kosteloos weer terug konden sturen. In totaal zijn 550 vragenlijsten uitgedeeld, maar de precieze respons is moeilijk aan te geven omdat veel medewerkers van genoemde organisaties een aantal vragenlijsten hebben meegenomen met de belofte deze uit te delen of in wachtkamers te leggen; hoeveel er daarvan uiteindelijk zijn meegenomen, is niet na te gaan. Wel is duidelijk dat het proces van respondenten werven vrij moeizaam verlopen is. Met name het vinden van allochtone mantelzorgers die mee wilden werken was moeilijk. Veel sleutelfiguren uit de allochtone gemeenschappen gaven aan dat er tegelijkertijd meerdere onderzoeken naar mantelzorg liepen (onder andere namens de GGD, de provincie en studenten van de Saxion Hogeschool), waardoor zij zich bezwaard voelden hun achterban (alweer) aan te spreken. Daarnaast gaat het om een vrij uitgebreide vragenlijst die eigenlijk goede vaardigheden in het Nederlands vereist. Voor mantelzorgers die de taal niet goed machtig zijn is in enkele gevallen gekozen voor de oplossing dat een meertalige zorgconsulent met hen de vragen doorneemt. Dit is echter een erg tijdsintensieve aanpak voor zowel de mantelzorger als de 26 zorgconsulent. Verder bleek bij het benaderen van respondenten dat veel allochtone mantelzorgers wantrouwig waren over de intenties van het onderzoek. Zij waren bijvoorbeeld bang dat hun gegevens gebruikt zouden worden om hen te korten in zorgvoorzieningen. Het viel niet altijd mee om de bedoeling van het onderzoek uit te leggen zonder misverstanden op te roepen. Zo dachten sommige mantelzorgers dat de onderzoekers werkzaam waren bij de gemeente en er voornamelijk waren om hen te adviseren in het aanvragen van voorzieningen. De meeste vragenlijsten die door allochtone mantelzorgers zijn ingevuld, zijn dan ook binnengekomen via sleutelfiguren uit de gemeenschap. Bovengenoemde belemmeringen hebben geresulteerd in een vrij beperkte steekproef, wat inhoudt dat de resultaten met terughoudendheid geïnterpreteerd dienen te worden. Een exemplaar van de vragenlijst is als bijlage aan deze rapportage toegevoegd. Bij het analyseren van gegevens is gebruik gemaakt van het programma Statistical Package for the Social Siences (SPSS). Bij vergelijkende toetsen is gebruik gemaakt van de T-toets of ANOVA. Omdat bij de vragen vooraf verwachtingen zijn geformuleerd is er eenzijdig getoetst. Hieronder zullen we eerst een vrij uitgebreide omschrijving geven van de kenmerken van de responsgroep. Daarna beantwoorden we de deelvragen en ten slotte, in de conclusie, de hoofdvraag. §2 Respons en kenmerken van de geënquêteerde mantelzorgers In deze paragraaf komt een aantal kenmerken van de responsgroep aan bod. Achtereenvolgens zijn dat de verdeling van de respondenten over de drie steden, de relatie tussen de mantelzorg en de zorgontvanger, het soort hulp dat men geeft en hoeveel uur per week men daar mee bezig is, andere partijen die bij de hulp betrokken zijn, hoeveel steun de mantelzorger ervaart van verschillende vormen van mantelzorgondersteuning en de ervaren belasting van de mantelzorgers. Verdeling respondenten per stad Bij het benaderen van de mantelzorgers is getracht om tot een zo evenwichtig mogelijke verdeling in respondenten uit de drie steden te komen. De meeste respondenten komen uit Enschede, dit is dan ook de grootste stad die meedoet aan het onderzoek. Tabel 3.1 laat per stad de verdeling tussen allochtonen en autochtonen en tussen mannen en vrouwen zien. Almelo Enschede Hengelo Overig6 Totaal Tabel 3.1 Aantallen mantelzorgers in de drie steden naar geslacht en etnische afkomst N Mannen Vrouwen Autochtonen Allochtonen 40 16 24 28 12 47 14 33 37 10 33 10 23 29 4 12 5 3 7 2 132 45 83 101 28 Relatie tot zorgontvanger Tabel 3.2 geeft een overzicht van de frequentie van zorgontvangers. Van de ondervraagde allochtone mantelzorgers zorgt het grootste gedeelte voor een ouder of schoonouder: dit gaat op voor 81 % van 6 In 12 gevallen bleek de respondent uit een plaats in de buurt van Almelo, Enschede of Hengelo te komen, zoals bijvoorbeeld Oldenzaal. In alle 12 de gevallen ging het in ieder geval om een plaats in Twente. 27 de allochtone mantelzorgers tegen 44 % van de autochtone mantelzorgers. Bij de autochtone mantelzorgers komt zorg voor de partner het meest voor: 46 %. Bij allochtone mantelzorgers zorgt 19% voor de partner. Ouders komen bij autochtonen op de tweede plaats met 39 %, terwijl zij in vergelijking met allochtonen maar zeer zelden voor een schoonouder zorgen. Tabel 3.2 Relatie zorgontvanger tot mantelzorger in procenten naar etnische achtergrond7 Mantelzorger zorgt voor: Autochtonen Allochtonen (N = 100) (N = 26) Ouder(s) 39 50 Schoonouder(s) 5 31 Partner 46 19 Kind 13 4 Overig 19 16 Aard van de zorg Twee mantelzorgers geven aan minder dan drie maanden zorg te verlenen. Voor de overige mantelzorgers geldt dat zij de zorg al langer dan drie maanden verlenen. 46% van zowel de autochtone als de allochtone mantelzorgers geeft verder aan al zes jaar of langer mantelzorg te verlenen. Qua duur van de zorg verschillen beide groepen nauwelijks van elkaar. Zoals tabel 3.3 laat zien zijn er wel verschillen in het gemiddelde aantal uren zorg dat men geeft per week. Autochtonen zorgen gemiddeld 23 uur per week, voor allochtonen is dit 18 uur, een verschil van 5 uur. Het verschil zit vooral in de huishoudelijke hulp, waar autochtonen met 13 uur per week gemiddeld duidelijk meer tijd aan besteden dan allochtonen, die hieraan 6 uur per week kwijt zijn. Allochtonen besteden weer meer tijd aan klusjes, administratie en begeleiding, maar dit heft het verschil in het totale gemiddelde aantal uren zorg per week niet op. Tabel 3.3 Gemiddelde aantal uren hulp per zorgtaak per week, naar etnische achtergrond Gemiddelde uren zorg per week Autochtonen Allochtonen (N = 103) (N = 28) Huishoudelijke hulp 12.9 5.7 Lichamelijke verzorging 3.4 3 Begeleiding 2.5 3 Administratie 1.3 2.8 Klusjes 2.6 3.4 Totaal 22.7 17.9 Andere vormen van ondersteuning We onderzoeken niet alleen wat mantelzorgers zelf doen, maar inventariseren ook of ze de zorg delen met professionele instanties. Hierbij komen verschillende vormen van ondersteuning aan bod zoals thuiszorg, een zorginstelling of hulp van andere mantelzorgers. Op basis van deze inventarisatie onderscheiden we vier mogelijkheden: de zorgontvanger krijgt alleen hulp van de ondervraagde mantelzorger, ontvangt daarnaast ook hulp vanuit een professionele instantie, ontvangt nog hulp 7 Omdat sommige mantelzorgers voor meerdere personen zorgen tellen de percentages niet noodzakelijkerwijs op tot 100 28 vanuit het netwerk of ontvangt hulp uit zowel een professionele organisatie als het netwerk. Tabel 3.4 laat zien hoe de verdeling tussen deze mogelijkheden ligt bij de twee groepen. Allochtone mantelzorgers in ons onderzoek zorgen vaker als enige: voor een kwart van de allochtone respondenten geldt dat zij geen andere hulp krijgen, tegen 10 % van de autochtonen. De combinatie van informele en formele zorg komt in beide groepen ongeveer even vaak voor: 73 % van de autochtonen en 61 % van de allochtonen zegt van zowel professionele instanties als leden uit het netwerk hulp te krijgen. We hebben ook geïnventariseerd uit welke bron zowel zorgontvangers als mantelzorgers steun ontvangen. Voor zorgontvangers is dit weergegeven in tabel 3.5, waar duidelijk wordt in welke mate zorgontvangers gebruik maken van de thuiszorg, het persoonsgebonden budget, vrijwilligers, andere mantelzorgers of van de optie in een bejaarden- of verzorgingstehuis te wonen. Zoals duidelijk wordt in tabel 3.5 maken autochtonen het meest gebruik van de optie thuiszorg: meer dan de helft van de mantelzorgers geeft aan dat hun zorgontvanger thuiszorg heeft. Bij allochtonen scoort hulp vanuit het PGB het hoogst. Voor de overige bronnen van ondersteuning geldt dat allochtonen er percentueel minder gebruik van maken dan autochtonen. Tabel 3.4 Ondersteuning zorgontvanger naar etnische achtergrond in procenten8 Ondersteuning Autochtonen Allochtonen (N =101 ) (N = 26 ) Alleen van mantelzorger 11 23 Alleen professionele hulp 16 12 Alleen van het informele netwerk 0 4 Netwerk en professionele hulp 73 62 Tabel 3.5 Gebruik van diensten, in procenten, naar etnische achtergrond9 Autochtonen Allochtonen (N = 101) (N = 28) Thuiszorg 55 32 PGB 28 40 Vrijwilligers 13 11 Andere mantelzorgers 27 14 Zorgontvanger woont in tehuis 16 0 Mantelzorgondersteuning In tabel 3.6 is weergegeven hoeveel steun mantelzorgers ervaren vanuit verschillende ondersteuningsmogelijkheden. Voor alle vormen van ondersteuning geldt dat allochtone mantelzorgers minder steun ervaren, behalve wanneer het gaat om de optie dat zij betaald krijgen vanuit het PGB. Hier scoren allochtonen juist weer hoger dan autochtonen. Autochtonen ervaren de meeste steun van hun omgeving, mantelzorgbijeenkomsten, het steunpunt en het internet. Voor allochtonen is dit de omgeving, het internet, andere mantelzorgers en het PGB. Tabel 3.6 Gebruik van mantelzorgondersteuning. 8 Vanwege afronding van de percentages telt het totaal niet altijd op tot 100 %. 9 Omdat sommige mantelzorgers van meerdere diensten gebruik maken, tellen de percentages niet op tot 100 29 Gemiddelde score per etnische groep van 1-5, waarbij 1 ‘geen enkele steun’ en 5 ‘zeer veel steun’. Autochtonen Allochtonen (N =102) (N = 28) Steunpunt/ zorgloket 2.29 1.54 Internet 2.29 2.29 Omgeving 2.70 2.32 Mantelzorgbijeenkomsten 2.50 1.61 Cursus 2.25 1.36 Andere mantelzorgers 2.30 2.07 Steun vrijwilligers 1.69 1.54 Steun gemeente 1.65 1.39 Betaald uit PGB 1.37 1.75 Werkgever 1.36 1.29 Ervaren belasting Ten slotte zijn we benieuwd of er tussen allochtone en autochtone mantelzorgers ook verschillen bestaan in ervaren belasting. We gebruiken daarvoor het meetinstrument ontwikkeld door Pot et al. (1995). Met meetinstrument wordt mantelzorgers gevraagd naar de impact van de zorg op hun leven: kunnen ze de zorg loslaten? Krijgen ze conflicten op hun werk omdat ze zo veel tijd aan de mantelzorg besteden? En zo is er nog een aantal vragen om er achter te komen wat de invloed van het geven van zorg is op het emotionele welbevinden van mantelzorgers. De score op deze items geeft aan in welke mate mantelzorgers zich belast voelen. Hierbij betekent een score van 0 dat mantelzorgers zich helemaal niet belast voelen, terwijl een score van 1 betekent dat mantelzorgers zich juist wel belast voelen. Tabel 3.12 laat de gemiddelde scores van de allochtone en autochtone mantelzorgers uit ons onderzoek zien. De allochtone mantelzorgers in ons onderzoek scoren lager op ervaren belasting dan de autochtone. Dit is opmerkelijk te noemen omdat in ander recent onderzoek een dergelijk verschil wel gevonden werd. Zo is deze uitkomst beduidend anders dan de FORUM rapportage Zorgt u ook voor iemand?, die in 2011 verschenen is. In het FORUM onderzoek werd dezelfde schaal gebruikt om ervaren belasting te meten en scoorden allochtonen op vrijwel alle items hoger dan een overwegend autochtone responsgroep in eerder SCP onderzoek (FORUM 2011, 30). Dit verschil kan worden verklaard vanuit verschillen in de aard van de zorg. Ten eerste valt dan te denken aan de zorgontvanger. In ons onderzoek zorgt 81% van de ondervraagde mantelzorgers voor een ouder of schoonouder, in het FORUM onderzoek is dit 37 %. In het FORUM onderzoek zorgt men juist vaak voor een partner (66%) of een kind (48%) (FORUM, 2011, 16). Dit is belangrijk op te merken, omdat de zorg voor een partner of kind over het algemeen zwaarder is dan de zorg voor een (schoon)ouder. De zorg voor een partner of kind heeft vaak een inwonende karakter waardoor de mantelzorger minder afstand kan nemen van de zorg. De mantelzorger is dan bovendien vaak automatisch hoofdverantwoordelijke en kan minder aanspraak maken op de tijd van anderen uit het netwerk. Mantelzorgers die voor een ouder of schoonouder zorgen hebben minder vaak te maken met een inwonende zorgontvanger en kunnen de zorg vaker met anderen delen. Omdat geen van beide onderzoeken een representatieve steekproef is het niet mogelijk vast te stellen hoe het werkelijke beeld van belasting bij allochtone mantelzorgers er uit ziet. Mogelijk vullen de beide onderzoeken elkaar aan en wijzen ze er gezamenlijk op dat onder allochtone (en mogelijk ook autochtone) mantelzorgers de ervaren belasting afhankelijk is van meerdere factoren, waaronder de zorgontvanger. 30 Tabel 3.12 ervaren belasting naar etnische achtergrond Ervaren belasting Autochtoon Allochtoon Totaal N 97 28 125 .59 .52 .57 De allochtone mantelzorgers uit onze deelstudie besteden gemiddeld minder uur per week aan de zorg dan de autochtone mantelzorgers. Het verschil wordt voornamelijk bepaald door huishoudelijk werk. Hieraan besteden autochtonen, wellicht omdat zij vaker voor een partner zorgen en daarmee in veel gevallen in hetzelfde huis wonen als hun zorgontvanger, bijna 7 uur meer. De allochtone mantelzorgers zorgen vaker voor een ouder of schoonouder, terwijl de autochtone mantelzorgers vaker voor een partner zorgen. De allochtone mantelzorgers zorgen vaker alleen, maar in beide groepen komt de combinatie van mantelzorg en professionele zorg het vaakst voor. De allochtone zorgontvangers en mantelzorgers maken minder gebruik van professionele steun, behalve wanneer dit het PGB betreft. Er is verder geen significant verschil gevonden in ervaren belasting tussen de twee groepen. § 3 Intentie voor de toekomst In deze en de daaropvolgende paragrafen onderzoeken we de intentie die mantelzorgers hebben om bij een toenemende zorglast zelf meer zorg te gaan geven, en de mate waarin daarbij hun eigen opvattingen, druk vanuit de omgeving en de belemmeringen ten aanzien van professionele zorg een rol spelen. We beginnen bij intentie en beantwoorden in deze paragraaf de volgende deelvraag: Deelvraag 1: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in de intentie om meer zorg op zich te nemen? Bij het beantwoorden van de deelvraag zijn we globaal uitgegaan van twee mogelijkheden: de mantelzorger accepteert dat de zorglast voor hem- of haarzelf groter wordt (intentie is dan: meer informele zorg), of gaat op zoek naar mogelijkheden om professionele zorg in te schakelen (intentie is dan: professionele zorg). Om hierover meer duidelijkheid te krijgen hebben we mantelzorgers de volgende mogelijkheden voorgelegd: 31 Intentie bij toenemende zorglast A) Ik zal zoveel extra zorg geven als nodig is B) Ik zal dezelfde hoeveelheid zorg blijven geven C) Ik zal minder gaan werken D) Ik zal minder tijd aan mijn opleiding besteden E) Ik zal minder tijd aan mijn gezin besteden F) Ik zal vrije tijd inleveren G) Ik zal het aangeven bij de gemeente als de zorgvraag toeneemt H) Ik zal thuiszorg voor mijn zorgontvanger regelen Mantelzorgers konden op basis van een 5-punts likert schaal aangeven in hoeverre zij het met deze stelling eens waren, variërend van eens (1) tot oneens (5). Een factoranalyse wijst uit dat de items twee schalen vormen: die van de intentie tot informele zorg (item A, C, D, E, F) en de intentie tot formele zorg (item G en H). Item B bleek niet significant samen te hangen met één van de twee schalen en is daarom niet meegenomen in de analyse. De schalen vormen twee nieuwe variabelen: intentie informele zorg en intentie formele zorg. Om de betrouwbaarheid van de schalen te meten is van beiden de Cronbach’s alpha vastgesteld. De Cronbach’s alpha is 0.642 voor informele zorg en 0.716 voor formele zorg. We zijn bovendien benieuwd aan welke van de opties mantelzorgers de voorkeur geven. Tabel 3.6 geeft om te beginnen de scores op de variabelen ‘intentie informele zorg’ en ‘intentie formele zorg’ weer. Tabel 3.7 laat daarnaast zien welke concrete keuzes beide groepen mantelzorgers in ons onderzoek zouden maken. Wanneer we de keuze in tweeën splitsen en kijken naar een algemene voorkeur voor ofwel de zorg uitbesteden (formele intentie) ofwel de zorg zelf verlenen (informele intentie) blijkt allereerst, zoals valt af te lezen in tabel 3.6, dat de allochtone mantelzorgers hoger scoren op de intentie voor informele zorg, en lager op de intentie voor formele zorg. Beide scores zijn niet significant, maar wijzen wel in de richting van een sterkere intentie van de allochtone mantelzorgers om bij een toenemende zorglast zelf meer te gaan zorgen. Ook het “voorkeurlijstje” van tabel 3.7 wijst in die richting. Uit de tabel blijkt dat allochtonen en autochtonen iets andere keuzes zouden maken wanneer de zorglast toeneemt. Allochtonen willen in eerste instantie zelf meer zorg geven en denken pas daarna aan de thuiszorg en de gemeente. Autochtonen willen allereerst de thuiszorg inschakelen. Daarna kiezen zij ervoor meer vrije tijd in te leveren of de gemeente in te schakelen. In antwoord op de deelvraag kunnen we nu stellen dat over verschillen in de algemene intentie om zelf meer te gaan zorgen of juist professionele hulp in te schakelen over de allochtone en autochtone mantelzorgers die wij bevraagd hebben geen sluitende uitspraak valt te doen. Wij vonden voor deze twee groepen geen significante verschillen in algemene intentie. Wanneer de we de afzonderlijke 32 scores op verschillende opties vergelijken blijkt wel dat allochtonen het sterkst genegen zijn om zelf meer zorg te geven, terwijl autochtonen het liefst eerst thuiszorg regelen. De resultaten wijzen zodoende op een grotere intentie tot informele zorg bij allochtonen.10 We kunnen hier meer over zeggen wanneer we ook de drie onderliggende factoren onderzocht hebben. Dit zal in de volgende paragrafen gebeuren. Tabel 3.6 Intentie informele en formele zorg, gemiddelde score naar etnische achtergrond Significantie N σ (eenzijdig getoetst) Intentie informele zorg Autochtoon 92 .50 .22 Allochtoon 28 .55 .27 Totaal 120 .51 .23 0.191 Intentie formele zorg Autochtoon 100 .78 .29 Allochtoon 28 .69 .30 Totaal 128 .76 .29 .069 Intentie Tabel 3.7 Voorkeur bij toenemende zorglast naar etnische achtergrond, score van 0-1,waarbij geldt dat er bij 0 geen intentie en bij 1 een sterke intentie is. Autochtoon Score Allochtoon Score Significantie Extra zorg geven 0,66 (4) Extra zorg geven 0,77 (1) 0,189 Zelfde zorg geven 0,61 (5) Zelfde zorg geven 0,63 (5) 0,825 Minder werken 0,33 (7) Minder werken 0,39 (8) 0,432 Ten koste van Ten koste van 0,018 0,27 (8) 0,47 (6) opleiding opleiding Minder tijd gezin 0,45 (6) Minder tijd gezin 0,45 (7) 0,993 Vrije tijd opgeven 0,78 (2) Vrije tijd opgeven 0,66 (4) 0,116 Gemeente Gemeente 0,413 0,73 (3) 0,70 (3) inschakelen inschakelen Thuiszorg regelen 0,83 (1) Thuiszorg regelen 0,70 (2) 0,094 §4 Zorgopvattingen In deze paragraaf bekijken we de mate waarin de zorgopvattingen van allochtone en autochtone mantelzorgers in Almelo, Enschede en Hengelo van elkaar verschillen. Het gaat er om hoe zij vinden dat de zorg in het algemeen geregeld dient te worden. We beperken ons in dit onderzoek tot de vraag hoe sterk de voorkeur voor informele zorg is. Aan mantelzorgers zijn daarom de volgende items voorgelegd: 10 Onderzoek met een grotere responsgroep zou moeten uitwijzen of de intentie van allochtonen daadwerkelijk verschilt van die van autochtonen. 33 Voorkeur voor informele zorg De familie moet de zorg regelen Vrienden moeten de zorg regelen Wanneer mensen zorg nodig hebben, moet de familie daaraan meebetalen Buren en andere mensen die in de buurt wonen moeten meebetalen aan de zorg De familie moet de zorg uitvoeren Vrienden moeten de zorg uitvoeren Buren en andere mensen die dichtbij wonen moeten de zorg uitvoeren Een factoranalyse wijst uit dat de items samen een schaal opleveren met een Cronbach’s alpha van 0,771. De score op deze schaal is de variabele “informele zorgopvattingen”. Zoals tabel 3.8 laat zien is er een significant verschil in opvattingen over informele zorg tussen allochtone en autochtone mantelzorgers. Net als de allochtone burgers uit de omnibusenquête die in hoofdstuk 2 besproken is vinden ook de allochtone mantelzorgers in deze steekproef vaker dan de autochtone mantelzorgers dat zorg door het informele netwerk gegeven dient te worden. De uitkomst is significant (p = 0.022). In antwoord op de deelvraag kunnen we stellen dat de allochtone mantelzorgers in ons deelonderzoek, meer dan de autochtone, vinden dat zorg geleverd dient te worden door het informele netwerk. Tabel 3.8 Zorgopvattingen informele zorg, gemiddelde score naar etnische achtergrond Voorkeur N σ Significantie informele zorg (eenzijdig getoetst) Autochtoon 103 .19 .17 Allochtoon 28 .26 .16 Totaal 131 .21 .17 0.022 § 5 Omgevingsdruk In deze paragraaf beantwoorden we de vraag in welke mate allochtone en autochtone mantelzorgers verschillen in de druk die zij ervaren van anderen uit hun omgeving. Wij vragen hier naar de inschatting die de mantelzorger maakt van de opvattingen van diens zorgontvanger en familie. Aan de mantelzorger zijn dezelfde vragen voorgelegd als bij “intentie”, maar nu over wat de omgeving vindt. Zo is bijvoorbeeld gevraagd: 34 Omgevingsdruk A) Mijn zorgontvanger vindt dat ik zoveel extra zorg moet geven als nodig is B) Mijn zorgontvanger vindt dat ik dezelfde hoeveelheid zorg moet blijven geven C) Mijn zorgontvanger vindt dat ik minder moet gaan werken D) Mijn zorgontvanger vindt dat minder tijd aan mijn opleiding moet besteden E) Mijn zorgontvanger vindt dat ik minder tijd aan mijn gezin moet besteden F) Mijn zorgontvanger vindt dat ik vrije tijd moet inleveren G) Mijn zorgontvanger vindt dat ik het moet aangeven bij de gemeente als de zorgvraag toeneemt H) Mijn zorgontvanger vindt dat thuiszorg voor hem of haar moet regelen Deze vragen zijn vervolgens ook gesteld over de familie van de mantelzorger. Daarbij maakt het uit hoe belangrijk die anderen zijn voor de mantelzorger. Hecht de mantelzorger meer waarde aan wat zijn of haar zorgontvanger vindt, of gaat het er om wat de overige familie vindt? Om er achter te komen hoeveel waarde men hecht aan de mening van zorgontvanger en familie is de volgende vraag gesteld: Belang omgeving Wat mijn zorgontvanger vindt is belangrijk voor mij Wat mijn familie vindt is belangrijk voor mij We gaan er hier bij vanuit dat de mening van de omgeving een zekere druk op de mantelzorger legt om bepaalde keuzes te maken, in dit geval de keuze voor informele zorg. Om tot de nieuwe variabele “omgevingsdruk” te komen hebben we de volgende stappen ondernomen. In de eerste plaats hebben we voor de zorgontvanger en familie de score genomen van de items die de voorkeur geven aan informele zorg: item A, C, D, E en F. Vervolgens is deze score vermenigvuldigd met de score op het belang dat de mantelzorger hecht aan de mening van de betreffende partij. Alle scores bij elkaar opgeteld vormen een nieuwe score en daarmee een nieuwe variabele: “omgevingsdruk”. Deze score drukt de mate uit waarin de omgeving van de mantelzorger volgens de mantelzorger zelf vindt dat deze bij een toenemende zorglast zelf meer zorg zou moeten gaan geven. We verwachten dat allochtonen meer druk vanuit hun omgeving zullen ervaren dan autochtonen. Tabel 3.9 geeft de scores van beide groepen weer. Het blijkt dat allochtone mantelzorgers, meer dan autochtone, vanuit hun zorgontvanger en familie druk ervaren om zelf meer zorg te geven wanneer als de zorglast toe zou nemen. In antwoord op de deelvraag kunnen we stellen dat de omgevingsdruk hoger is voor de allochtone mantelzorgers uit ons onderzoek dan voor de autochtone. 35 Omgevingsdruk informeel Autochtoon Allochtoon Totaal N 94 28 126 .18 .26 .20 Tabel 3.9 omgevingsdruk naar etnische achtergrond σ Significantie (eenzijdig getoetst) .15 .18 .16 .015 §6 Belemmeringen In deze paragraaf beantwoorden we de vierde en laatste deelvraag: Deelvraag 4: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in de belemmeringen die zij zien bij het inschakelen van professionele zorg? Zijn mantelzorgers in staat om de zorg zo in te richten als zij dat graag zouden willen? Ook als zijzelf en hun omgeving openstaan voor hulp van buitenaf kan het zijn dat er externe factoren meespelen die hen bij de aanvraag van zorg beperkten. Zo kunnen zij moeite hebben met de aanvraag zelf of negatieve ervaringen hebben gehad met professionele zorg. Aan mantelzorgers zijn daarom de volgende stellingen voorgelegd: Beperkingen bij uitbesteden zorg A) Ik vind hulp aanvragen te veel gedoe B) Hulp aanvragen is te ingewikkeld C) Hulp aanvragen duurt te lang D) Bij de thuiszorg wisselen ze te vaak van personeel E) Als ik hulp aanvraag, gaan de mensen om mij heen daarover roddelen F) Het overleg met zorginstellingen verloopt stroef De items A, B en C gaan over het aanvragen van hulp. Een factoranalyse wijst uit dat de drie vragen een schaal vormen en daarmee een nieuwe variabele ‘moeite aanvraag’, met een Cronbach’s alpha van 0,751. De items D, E en F gaan over belemmeringen die men kan ervaren ten opzichte van de thuiszorg. Tezamen vormen deze items een schaal met een Cronbach’s alpha van 0,691. Deze schaal vormt de variabele ‘moeite met thuiszorg’. Uit tabel 3.10 blijkt dat allochtonen meer moeite ervaren bij het doen van een aanvraag. Ook scoren allochtonen hoger op moeite met de thuiszorg, maar dit verschil is net niet significant. In antwoord op de deelvraag kunnen we stellen dat allochtonen meer belemmeringen ervaren om de zorg uit te besteden aan de overheid of de thuiszorg. 36 Tabel 3.10 Moeite met aanvraag of thuiszorg, naar etnische achtergrond. Belemmeringen N Moeite met thuiszorg Autochtoon Allochtoon Totaal Moeite met aanvraag Autochtoon Allochtoon Totaal σ Significantie (eenzijdig getoetst) 102 28 130 .52 .61 .54 .26 .25 .26 .054 102 28 130 .50 .65 .53 .26 .35 .29 .010 §7 Wat bepaalt de keuze? Zoals in de voorgaande paragrafen bleek wijzen de resultaten van ons onderzoek er op dat de intentie van de allochtone mantelzorgers om in de toekomst zelf meer zorg te gaan geven groter is dan die van de autochtone mantelzorgers. Ook hun hogere score op de drie onderliggende factoren wijst in die richting. Dat de eigen opvattingen, omgevingsdruk en belemmeringen bij het uitbesteden van de zorg medebepalend zijn voor de intentie om zelf meer te zorgen is zodoende wel duidelijk geworden. Wat nog niet helder is, is de mate waarin deze drie factoren een rol spelen. Om daar achter te komen voeren we een correlatieanalyse uit van de vijf variabelen intentie, zorgopvattingen, omgevingsdruk, moeite met aanvraag en moeite met de thuiszorg. Tabel 3.11 laat zien dat alle drie de factoren positief correleren met intentie. Omgevingsdruk is de beste voorspeller voor de intentie om zelf meer zorg te geven: deze hangt significant samen met intentie. Dit betekent dat wanneer de omgevingsdruk toeneemt, de mantelzorg eerder van plan zal zijn om zelf meer zorg te geven in plaats van deze uit te besteden. Intentie Zorgopvattingen Omgevingsdruk Moeite aanvraag Moeite thuiszorg Tabel 3.11: correlaties schema Fishbein en Ajzen Intentie Zorgopvattingen Omgevingsdruk Moeite Moeite aanvraag thuiszorg 1 0,121 0,482** 0,128 0,117 0,121 1 0,258** 0,244** 0,074 0,482** 0,258** 0,128 0,244** 1 0,248* 0,248* 1 0,050 0,415** 0,117 0,050 0,415** 1 0,074 §8 Conclusie In deze tweede deelstudie vragen we ons af wat mantelzorgers zullen doen wanneer de zorglast toeneemt. We gaan hierbij af op de inschatting die mantelzorgers zelf maken wanneer ze de vraag voorgelegd krijgen wat ze in een dergelijke situatie zullen doen. Zoeken ze naar alternatieven om de zorg uit te besteden? Of zien ze zichzelf als de aangewezen persoon om, ook als het zorgen zwaarder wordt, degene te zijn die de zorg verleent? 37 Ons vermoeden dat allochtone mantelzorgers in een dergelijke situatie van zichzelf verwachten dat zij zelf de zorg zullen geven, lijkt uit te komen. Hoewel de hogere score van allochtone mantelzorgers op intentie tot informele zorg niet significant bleek, wijst deze, zeker in samenhang met de “voorkeurslijst” waaruit bleek dat zij als eerste aan zichzelf denken als aangewezen persoon voor de zorg, in de richting van een sterkere informele intentie onder allochtonen. Dit beeld wordt versterkt wanneer we ook de drie onderliggende factoren van Fishbein en Ajzen in ogenschouw nemen: eigen opvattingen, die van de omgeving, en mogelijke belemmeringen. Op alle drie de factoren scoren de allochtone mantelzorgers hoger dan de autochtone mantelzorgers. Dit betekent dat de allochtone mantelzorgers, vaker dan de autochtone, van mening zijn dat de zorg door henzelf geleverd dient te worden. De allochtone mantelzorgers denken bovendien meer dan de autochtone dat hun omgeving vindt dat zij de zorg dienen te geven. Ten slotte ervaren de allochtone mantelzorgers meer dan de autochtone belemmeringen ten aanzien van professionele zorg. Ook deze belemmeringen duwen hen richting de intentie om in de toekomst de zorg zelf te geven. Van de drie factoren blijkt omgevingsdruk significant samen te hangen met intentie. Dit betekent dat hoe meer de omgeving vindt (in de perceptie van de mantelzorger) dat de mantelzorger de zorg dient te geven, hoe meer deze geneigd zal zijn dit inderdaad te doen. We kunnen nu de hoofdvraag van onze deelstudie beantwoorden. Deze luidt: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in hun intentie om bij een toenemende zorgvraag zelf de zorg op zich te nemen? Het blijkt dat allochtone mantelzorgers in vergelijking met autochtone mantelzorgers een sterkere intentie hebben om bij een toenemende zorglast zelf meer zorg op zich te nemen. Ook op de onderliggende factoren (eigen opvattingen, omgevingsdruk en belemmeringen ten aanzien van professionele zorg) scoren allochtone mantelzorgers hoger dan autochtone. Met name omgevingsdruk is bepalend voor deze intentie. De vraag is in hoeverre het een “probleem” is wanneer mantelzorgers de voorkeur geven aan informele zorg, omdat er niet zomaar een is-gelijk teken te plaatsen valt tussen de intentie om zelf meer te zorgen en ervaren belasting. Wanneer deze intentie in overeenstemming is met de eigen opvattingen en de mantelzorger kan de zorg goed aan hoeft deze sterkere intentie helemaal niet tot problemen te leiden. Het valt nog te bezien of allochtone mantelzorgers in die zin aan te merken zijn als een risicogroep. De mate waarin omgevingsdruk meespeelt bij het keuzegedrag van allochtone mantelzorgers doet daarentegen wel vermoeden dat hier een mogelijke oorzaak voor conflict ligt. Uit de eerste deelstudie bleek al dat de eigen zorgopvattingen onder druk kunnen komen te staan wanneer men zelf in aanmerking komt voor de zorg of wanneer men al intensieve zorg geeft. Wanneer allochtone mantelzorgers te maken krijgen met intensieve zorg, moeten zij ook omgaan met een gemeenschap waarin de norm dat je zelf voor je familie dient te zorgen sterker is dan in onder autochtonen. Wanneer de eigen attitude onder druk komt te staan door de omstandigheden, zal ook de omgeving meespelen in de keuzes die uiteindelijk gemaakt worden. Verandert de omgeving niet mee, dan kan een conflict tussen eigen normen en die van de omgeving het gevolg zijn. De mantelzorger kan ook besluiten om, tegen de eigen zorgopvattingen in, de zorg toch te verlenen. Ook dit kan als oorzaak van ervaren belasting aangemerkt worden. 38 Dit hoofdstuk, kortom, beantwoordt onze onderzoeksvraag maar roept ook weer nieuwe op. Hoe gaan mantelzorgers er mee om als de eigen zorgopvattingen botsen met die van de omgeving? Gaan zij de confrontatie aan of besluiten zij om, tegen hun eigen overtuiging in, de zorg toch te geven? In hoofdstuk 4 behandelen we, aan de hand van interviews met mantelzorgers, deze laatste vragen. 39 Hoofdstuk 4: mantelzorg en onderhandeling Uit de vorige deelonderzoeken bleek dat allochtone en autochtone burgers, en de mantelzorgers onder hen, vooral verschillen in hun opvattingen over informele zorg. Allochtonen en autochtonen, zo zagen we in de eerste deelstudie, verwachten beiden dat professionele instanties en de overheid hun verantwoordelijkheid nemen in de zorg voor ouderen, zieken of mensen met een beperking. Allochtonen zijn daarnaast, meer dan autochtonen, van mening dat ook het netwerk rond zorgbehoevenden een deel van de zorg op zich dient te nemen. Daarbij maakt het uit in hoeverre men zelf ook met zorg te maken krijgt of daadwerkelijk zorg geeft. Zo bleek dat vrouwen, traditioneel vaker mantelzorger, minder enthousiast zijn over informele zorg dan mannen. Ook burgers die zelf intensieve mantelzorg geven, zijn minder geneigd om verantwoordelijkheid aan het netwerk toe te schrijven dan burgers die zelf geen intensieve mantelzorg geven. Het lijkt er dus op dat het ideaal om de zorg binnen de familie op te lossen onder druk komt te staan op het moment dat men zelf met de zorg te maken krijgt. In de tweede deelstudie onderzochten we of de zorgopvattingen van mantelzorgers ook van invloed zijn op hun keuzegedrag. Wanneer de zorg zwaarder wordt hebben zij een aantal opties: hun baan, opleiding of vrije tijd moeten wijken voor de mantelzorg, of ze besluiten om de zorg te gaan delen met externe zorgverlening waarvoor de overheid en professionele instanties verantwoordelijk zijn. De deelstudie wees, in overeenstemming met de resultaten uit de eerste deelstudie, uit dat allochtone mantelzorgers meer dan autochtone mantelzorgers vinden dat men de zorg in eigen kring dient te geven. Daarnaast denken allochtone mantelzorgers ook meer dan autochtone mantelzorgers dat hun omgeving dit van hen verwacht. Bovendien ervaren allochtone mantelzorgers meer dan autochtone mantelzorgers belemmeringen wanneer ze de zorg willen uitbesteden: het doen van een aanvraag voor professionele zorg gaat hen moeilijker af. In de keuzes die van plan zijn te maken wanneer de zorg toeneemt, speelt de druk vanuit hun omgeving het sterkst mee. Dit betekent dat allochtone mantelzorgers, meer dan autochtone mantelzorgers, vanuit hun omgeving de boodschap krijgen dat ze de zorg zelf dienen te geven, ook als de zorglast zwaarder wordt. De resultaten uit de eerste twee deelstudies wijzen er op dat mantelzorgers met spanningen te maken kunnen krijgen. Allochtone mantelzorgers die langere tijd zorgen en een deel van de zorg zouden willen uitbesteden, kunnen te maken krijgen met druk vanuit hun omgeving om de zorg toch zelf te blijven geven. Autochtone mantelzorgers lopen de kans om aansluiting met de uitgangspunten van de Wmo te missen: terwijl er meer inzet van hen verwacht wordt, leggen zij de verantwoordelijkheid voor de zorg bij de overheid en professionele zorginstellingen. Spanningen spelen zich dus vooral af rond de vraag: kunnen mantelzorgers de zorg zo indelen als zij zelf voor ogen hebben? Ondervinden zij daarbij tegenwerking vanuit hun eigen omgeving of vanuit de overheid die andere zorgopvattingen hebben dan zijzelf? De verwachting is dat dergelijke verschillen in zorgopvattingen tussen mantelzorgers en hun omgeving kunnen leiden tot spanningen en daarmee meer belasting voor de mantelzorger. We willen daarom in kaart brengen of allochtone mantelzorgers inderdaad te maken krijgen met conflicten en hoe zij met deze conflicten omgaan. Dit betekent dat we uit het brede scala aan mogelijke oorzaken 40 voor belasting bij mantelzorgers inzoomen op slechts één aspect. We erkennen dat er andere zaken zijn waarvan uit voorgaand onderzoek gebleken is dat zij belasting opleveren. Een slechte gezondheid van de mantelzorger zelf of een inwonende zorgontvanger dragen bij aan de ervaren belasting van de mantelzorger. We houden er rekening mee dat ook deze factoren een rol spelen, maar zijn vooral geïnteresseerd in de vervolgvraag: wat gebeurt er met mantelzorgers van wie de denkbeelden onder druk komen te staan? Deze vraag vormt de rode draad door dit hoofdstuk waarin we verslag doen van ons derde deelonderzoek. We stellen in dit deelonderzoek de volgende onderzoeksvraag: Wanneer de zorgopvattingen van allochtone en autochtone mantelzorgers conflicteren met die van hun omgeving en professionele instanties, levert dit voor hen spanningen op. Hoe gaan zij met deze conflicten en spanningen om? Om deze vraag te beantwoorden hebben we semigestructureerde interviews gehouden met 34 mantelzorgers van Turkse, Suryoye en autochtoon Nederlandse afkomst. We beginnen het hoofdstuk met een theoretische verkenning die een kader schept voor het beantwoorden van de vraag en de analyse van de interviews. Daarna omschrijven we door middel van vier korte ‘cases’, verhalen van mantelzorgers, het soort spanningen waar men mee te maken kan krijgen. Op basis van de theorie proberen we vervolgens te verhelderen hoe deze spanningen ontstaan en gaan we op zoek naar de strategieën die mantelzorgers gebruiken om met deze spanningen om te gaan. We eindigen het deelonderzoek met een conclusie. §1 Theoretisch kader Vaak zijn er rondom een zorgontvanger meerdere personen die in aanmerking komen om mantelzorg te geven. Hoe komt het dan dat de één zich geroepen voelt om mantelzorg te verlenen en de ander zich er liever aan onttrekt? Pearlin en Aneshensel (1994) verbazen zich er in ieder geval over dat hoewel iedereen vroeg of laat op enigerlei wijze met zorg te maken krijgt, veel mensen zich niet voorbereiden op hun eigen rol als zorgverlener. Terwijl ouderdom en ziekte veel voorkomen en mantelzorg daarmee voor bijna iedereen op een gegeven moment een issue zal worden, komt het daadwerkelijk geven van mantelzorg voor velen toch als een verrassing. Pearlin en Aneshensel vergelijken het geven van mantelzorg met het hebben van een professionele carrière: net als in het arbeidsproces bestaat ook mantelzorg vaak uit verschillende fasen, die variëren van lichte zorg naar een vaak steeds zwaarder wordende vorm van zorg, tot ten slotte de zorgontvanger overlijdt of naar een verzorgings- of bejaardenhuis verhuist. Zij wijzen daarbij op het belangrijke verschil dat men zich over de professionele carrière vooraf vaak een veel duidelijker beeld heeft gevormd dan over de “carrière” als mantelzorger. Daar stapt men vrij naïef in, met als gevolg dat de zorglast stapsgewijs kan toenemen zonder dat de mantelzorger van tevoren heeft nagedacht over de verschillende fasen die er aan zullen komen. Het gevolg is dat men zichzelf geheel kan verliezen in de mantelzorg. Aneshensel, Pearlin en Schuler (1993) noemen dit ‘role captivity’. Hiermee bedoelen zij dat het geven van mantelzorg mensen als het ware opslokt. Terwijl identiteit gevormd wordt door verschillende rollen die mensen aannemen, zoals die van echtgenoot, werknemer, vrijwilliger enzovoort, wordt de rol van de mantelzorger steeds meer beperkt tot slechts die van het geven van mantelzorg. Mantelzorgers komen in deze rol vast te zitten en zien op een gegeven moment geen uitweg meer. 41 Uit de bevindingen van Pearlin en anderen zou je ten onrechte kunnen concluderen dat de meeste mensen ‘bij toeval’ in een mantelzorgsituatie terecht komen. Uit andere onderzoeken blijkt echter dat het feit dat sommigen eerder mantelzorgtaken op zich nemen dan anderen, zeker wanneer er wel meerdere personen in aanmerking komen, niet op toeval berust. Vanuit sociologisch perspectief deed Ungerson (1987) een verkennende studie naar de factoren die er aan bijdragen dat mensen mantelzorg gaan verlenen. Zij kwam er achter dat bredere maatschappelijke structuren zoals gender en positie op de arbeidsmarkt medebepalend zijn voor hoe de taakverdeling tot stand komt. Zo bleek dat mantelzorgers vaker vrouw zijn dan man, niet of minder actief op de arbeidsmarkt zijn en opvallend vaak vrijgezel. Ungerson wees er op dat de sociaaleconomische positie er toe leidt dat sommigen meer in aanmerking komen om zorg te geven dan anderen wanneer deze situatie zich binnen een gezin voordoet. Grand et al. (1999) onderzochten in een kwalitatieve studie (zij interviewden 54 mantelzorgers) op meer systematische wijze welke structuren onderliggend zijn aan de manier waarop familieleden met elkaar onderhandelen over de taakverdeling. In hun onderzoek benadrukken zij dat de onderhandeling niet vanuit een neutraal beginpunt vertrekt. De manier waarop de familie in elkaar stak nog voordat er zorg nodig was, beïnvloedt de uitkomsten van het onderhandelingsproces. Zij kwamen er achter dat er tussen mantelzorger en verzorgde, en tussen mantelzorger en andere familieleden, een “onuitgesproken contract” bestaat op basis waarvan mensen keuzes maken. Dit contract is voor een belangrijk deel gebaseerd op de notie van “schuld”. Het woord schuld heeft een wat negatieve bijklank, maar Grand et al. bedoelen dit eigenlijk in positieve zin. Juist wanneer de mantelzorger het gevoel heeft dat de zorgontvanger iets van hem of haar tegoed heeft, bijvoorbeeld omdat hij of zij dankbaar is voor een goede opvoeding en vindt dat daar een goede verzorging van de ouders tegenover mag staan, worden zorgtaken zonder tegenzin opgenomen. Men ziet de mantelzorg dan als iets vanzelfsprekends. Dat neemt niet weg dat mantelzorgers er behoefte aan hebben dat hun inzet gezien wordt als “gift” en dus de nodige erkenning krijgt (naar de theorie van Marcel Mauss, in Grand et al., 1999). Mantelzorg kan, wanneer de mantelzorger erkenning krijgt, als heel positief en zingevend ervaren worden. Wanneer het gevoel de zorgontvanger iets verschuldigd te zijn ontbreekt, gebeurt het omgekeerde: de mantelzorger krijgt dan het gevoel meer te doen dan van hem of haar verwacht mag worden, wat een gevoel van overbelasting tot gevolg kan hebben. Met name wanneer mantelzorgers voelen dat er geen speelruimte zit in hun onderhandelingspositie of wanneer de onderlinge verhoudingen verstoord zijn kan overbelasting optreden. Mogelijk spelen in de onderhandeling tussen allochtone kinderen en ouders mee dat zij over het algemeen niet in een onderhandelingscultuur zijn opgegroeid, zoals veel autochtone mantelzorgers. Zo blijken allochtone jongeren veel waarde te hechten aan respect voor hun ouders en zijn ze sterk geneigd rekening te houden met hun wensen. Dit respect uit zich bij hen in het eerder uit de weg gaan van conflicten dan onderhandelen (Pels et al. 2006, Ketner 2008). Het is goed denkbaar dat autochtone mantelzorgers al van jongs af aan veel meer gewend zijn om met hun ouders compromissen te sluiten. De vaardigheden die ze hierbij hebben opgedaan en het gevestigde “onderhandelingsklimaat” dat binnen het gezin al bestaat geven hen een sterkere uitgangspositie dan hun allochtone tegenhangers. Sociologe Arlie Hochschild laat zien dat spanningen rond het verlenen van zorg niet alleen te maken hebben met onderlinge verhoudingen maar ook met de zorgopvattingen die mensen er op nahouden. Hochschild hield zich niet expliciet met mantelzorg bezig: zij onderzocht gedurende de jaren ’80 van de vorige eeuw hoe stellen met kinderen het huishoudelijke werk verdeelden. In haar boek De Late Dienst (1990, p. 67) legt Hochschild een verband tussen de beleving van de 42 taakverdeling en de ideologie die mensen hebben. Ze geeft aan dat mensen op zoek zijn naar de “gangbare norm” (bijvoorbeeld: hoe gaat het er bij de buren aan toe?), om daar hun eigen situatie aan af te meten. De mate waarin het lukt om je eigen situatie in overeenstemming te brengen met wat je denkt dat de norm is, levert bepaalde feeling rules (gevoelsregels) op: ideeën over hoe je je over je situatie zou moeten voelen. Verdrietig zijn op een begrafenis en blij zijn op je eigen bruiloft zijn daar een paar voor de hand liggende voorbeelden van. In een later boek, The Commercialization of Intimate Life (2003), heeft zij deze ideeën uitgewerkt in een uitgebreider begrippenkader. De gevoelsregels staan niet op zichzelf maar worden bepaald door het referentiekader dat mensen hebben. Hochschild noemt dit framing rules: de regels aan de hand waarvan we definities of betekenissen toeschrijven aan situaties (p. 99). Hochschild onderscheidt drie soorten framing rules: morele, pragmatische en historische. Morele framing rules geven uitdrukking aan een culturele code. ‘Mantelzorg is de normaalste zaak van de wereld’ is zo’n code. Oud-Staatssecretaris Jet Bussemaker, van wie de uitspraak afkomstig is, sluit hierbij aan bij een algemeen sentiment over mantelzorg (namelijk dat het vanzelfsprekend zou zijn), maar doet ondertussen een normatieve uitspraak. Pragmatische framing rules gaan over wat er zoal mogelijk is. Iemand die nog nooit van een mantelzorgcompliment gehoord heeft, kan niet teleurgesteld raken over het feit dat hij of zij dat compliment niet krijgt. Iemand die wèl van het bestaan afweet, kan het oneerlijk vinden dat bijvoorbeeld de buurman jaarlijks geld krijgt en hij- of zijzelf niet, omdat met het mantelzorgcompliment een bepaald gevoel van dankbaarheid wordt uitgedrukt, zij het vanuit een abstract orgaan als “de overheid”. Historische framing rules, ten slotte, laten mensen hun eigen situatie vergelijken met die van het verleden, bijvoorbeeld met de tijd dat iedereen nog voor iedereen zorgde, of met de tijd dat er nog geen mantelzorgcomplimenten bestonden. De framing rules bepalen samen dus wat iemand eerlijk, rechtvaardig of wenselijk vindt. Framing en feeling rules kunnen, in navolging van Van Daalen en Tonkens (2010) gekoppeld worden aan de in eerdere hoofdstukken besproken zorgregimes. In dit hoofdstuk onderscheiden we daarbij twee zorgregimes: aan de ene kant het gemeenschapsregime, met nadruk op zorg uit het eigen netwerk, en aan de andere kant het bureauprofessionele regime, waar de nadruk ligt op zorg vanuit de overheid en professionele instanties. Een zorgregime wordt hier gezien als een basaal uitgangspunt dat richting geeft aan de feeling en framing rules van mantelzorgers. Iemand die als uitgangspunt heeft dat de overheid de zorg dient te geven, zoals in het bureauprofessionele zorgregime, zal feeling en framing rules hebben die hiermee corresponderen. Verwijst men naar de verzorgingsstaat die in Nederland is opgebouwd (historisch), vindt men dat zorg gelijk tussen allerlei partijen verdeeld moet worden (normatief) en dat bepaalde taken beter door de professionele zorg uitgevoerd kunnen worden (pragmatisch)? Of vindt de mantelzorger dat het geven van zorg tot de culturele traditie behoort (historisch), door vrouwen gegeven dient te worden (normatief) en dat het inwonen van de zorgontvanger bij het geven van goede zorg hoort (pragmatisch)? Dan redeneert de mantelzorger meer vanuit het gemeenschapsregime. Op basis van voorgaand onderzoek (Yerden 2000, SCP 2010) valt te verwachten dat veel allochtone mantelzorgers zich overwegend zullen herkennen in het gemeenschapsregime. De interviews die wij hielden bevestigen over het algemeen dit beeld. Het door ons uitgevoerde deelonderzoek is echter niet representatief te noemen en het zou onjuist zijn om op basis van de resultaten te concluderen dat allochtonen, meer dan autochtonen, vanuit het gemeenschapsregime denken en handelen. Het is dan ook niet de bedoeling van dit onderzoek om de mantelzorgers volgens regimes te classificeren en in dat licht uitspraken te doen over de verschillen tussen allochtone en autochtone mantelzorgers. In dit deelonderzoek 43 proberen we veel meer om er achter te komen welke verwachtingen mantelzorgers met zich meebrengen en hoe deze verwachtingen kunnen botsen met die van de omgeving en de vaak beperkte mogelijkheden van de professionele zorg. Onze focus is dus niet het regime waar mantelzorgers toe gerekend kunnen worden, maar de spanningen waar de verwachtingen van een regime toe kunnen leiden en hoe mantelzorgers met deze spanningen omgaan. In ons onderzoek zijn we niet alleen in botsende zorgopvattingen geïnteresseerd, maar ook in het proces van onderhandeling dat mantelzorgers zullen moeten voeren wanneer dergelijke botsingen zich voordoen. Proberen zij anderen te overtuigen van hun framing rules, of passen zij die van zichzelf juist aan aan de verwachtingen van anderen? §2: Methode Voor dit onderzoek werden diepte-interviews gehouden met 34 mantelzorgers; 15 Turken, drie Suryoye en 16 autochtone Nederlanders. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de leeftijd en afkomst van de mantelzorgers en laat de relatie tot de zorgontvanger zien. De respondenten zijn in de meeste gevallen benaderd via migrantenorganisaties, Alzheimercafés, thuiszorgorganisaties, de Stichting Informele Zorg en elkaars netwerk. Sommigen hadden via een internetpanel van de gemeente aangegeven dat zij wel wilden meewerken aan vervolgonderzoek naar mantelzorg en kwamen zo in dit deelonderzoek terecht. De interviews bestonden uit een aantal vaste onderwerpen, namelijk de zorggeschiedenis, de taakverdeling, keuzes ten aanzien van professionele zorg en verwachtingen in de toekomst. De interviews namen meestal tussen de 45 en 90 minuten in beslag en werden afgenomen bij de respondenten thuis, in een buurthuis (drie gevallen) of op de Universiteit Twente (twee gevallen). De interviews zijn bij voorkeur opgenomen en daarna uitgeschreven, maar in twee gevallen verzocht de respondent niet te worden opgenomen en werden er aantekeningen gemaakt tijdens het interview. De interviews werden in het Nederlands afgenomen, behalve in één geval waar een (Turkse) tolk aanwezig was. In één ander geval werd het interview weliswaar in het Nederlands afgenomen, maar was een autochtone Nederlandse thuiszorgmedewerkster aanwezig om de antwoorden van de Suryoye respondent te verhelderen en toe te lichten. De meeste respondenten gaven aan dat ze er geen problemen mee hadden om met hun eigen naam in het onderzoek voor te komen, maar om de anonimiteit van alle deelnemers te garanderen wordt er voor iedere respondent een alias gebruikt die zij in sommige gevallen zelf aandroegen, in andere gevallen is er voor hen een naam gekozen. Bij het analyseren van de interviews wilden we zo onbevangen mogelijk te werk gaan, zonder op voorhand allerlei verschillen tussen allochtonen en autochtonen te veronderstellen. De eerste stap is daarom een open lezing van alle uitgeschreven interviews geweest. Hieruit bleek al snel dat de meeste respondenten eerder hadden nagedacht over de vraag wie er voor welke taak verantwoordelijk was: het informele netwerk van familie en vrienden, of professionele zorg. Maar ook als zij hierover geen duidelijk beeld hadden, werd uit de wijze waarop ze over mantelzorg en taakverdeling spraken veel duidelijk over hun opvattingen. We letten daarbij specifiek op de ‘eerste vijf minuten’ van het interview. Alle interviews begonnen met de open vraag hoe het zo gekomen was dat de respondent mantelzorger is, waarop de meesten begonnen met wat zij vonden dat het belangrijkste aspect was aan het mantelzorger-zijn. Gedurende deze eerste minuten gaven veel respondenten al een voorschot op wat het thema (en in sommige gevallen de agenda) van hun verhaal zou gaan worden. Sommigen begonnen bijvoorbeeld met het opnoemen van de 44 aandoeningen van hun zorgontvanger en de doktersbezoeken die zij daarom moesten afleggen. Anderen spraken meteen over hun frustrerende ervaringen met zorgorganisaties, of hun eigen ervaring met het wonen met of zorgen voor iemand die ernstig ziek is. De eerste gekozen insteek vormde een eerste aanwijzing voor de positie die de mantelzorger inneemt op de dimensie zorgregime. We onderscheiden mantelzorgers die zich vooral identificeren met het bureauprofessionele regime en mantelzorgers die vooral vanuit het gemeenschapsregime redeneren. Natuurlijk is het niet zo dat mantelzorgers zelf bewust een regime kiezen. Daarom hebben we bij de indeling op nog een aantal aspecten gelet: hoe zit het met de taakverdeling: was er om professionele hulp gevraagd? Meteen al of pas na een bepaalde periode? Had de respondent daarbij advies opgevolgd of zelf het initiatief genomen? Ontving de respondent het mantelzorgcompliment of een Persoonsgebonden Budget? Hielpen er nog familieleden mee? En anderen zoals vrienden, buren of kennissen? Hoe zagen de respondenten de toekomst: wilden ze hun ouders bij zich in huis nemen, hun gehandicapte kind in een woonvoorzienig laten wonen? Gedurende het interview werd vaak vanzelf wel duidelijk waar mantelzorgers tegen aan liepen: onenigheid met de thuiszorg of met familieleden, gebrek aan ondersteuning vanuit hun eigen netwerk of onbegrip van hun werkgever. Op basis van deze knelpunten hebben we enkele algemene patronen omschreven die aan spanningen ten grondslag liggen. Voordat wij deze patronen omschrijven en ook ingaan op de wijze waarop mantelzorgers met de spanningen omgaan, omschrijven wij eerst vier cases die aangeven hoe verschillend de situaties van mantelzorgers kunnen zijn. 45 Tabel 4.1 overzicht geïnterviewde mantelzorgers Respondent11 Geslacht 1 Cansu 2 Emre 3 Gülay 4 Dilek 5 Ilayda 6 Selcan Leeftijd Zorgt voor Vrouw Man Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Etnische afkomst Turks Turks Turks Turks Turks Turks 63 40 40 ± 40 29 35 Zoon Moeder Moeder Vader Schoonouders Ouders 7 Emine 8 Feyza 9 Dhr. Yavuz 10 Gaye 11 Dhr. Özcan 12 Dhr. Ozgül 13 Hazal 14 Ilkay 15 Kayra Vrouw Vrouw Man Vrouw Man Man Vrouw Vrouw Vrouw Turks Turks Turks Turks Turks Turks Turks Turks Turks 40 ± 30 53 43 57 62 38 35 41 Ouders Moeder Echtgenote Zoon Zoon, vader Echtgenote Vader Moeder, vrienden Moeder 16 Yildez 17 Mirjam 18 Mevr. Aksu 19 Dhr. de Boer Vrouw Vrouw Vrouw Man Suryoye Suryoye Suryoye Nederlands 39 32 50 plus 65 plus Moeder Schoonmoeder Zoon en dochter Echtgenote 20 Susan 21 Marrit 22 Elke 23 Femmy 24 Anne 25 Gerdien 26 Misty 27 Pieter Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Man Nederlands Nederlands Nederlands Nederlands Nederlands Nederlands Nederlands Nederlands 62 65 68 58 50 74 69 48 28 Ria 29 Pim 30 en 31 Echtpaar Gerritsen 32 Mieke 33 Mevr. van Rijn 34 Henk Vrouw Man Man en vrouw Nederlands Nederlands Nederlands 62 62 ±40 Ex-partner Is respijtzorger Vader Moeder Echtgenoot /zoon Is respijtzorger Echtgenoot Moeder, zus, broer en twee zoons Dochter Dochter (Schoon)vader Vrouw Vrouw Nederlands Nederlands 58 ±45 Zoon Echtgenoot /zoon Zorginstelling Geen Man Nederlands Begin 60 Pleegdochter en twee zussen Zorginstelling, thuiszorg 11 Andere partijen betrokken bij zorg Geen Geen Zus, man, thuiszorg Betaald uit PGB Geen Man, broers, zussen, thuiszorg Zussen, betaald uit PGB Thuiszorg Buurvrouw Speciaal onderwijs Geen Thuiszorg Zus, betaald uit PGB Dagopvang, thuiszorg Thuiszorg, mantelzorgcompliment Schoonzus Geen Thuiszorg Thuiszorg, mantelzorgcompliment Thuiszorg n.v.t. Thuiszorg Zorginstelling Thuiszorg n.v.t. Dagopvang Zorginstelling Zorginstelling Speciaal onderwijs Thuiszorg Geen van de respondenten komt met de eigen naam in het onderzoek voor. Zij kozen een alias, of er werd er één voor hen gekozen. 46 §3 Spanning/ conflict bij mantelzorgers: vier cases Mantelzorg legt voor veel mensen nogal een beslag op hun emoties en tijdsbesteding en het is dan ook niet vreemd dat veel van de mantelzorgers in ons onderzoek inderdaad aangeven tegen knelpunten aan te lopen. Zij doen verslag van spanningen tussen henzelf en de zorgontvanger, tussen hen en anderen in de familie, ten aanzien van de professionele zorg en hun eigen verwachtingen van het leven. Maar de oorzaken zijn veelzijdig en gecompliceerd en niet zelden lopen verschillende dingen door elkaar. De onderstaande vier verhalen van mantelzorgers geven een beeld van de veelzijdigheid aan manieren waarop zij het mantelzorger zijn beleven. Case 1: Mevrouw Aksu Mevrouw Aksu, Suryoye en een jaar of vijftig, zit tot over haar oren in de mantelzorg. Haar twee kinderen, een jongen en een meisje van begin dertig, zijn allebei meervoudig gehandicapt. De dochter gaat dagelijks een tijdje naar de dagopvang, maar de zoon is de hele dag thuis. Als klap op de vuurpijl werd bij haar man een vorm van botkanker geconstateerd. Voor de behandeling moet hij regelmatig naar Amsterdam. Het is een hele rit vanuit Twente en dat valt niet mee wanneer je, zoals het echtpaar Aksu, geen auto hebt en voor vervoer afhankelijk bent van familie. Mevrouw Aksu krijgt dagelijks hulp van de thuiszorg en kan af en toe een beroep doen op haar zussen of iemand anders uit de familie: die woont bijna allemaal in dezelfde stad. De familie springt vooral bij voor de kleinere en eenmalige klussen en mevrouw Aksu maakt zich niet de illusie dat ze voor langdurige, intensieve steun op hen kan rekenen. Soms is het eerder andersom: met de Kerst komt de hele club langs voor koffie en koek, zonder zich met de zorg voor de kinderen te bemoeien. De intensiteit van de zorg betekent voor mevrouw Aksu dat haar leven eigenlijk een aaneenschakeling van mantelzorgactiviteiten is. Gymnastiek, kerkbezoek, koffie drinken met vriendinnen en winkelen zijn daarmee stuk voor stuk van de agenda verdwenen. Ze omschrijft treffend het effect op haar leven: “het enige verschil tussen nacht en dag is dat het ’s nachts donker is”. De kinderen hebben overigens een ZZP-indicatie, wat betekent dat ze ook fulltime in een instelling zouden kunnen wonen. Vanuit de thuiszorg wordt daar ook op aangedrongen en wijst men er op dat de situatie eigenlijk onhoudbaar is, zeker nu er bezuinigd wordt en de uren zorg die ze kunnen leveren niet genoeg zijn. Toch hebben mevrouw Aksu en haar man er voor gekozen om de zorg zo lang mogelijk zelf vol te houden. Mevrouw Aksu is bang dat ze zich schuldig zou voelen als de kinderen uit huis gaan, en bovendien denkt ze dat ze in haar hoofd nog steeds veel met ze bezig zal zijn en zich zorgen zal maken of het wel goed met hen gaat. Daarnaast zitten er ook mooie kanten aan de zorg en voelt ze zich verantwoordelijk: “het zijn toch mijn kinderen, ik wil bij hen blijven en zij bij mij”. Ze ondervindt veel steun aan haar geloof, en kan ondanks de moeilijke situatie goed relativeren: “wij hebben problemen, maar het kan slechter. Kijk naar Japan, of China. Als je zo denkt, denk je: wij moeten nog blij zijn. Dat probeer ik altijd.” Op het moment van interviewen heeft mevrouw Aksu net besloten om respijtzorg aan te vragen en is heeft ze zich daarvoor ingeschreven bij het Steunpunt informele Zorg. Case 2: Echtpaar Gerritsen Het echtpaar Gerritsen, dertigers met een melkveehouderij, kwam in conflict met de zus van meneer Gerritsen. De vader van meneer Gerritsen is kort voor het interview overleden en ze vertellen dat de zorg in de periode voor het overlijden zeer intensief was. Meneer Gerritsen en zijn zus werden het niet eens over de beste vorm van zorg. Terwijl de zus vond dat zij vaders wens om tot zijn overlijden thuis verpleegd te worden moesten respecteren, vond meneer Gerritsen een verzorgingstehuis een 47 betere optie. Omdat een thuiszorgmedewerkster waar vader erg op gesteld was (maar ‘een troela’ volgens meneer Gerritsen) zich aan de kant van de zus schaarde gebeurde het zoals de zus wilde en bleef vader thuis. Min of meer als compromis werd besloten dat de zus dan ook een groter deel van de zorg op zich zou nemen, maar in de praktijk kwam daar maar weinig van terecht. Bij ieder bezoek, zo’n twee keer per week, waren meneer en mevrouw Gerritsen toch weer bezig met het regelen van afspraken en klusjes in en om huis. Bovendien fungeerde mevrouw Gerritsen, die zelf in de zorg werkt, ’s nachts als telefonische “achtervang”. Achteraf hebben ze er spijt van dat de zorg ten koste is gegaan van het contact met hun (schoon)vader, want er bleef maar weinig tijd over om rustig een kop koffie met hem te drinken en met hem te kletsen. Omdat ze beide geen ruziezoekers zijn is het nooit hard tegen hard gegaan, maar hun hele relaas draait om de teleurstelling in de thuiszorg en hun frustratie over hoe weinig hun standpunt meetelde in de beslissingen die genomen werden. Op meneer Gerritsen had dit een behoorlijke invloed. Hij besloot op een gegeven moment zich helemaal uit de zorgsituatie terug te trekken en kwam een paar weken niet meer bij zijn vader over de vloer. Bovendien kreeg hij in de periode na het overlijden een burn-out. Beiden zijn blij dat aan vaders wens –thuis te kunnen overlijden- gehoor kon worden gegeven, maar ze vinden wel dat ze daar een behoorlijke prijs voor hebben moeten betalen. Case 3: Pim Pim, een Nederlandse man van begin zestig, vertelt over de vele strubbelingen die hij ervaren heeft in zijn zoektocht naar passende hulp voor zijn jongvolwassen dochter, die autisme heeft. In tegenstelling tot het echtpaar Gerritsen zoekt Pim juist wel de confrontatie. Hij heeft zich vast voorgenomen om er voor te zorgen dat hij zijn dochter na zijn dood (die hij, Bourgondiër en fervent sigaarroker, vroeger verwacht dan de gemiddelde Nederlander) goed verzorgd zal achterlaten. Sinds bij zijn dochter autisme is vastgesteld heeft Pim zich de kennis over het ziektebeeld eigen gemaakt, trainingen gevolgd en zich uitgebreid op de hoogte laten brengen van de mogelijkheden voor ondersteuning. Dit alles niet zonder slag of stoot: veel hulpverlening is volgens hem uiteindelijk niet professioneel genoeg, levert onvoldoende zorg of heeft te weinig kennis in huis. Het regelen van goede zorg kost hem een volle werkdag per week. Wanneer Pim vindt dat een organisatie geen goed werk levert, zal hij er altijd op afstappen, dossiers inzien, met de leidinggevende praten. Hij weet dat hij in zijn zoektocht nogal rücksichtslos kan zijn en dat hem dit niet altijd in dank af wordt genomen. Vrienden die ‘ook eens iets over autisme gelezen hebben’ en vervolgens met goedbedoelde tips aankomen kan hij bot afkappen, wat tot onbegrip aan de kant van de vrienden leidt. Daarentegen vertelt hij, geëmotioneerd, over een vriend die hem vakkundig advies geeft over een trust die hij voor zijn dochter kan oprichten, want “zo blijven de centjes uit de klauwen van de overheid”. Bij zo’n advies heeft hij eindelijk het idee dat men begrijpt wat hij probeert te bereiken, welke idealen hij heeft als het op de zorg voor zijn dochter aankomt, met welke zoektocht hij bezig is. Pim is gebaat bij efficiëntie, doelgerichtheid en expertise. Aan bijvoorbeeld lotgenotencontact (“zielig zijn alleen maar om het zielig zijn”) heeft hij niet zoveel. Case 4: Emre Het verhaal van Emre, een Turkse man van 40, is weer heel anders. Zes weken voor het interview is zijn vader plotseling overleden en Emre heeft de volledige zorg voor zijn moeder op zich genomen. Zij heeft wat lichamelijke klachten die het bewegen moeilijk maken en is daarnaast volledig van slag door het overlijden van haar man. Emre heeft nogal ingrijpende beslissingen genomen: zijn zaak, een 48 cadeauwinkel, heeft hij van de hand gedaan en zijn appartement heeft hij opgezegd om weer bij zijn moeder in te trekken. Van de ene op de andere dag is hij nu een fulltime mantelzorger die weinig tijd meer heeft voor vrienden, hobby’s en sport –“ik begin wel aan te komen”, bekent hij. Ondanks deze rigoureuze veranderingen heeft hij er nog geen moment spijt van dat hij nu weer thuis woont en dag in, dag uit voor zijn moeder zorgt. In tegendeel, Emre haalt heel veel voldoening uit de zorg die hij levert. Dat heeft deels te maken met het recente verlies van zijn vader: samen met zijn moeder kan hij rouwen en over hun verlies praten. Maar het heeft ook te maken met zijn ‘Sitz im Leben’. Voor Emre heeft het zorgen voor een ander te maken met een hoger doel waar alle mensen zich mee bezig zouden moeten houden. Volgens hem zou de samenleving er een stuk mooier uitzien als mensen de zieken en ouderen zouden opzoeken, elkaar op straat de helpende hand toe zouden steken en over het algemeen een beetje aardiger voor elkaar waren. Ieder mens heeft dat in zich, gelooft hij, en zou er zelf een stuk gelukkiger van worden door naar anderen om te zien in plaats van zich te richten op materiële zaken. Emre ontleent deze visie aan zijn opvoeding en zijn geloof (hij is moslim), maar meent dat hij handelt vanuit algemeen geldende principes: het gelukkig worden door voor een ander te zorgen geldt voor iedereen, Turk of Nederlander, gelovig of niet. Een ander zou het misschien benauwd krijgen van zijn toekomstperspectieven: hij zit zonder baan en zal er voorlopig ook geen tijd voor hebben, daarmee zonder inkomen. Bovendien zou zijn toekomstige partner (hij is nu single) het moeten zien zitten om ook bij zijn moeder in te trekken en hij vermoedt dat dit het aantal vissen in de vijver behoorlijk vermindert. Toch maakt hij zich daar helemaal geen zorgen over. Het mantelzorgen geeft hem op dit moment genoeg voldoening: “ik word er dronken van, een euforisch gevoel, ik geniet er van”. En voor de toekomst geldt: wie dan leeft, wie dan zorgt. § 4 Zorgopvattingen begrepen vanuit zorgregimes Uit de vier verhalen, maar ook uit de andere interviews, wordt meestal geleidelijk aan wel duidelijk vanuit welk zorgregime mensen voornamelijk redeneren. Met andere woorden: leggen de mantelzorgers de verantwoordelijkheid voor de zorg bij het eigen netwerk en zichzelf, of bij de overheid en professionele instanties? Framing rules, oftewel datgene wat mensen eerlijk of wenselijk vinden, spelen hierbij een belangrijke rol. Drie aspecten die met de mantelzorg verbonden zijn geven duidelijke aanwijzingen over de framing rules die mantelzorgers hanteren: het soort zorg dat mensen bereid zijn te geven, de duur en de intensiteit van de zorg. Mantelzorg kan variëren van het geven van huishoudelijke hulp tot gezelschap houden, begeleiden naar afspraken, klusjes doen of lichamelijke verzorging. Welke vorm van zorg de mantelzorger geeft is natuurlijk medeafhankelijk van de behoefte van de zorgontvanger en de relatie tot de mantelzorger: het geven van lichamelijke verzorging zoals wassen, aankleden en helpen met de toiletgang is over het algemeen veel intensiever en gebeurt meestal wanneer mantelzorger en zorgontvanger familie van elkaar zijn. Toch spelen ook de framing rules van de mantelzorger een rol. Toen de schoonvader van mevrouw Gerritsen een stoma kreeg, ging hij er vanuit dat zij die elke dag wel zou komen vervangen. Ze werkte ten slotte zelf in de zorg en woonde dichtbij. Mevrouw Gerritsen was dat echter helemaal niet van plan: “Toen zei ik wel: ik ga hier niet dagelijks of twee of drie keer per dag… Dat heb ik in het begin heel duidelijk gezegd: ik wil van alles doen, maar dat doe ik niet.” Mantelzorgers trekken ergens een grens voor wat betreft het soort zorg dat ze willen geven, hoe veel tijd ze daar aan willen besteden en hoe lang ze dat willen blijven doen. De lijn die mantelzorgers trekken vertelt iets over het regime dat ze als uitgangspunt nemen ten aanzien van het soort zorg dat ze willen verlenen. Grofweg is het onderscheid hier dat mantelzorgers 49 die vanuit het gemeenschapsregime redeneren, minder snel een grens stellen dan mantelzorgers die vanuit het bureauprofessionele regime redeneren. Gemeenschapszorgers zijn bereid meer soorten zorg te verlenen, hier meer tijd in te stoppen en dit langer vol te houden dan mantelzorgers die het bureauprofessionele regime als uitgangspunt nemen. Het gemeenschapsregime levert, in zijn extreemste vorm, mantelzorgers op zoals Emre en mevrouw Aksu: de zorg heeft voor hen iets totaals, de behoeftes van de zorgontvanger staan centraal en ze zijn bereid om zelf veel op te geven om aan die behoeftes tegemoet te komen. Soms beroepen ze zich, als historische framing rule, op hoe mensen ‘vroeger’ met elkaar omgingen. Voor de allochtone mantelzorgers in dit onderzoek kan dat de tijd zijn dat men nog in Turkije woonde en door de gemeenschap of familie verzorgd werd, voor autochtone mantelzorgers kan het gaan om de tijd dat ‘noaberschap’ in Twente nog hoog in het vaandel stond. Mantelzorgers die binnen dit regime vallen trekken eigenlijk zelf nauwelijks een grens: die wordt voor hen getrokken doordat ze op een gegeven moment medische kennis ontberen of omdat ze tegen hun fysieke grenzen aanlopen. Je zou kunnen stellen: hoe meer identificatie met gemeenschapszorg, hoe meer de mantelzorger zelf doet. Bureauprofessionele mantelzorgers stellen eerder een grens aan wat er van hen verwacht mag worden. Zij vinden bijvoorbeeld dat je zelf geen huishoudelijk werk gaat verrichten als je dat via een indicatie ook door de thuiszorg kunt laten doen. Ze vinden een of twee keer langs gaan in de week wel haalbaar, maar zien niet hoe ze nog vaker langs zouden gaan. Hoe moet het dan met hun baan, hun gezin en hun (schaarse) vrije tijd? “Ik ben Gekke Gerritje niet”, antwoordde een mantelzorger op de vraag of ze ook door zou blijven zorgen als ze merkte dat het haar zwaar zou gaan vallen. Daarmee verwijst ze naar het onderliggende gevoel van rechtvaardigheid waar Hochschild het over heeft: de ene taak doe je nog vol overtuiging, bij een andere taak krijg je het idee dat je iets aan het doen bent dat een ander eigenlijk zou moeten doen. Voor bureauprofessionele mantelzorgers is die ander in de meeste gevallen de overheid of een professionele zorginstantie. Het bureauprofessionele regime doet ook denken aan mantelzorgers zoals Pim: altijd in de weer met instanties, bezig met het regelen van de best denkbare zorg. Hoe meer identificatie met bureauprofessionele zorg, hoe meer de mantelzorger zal proberen om de zorg uit te besteden. Het onderscheid tussen de twee groepen is echter niet simpelweg een kwestie van het stellen van een duidelijk te definiëren grens met aan de ene kant mantelzorgers die 24/7 aan het zorgen zijn en aan de andere kant mantelzorgers die dagelijks een nummertje trekken bij het zorgloket. Het is niet zo dat bureauprofessionele mantelzorgers hun moeder na één keer niezen inschrijven bij het verzorgingstehuis. En ook het andere uiterste, alles opgeven voor de zorg zoals Emre, is een vrij uitzonderlijk geval van gemeenschapszorg waarvan je je af kunt vragen hoe lang iemand zoiets vol kan houden. De meeste mantelzorgers zitten dan ook ergens tussen de twee uiterste vormen van mantelzorg in en zijn bovendien constant in beweging qua opvattingen en keuzes. Opvattingen moeten steeds opnieuw bijgesteld worden omdat de situatie van de zorgontvanger verandert, de zorg steeds langer duurt, andere mantelzorgers wegvallen of bezuinigingen knabbelen aan de uren professionele zorg waar men recht op heeft. Mantelzorgers moeten steeds weer veranderen, omdat de situatie en de maatschappij veranderen. Op deze momenten van omschakeling wordt duidelijk wat precies hun framing rules zijn, omdat juist wanneer die ter discussie gesteld worden, ze helder worden –ook voor de mantelzorger zelf. Op deze momenten van verandering voelt de mantelzorg zelf dat er een grens bereikt is die hij of zij niet over kan gaan zonder zichzelf geweld aan te doen. Veel mantelzorgers krijgen vroeg of laat een stoma-moment: ik wil veel doen, maar dat doe ik niet. Zij bereiken de grens van het redelijke en daarmee een breekpunt. Het antwoord op de vraag: ‘wat is 50 nog redelijk, wat mag er van mij verwacht worden?’ wordt grotendeels bepaald door de mate waarin men zichzelf of de overheid verantwoordelijk houdt voor de zorg. §5 Spanningen Spanningen tussen de mantelzorger en de omgeving ontstaan met name op die momenten dat de mantelzorger opschuift op die denkbeeldige lijn tussen het gemeenschapsregime en het bureauprofessionele regime. Want schuiven anderen ook mee? Hoe reageren de zorgontvanger, de omgeving, de overheid of zelfs de samenleving op veranderende opvattingen en behoeftes van mantelzorgers? Wanneer de mantelzorger opschuift richting het bureauprofessionele regime, terwijl de zorgontvanger of de omgeving meer vanuit het gemeenschapsregime redeneert en de voorkeur geven aan mantelzorg, kan er onenigheid ontstaan. Het echtpaar Gerritsen (zie cases) is daar een duidelijk voorbeeld van: zij willen dat vader opgenomen wordt, de zus houdt dat tegen, met een verstoorde relatie tussen alle betrokkenen als gevolg. Een ander voorbeeld is Yildez (Suryoye, 35). Zij zorgt al zo’n vijftien jaar voor haar moeder en besloot na een burn-out dat het nu echt tijd werd voor thuiszorg. Dit tegen de uitdrukkelijke wens van haar moeder in. Na een jaar masseren en inpraten was moeder eindelijk overstag. De thuiszorg kwam welgeteld twee keer langs. Daarna werd deze door moeder, tot Yildez’ wanhoop, vriendelijk verteld dat het niet meer nodig was. Yildez voelt zich verantwoordelijk voor de zorg, is blij met het nauwe contact met haar moeder en is eigenlijk ook wel trots op de expertise die ze inmiddels heeft opgebouwd als mantelzorger. Toch bestaat de zorg voor haar vaak uit strijd, met name op momenten dat ze voor zichzelf wat lucht probeert te krijgen door bepaalde zorgtaken uit te besteden. Een aantal andere mantelzorgers had een soortgelijk verhaal en het blijkt dat de zorgontvanger aardig wat macht heeft wanneer het gaat om het inschakelen van professionele hulp. Hij of zij is ten slotte degene die de papieren moet ondertekenen, soms een eigen bijdrage moet betalen, de thuiszorg binnen moet laten en met de zorgverleners overweg moet kunnen. Onwil aan de kant van de zorgontvanger kan leiden tot een (zeer) vroegtijdig eindigen van de hulp van buitenaf, waarna de mantelzorger er weer alleen voor staat. Nu in een zo mogelijk nog zwakkere positie, want ‘we hebben het toch geprobeerd?’ Ook anderen in de familie kunnen protesteren, maar vormen een minder zware tegenkracht. Broers of zussen die vinden dat de mantelzorger de zorg niet uit mag besteden hebben een minder sterke positie, omdat ze zelf ook in aanmerking komen. Conflicten rond zorgopvattingen zijn daarmee in de meeste gevallen een intergenerationeel conflict. Buiten de zorgontvanger, wiens mening het zwaarst weegt, en de verdere familie, is er nog de cirkel van bekenden en vrienden die ‘de omgeving’ vormen. Ook uit deze wijdere cirkel komt soms weerstand tegen mantelzorgers die zorgtaken uit willen besteden. Met name de Turkse en Suryoye respondenten geven aan dat er vanuit de omgeving nogal eens druk op hen uitgeoefend wordt. Soms direct, door buurvrouwen die hen aanschieten en aanmanen goed voor hun ouders te zorgen, maar vaker indirect. Ze krijgen dan van hun vader of moeder te horen dat die-of-die iets heeft gezegd over de zorg die ze geven. De meeste mantelzorgers geven echter aan dat zij zich van deze bredere cirkel van vrienden, kennissen en buren niet zo veel aantrekken. Ze weten dat die-of-die de zorg zelf niet over zal nemen en bovendien gaat het vaak om mensen van de generatie van hun ouders, met standpunten die ze toch wel als een beetje ouderwets beschouwen. Een aantal mantelzorgers vertelt over moeilijkheden die ontstaan wanneer de zorgontvanger hun motieven niet op waarde schat. Het gaat dan om situaties waarin mantelzorger en zorgontvanger het 51 weliswaar eens zijn over wie de zorg moet geven, beiden vinden dat de familie dit idealiter moet doen, maar niet hetzelfde denken over waarom van de zorg. Een dergelijk meningsverschil kan twee kanten op gaan, maar in beide gevallen gaat het om een situatie waarin de “gift” van mantelzorg, zoals Grand et al. (1999) het benoemd hebben, niet erkend wordt door de zorgontvanger. Aan de ene kant zijn er zorgontvangers, meestal ouders, die benadrukken dat de zorg die ze krijgen vanzelfsprekend dient te zijn omdat het de plicht van de kinderen is om voor hen te zorgen. Daarmee halen ze onderuit wat de mantelzorger als waardevol aan de zorg ervaart: het je onbaatzuchtig en liefdevol inzetten voor iemand anders. Zo is daar Hazal (Turks, 38), die voor haar ouders zorgt en ze zo’n twee à drie keer per week bezoekt. Eigenlijk zou haar vader in een verzorgingshuis opgenomen moeten worden, maar die vindt dat zelf onzin: “waarom staan jullie dan op de wereld?”. Dat haar vader zich nogal autoritair opstelt, het niet kan hebben als hij even niet bij gesprekken betrokken wordt en alleenheerschappij over de afstandsbediening heeft, maakt de zorg er niet makkelijker op. “Als ze niet ziek waren, zou ik minder vaak komen” bekent Hazal. Aan de andere kant zijn er ouders die de gift niet kunnen accepteren zonder er zelf iets tegenover te zetten, bijvoorbeeld een geldelijke beloning of overdreven uitgesproken dankbaarheid. Femmy (Nederlands, 58) wordt door haar moeder betaald voor de mantelzorg die ze geeft en voelt zich daar behoorlijk ongemakkelijk bij. “Ik heb gezegd: ik doe dat niet voor het geld. Nu is het net of ik door jou ingekocht word. Ze zegt: dat is niet zo. Maar ik zeg: ma, het gaat om mijn gevoel. Ik doe dat omdat ik het wil, omdat je dat nodig hebt, daarom doe ik het. Niet voor je geld. Ik stop dat geld nu weg maar ik vind het wel vervelend als ze het weer klaarlegt. *…+ Wat ik liever had gehad, was dat mijn band met mijn moeder gewoon goed was.” Het effect op de mantelzorger is eigenlijk hetzelfde: de eigen motieven worden niet erkend. Het verschil in opvatting valt in de interviews die wij hielden vaak samen met een verstoorde relatie, maar het is moeilijk te bepalen wat hier oorzaak en wat gevolg is. Wanneer de beweegredenen van mantelzorgers niet erkend worden raakt hen dit behoorlijk en het is opvallend hoeveel extra energie de zorg dan van hen vraagt. In de miskenning van motieven tekent zich wel een verschil af tussen allochtone en autochtone respondenten: de eerste groep krijgt vaker te maken met ouders die hen de zorg verplichten; de tweede groep met ouders die de zorg niet simpelweg kunnen accepteren maar er altijd weer iets tegenover willen stellen. Ook wanneer zowel de mantelzorger als de omgeving wel openstaan voor het inschakelen van professionele zorg kunnen spanningen ontstaan. Teleurgestelde mantelzorgers die zien dat hun verwachtingen rond professionele zorg niet uitkomen wijzen op een derde oorzaak voor spanningen. Bezuinigingen in de zorg bijvoorbeeld hebben een behoorlijke impact op mantelzorgers, die vaak degenen zijn die ontstane gaten moeten stoppen. Dit is het geval bij Mirjam (Suryoye, 30). Drie weken na haar huwelijksdag stond haar schoonmoeder op de stoep, omgeven door een paar grote koffers, klaar om bij het jonge stel in te trekken. Mirjam, negentien jaar jong en volledig verbouwereerd, durfde niet te weigeren. Het is nu negen jaar later, schoonmama woont er nog steeds en Mirjam heeft spijt als haren op haar hoofd. Haar enige moment voor zichzelf was tot voor kort de dinsdag, de dag dat haar schoonmoeder naar de Suryoye dagopvang ging. Op dinsdagen kon Mirjam vriendinnen uitnodigen om te theeleuten of naar de markt gaan zonder verantwoording af te hoeven leggen over haar inkopen. Recente bezuinigingen maakten echter een einde aan de dagopvang want de regels werden aangescherpt, haar schoonmoeder werd ‘te gezond’ bevonden en de optie ‘dagopvang’ verviel. Mirjam heeft een groot hart waar ook ruimte is voor haar schoonmoeder, maar het constante gebrek aan privacy begint haar nu wel op te breken. Smeekbrieven naar de gemeente mochten niet baten en Mirjam is haar vrije dinsdag kwijt. Naast de 52 praktische problemen van de gesneuvelde dinsdag hebben de bezuinigingen ook als gevolg dat mantelzorgers als Mirjam zich afvragen of hun behoeften wel meetellen in de keuzes die door de overheid gemaakt worden. “Doe het alleen al voor míj…” verzuchtte Mirjam, maar bij de indicatiestelling werd alleen gelet op de gezondheid van haar schoonmoeder en werden Mirjam’s behoeftes niet meegerekend. Een ander voorbeeld van spanningen tussen mantelzorgers en professionele hulp is natuurlijk het verhaal van Pim, die in een constante strijd verwikkeld is met allerlei instanties. Zijn wens is dat zijn autistische dochter ooit zelfstandig zal kunnen wonen en dat hulp daar ook op gericht is, maar tot zijn teleurstelling gaat veel hulpverlening niet verder dan het mogelijk maken van haar dagelijks leven van die dag. Opvattingen over wat goede hulp is en wat lange termijn doelen zijn lopen dan ver uiteen. Wat de omgang met professionele instanties lastig maakt voor veel mantelzorgers, is dat hulpverleners vaak maar voor één stukje van de puzzel verantwoordelijk zijn. Ze missen het overzicht over de gehele situatie dat de mantelzorger heeft. Daarnaast missen ze vaak noodzakelijkerwijs de gedeelde geschiedenis die de mantelzorger heeft met de zorgontvanger. De professional kent niet de gezonde versie van de zorgontvanger van ‘vroeger’ en kan zich daardoor niet, of niet volledig, identificeren met het beeld dat de mantelzorger heeft over hoe het was toen het nog goed was, een situatie waar de mantelzorger misschien wel weer naar terug zou willen of zo goed mogelijk zou willen nabootsen. Soms is de spanning simpelweg zo samen te vatten: de mantelzorger verwacht van de professional de inzet, overtuiging en authenticiteit van gemeenschapszorg die de professional nooit waar zal kunnen maken. Na vaak eerst zelf een periode te hebben gezorgd staan mantelzorgers nu langs de zijlijn en zien met lede ogen aan hoe snotneuzen niet worden afgeveegd, tussen de tenen niet wordt afgedroogd en de vreselijkste kledingcombinaties worden uitgezocht, zonder daar nog veel aan te kunnen doen. De zorg voor details die zo vanzelfsprekend is voor de mantelzorger sneuvelt wanneer de professionele zorg het overneemt. Vaak kaarten ze dat wel aan bij de betreffende instantie, maar dat heeft lang niet altijd het effect dat ze graag zouden zien. Ria (Nederlands, 62) heeft een dochter met het syndroom van Down, die in een zorginstelling woont. Ze houdt de vinger aan de pols, maar herinnert zich toch een voorval dat volgens haar laat zien dat er nogal eens wat schort aan de zorg: “toen er sneeuw lag kwam *mijn dochter+ op gymschoenen aan. Dan zeg ik: potverdorie, ze heeft drie paar laarzen! Zijn jullie wel goed wijs? Wie is nou degene die niet goed is, jullie of zij?”. Vanuit Hochschild’s notie van feeling rules en framing rules kunnen de oorzaken van spanningen op drie manieren geformuleerd worden. De eerste is dat de mantelzorger van het gemeenschapsregime opschuift naar het bureauprofessionele regime, terwijl de omgeving (met name de zorgontvanger) niet mee verschuift. Een clash in framing en feeling rules is het gevolg. Misschien in het verlengde daarvan ligt een tweede oorzaak: de motieven van de zorg worden niet erkend. De mantelzorger vindt weliswaar dat familie voor elkaar behoort te zorgen, maar dat dit gebeurt uit liefde en vrije wil, terwijl de zorgontvanger vindt dat dit gebeurt uit plicht. Een derde oorzaak voor spanning is dat mantelzorgers die vanuit het bureauprofessionele regime redeneren en veel van de professionele zorg verwachten, teleurgesteld worden in de kwaliteit van de zorg. Zij verwachten van professionals de inzet die hoort bij het gemeenschapsregime, en die de professionals niet waar kunnen maken. §6 Strategieën 53 Zoals in bovenstaande duidelijk werd ontstaan spanningen tussen mantelzorgers en hun omgeving vooral wanneer de mantelzorger een deel van de zorg wil uitbesteden, terwijl de omgeving daar tegen is. Mantelzorgers die hun breekpunt bereikt hebben maar hun omgeving niet meekrijgen zijn in een lastige positie beland. Riskeren ze ruzie om hun leven weer terug te krijgen? Of krijgt de familieband prioriteit? Bij het antwoord op die vraag maakt het in het bijzonder voor allochtone mantelzorgers uit in welke mate ze hechten aan de Turkse of Suryoye identiteit. Mantelzorgers die aangeven zich niets aan te trekken van roddel en gewoon hun eigen gang te gaan geven ook aan zich niet ´echt´ Turks te voelen. Het afstoten van zorgtaken gaat voor hen gepaard met (en wordt misschien zelfs mogelijk gemaakt door) het afstand nemen van hun etnische identiteit. Feyza (Turks, 30) heeft in ieder geval lak aan roddel en vindt dat meer iets voor minder “vernederlandste” Turken: “Ik ben hier geboren en getogen, dus ik heb zoiets van, ik ben heel anders dan de gemiddelde Turk. Ik denk ook heel anders als een gemiddelde Turkse afkomst. Ik kan me wel willen verplaatsen, maar dat past niet bij mij, dat is niet helemaal mijn ding. En ik heb ook vaak zoiets van, het boeit mij niet wat mensen over mij denken. Mensen die over mij gaan praten, die komen echt niet met een bakje soep, van: ik praat over jou, laten we het samen doen. Ik ben daar gewoon heel nuchter in.” Tegelijkertijd is het zo dat de betekenis van gemeenschapszorg die door de eerste generatie wordt gehanteerd aan verandering onderhevig is. Allochtone mantelzorgers zien hoe in hun omgeving steeds meer mensen gebruik maken van het toenemende aanbod aan Turkse of Suryoye thuiszorg. De norm dat je zelf voor je ouders moet zorgen verwatert hiermee. Voor je ouders zorgen kan steeds vaker ook betekenen: goede hulp voor je ouders regelen. De norm dat kinderen verantwoordelijkheid dragen blijft hiermee op zichzelf wel staan, maar er komt meer ruimte in de praktische uitvoering ervan. Hoe meer mensen uit eigen kring gebruik maken van de thuiszorg, hoe sterker mantelzorgers zelf staan in hun standpunt dat de thuiszorg een goed alternatief is voor hulp die door de kinderen gegeven wordt. Onder invloed van toenemende “culturele thuiszorg” lijkt het steeds meer geaccepteerd te worden dat mantelzorgers eerder een breekpunt aangeven. Het moment waarop ze kunnen zeggen: ‘zo kan het niet langer’, komt steeds vroeger in de “mantelzorgcarrière”. Dat de zorg bijvoorbeeld niet te combineren is met betaald werk of de zorg voor het eigen gezin wordt een steeds breder geaccepteerde reden om de zorg over te dragen aan professionele instanties. Voor mantelzorgers die in een intergenerationeel conflict terecht komen over het uitbesteden van de zorg betekent de veranderende houding rond zorg dat ze soms wat geduld moeten betrachten, zo veel mogelijk nuttige informatie uit hun omgeving moeten verzamelen om die vervolgens stukje bij beetje over te dragen. Hoe meer voorbeelden ze kunnen opnoemen van anderen die ook zijn overgestapt naar de thuiszorg en hoe meer positieve verhalen ze daar over kunnen vermelden, hoe groter de kans dat ook hun eigen ouders overstag gaan. De onderhandeling over zorgopvattingen ligt bij deze mantelzorgers nog open. Opname in een verzorgingstehuis of bejaardentehuis blijft wel problematisch: veel mantelzorgers geven aan dat het nog niet aan de orde is, maar dat het bespreken ervan taboe is en ze zich sterk afvragen hoe ze dat vraagstuk in de toekomst moeten oplossen. Voor deze vorm van zorg is dan ook niet, zoals in het geval van de thuiszorg, een exclusief Turks of Suryoye alternatief aanwezig. Het beeld van kinderen die hun ouders ‘dumpen’ in een tehuis (gelogenstraft door de feiten, het overgrote deel van de ouderen in Nederland woont zelfstandig) blijft voor zowel de eerste als de volgende generaties een schrikbeeld. Terwijl de thuiszorg aan terrein wint blijft de afkeer voor het 54 verzorgingshuis staan als belangrijke identity-marker. Het identiteitsvraagstuk speelt overigens ook voor bijvoorbeeld Nederlandse mantelzorgers die uit een hechte gemeenschap komen. Wanneer zij zorgen voor een oudere die geen professionele hulp wil ontvangen, kunnen zij deze hulp alleen overdragen wanneer ze ook afstand nemen van ‘vroeger’, de tijd van naoberschap, het omzien naar elkaar in de kleine gemeenschap en de sociale controle –zaken waaraan de zorgontvanger nog veel waarde hecht. In sommige gevallen kunnen mantelzorger en zorgontvanger/omgeving het echt niet eens worden. Dat kan er in het uiterste geval zelfs toe leiden dat de mantelzorger zich, zoals meneer Gerritsen, volledig terugtrekt uit de zorgsituatie. Dat is eigenlijk nauwelijks een strategie te noemen omdat de problemen uit de weg worden gegaan, in plaats van aangepakt. Het terugtrekken is voor alle betrokkenen een weinig bevredigende oplossing: de mantelzorger kampt met schuldgevoel en maakt zich nog steeds zorgen over de zorgontvanger, die vervolgens praktische zorg misloopt terwijl de onderlinge band er niet beter op wordt. Tegelijkertijd kan het een soort paardenmiddel zijn waarmee de mantelzorger aangeeft dat de grens nu echt bereikt is. Het wordt de omgeving op deze manier wel meteen goed duidelijk dat de mantelzorger aan de taks zit. Bovendien wordt men nu gedwongen te zoeken naar andere oplossingen voor de zorg, en blijken er mogelijkheden te zijn waar men ze eerst niet zag. Zo werd in de familie Gerritsen uiteindelijk toch besloten om voor vader 24-uurs zorg aan te vragen, als direct gevolg van het signaal dat meneer Gerritsen had uitgezonden door domweg een paar weken thuis te blijven. Pas wanneer de mantelzorg opeens wegvalt krijgt de omgeving door wat de mantelzorger eigenlijk allemaal doet, en die bewustwording geeft de mantelzorger een sterkere onderhandelingspositie. Het markeren van de grens van een aanvaardbare zorglast wordt voor mantelzorgers makkelijker wanneer zij zich er zelf bewust van worden dat ze mantelzorger zijn. Dat houdt niet op bij de erkenning dat voor de taken die zij verrichten een apart woord is: het helpt vooral wanneer mantelzorgers zich realiseren dat zij een maatschappelijke positie hebben die erkend dient te worden door familieleden, de overheid en instanties. Mantelzorgcursussen kunnen daarbij helpen. Veel mantelzorgers die op één of ander moment een cursus gevolgd hadden, gaven aan dat zij daar geleerd hadden dat het goed is om je grenzen aan te geven. Ze leerden er ook omgaan met het schuldgevoel waar velen mee te maken krijgen op het moment dat ze vinden dat het zorgen hen teveel geworden is. Het begrip mantelzorg kreeg voor hen meer lading en werd verbonden aan rechten: recht op ondersteuning, erkenning (bijvoorbeeld door het mantelzorgcompliment dat door de meeste mantelzorgers hoog gewaardeerd wordt) en status. Het volgen van een cursus en het aanleren van vaardigheden versterkt de onderhandelingspositie van mantelzorgers. Eén ding is erg duidelijk geworden: mantelzorgers die de zorg graag met anderen willen delen kunnen er maar beter zo vroeg mogelijk bij zijn. Hoe langer de mantelzorger hoofdverantwoordelijke is voor de zorg, hoe lastiger het wordt om taken over te dragen. Broers en zussen die niet in aanmerking kwamen omdat ze werkten, zijn dat blijven doen, terwijl het CV van de mantelzorger afhankelijk bleef van de zorglast. Broers en zussen die vrij waren om te gaan en staan waar ze wilden wonen inmiddels in de Randstad of elders in Nederland; de mantelzorger zit vast aan Twente. Broers en zussen kunnen nog geen Prednison van een paracetamolletje onderscheiden; de mantelzorger is een wandelend patiëntendossier met jarenlang opgebouwde kennis die niet zomaar over te dragen is aan derden. Deze ervaren mantelzorgers vinden ook heus de zorg wel eens zwaar en verlangen naar rust. Toch komen zij niet op een breekpunt, bereiken zij niet het moment dat ze het roer om willen 55 gooien. Waarom niet? Het lijkt er op dat deze mantelzorgers in de loop van de tijd besloten hebben om eieren voor hun geld te kiezen: ze zijn mantelzorger geworden, nu zullen ze het blijven ook, en er iets goeds van maken. Liever dan broers en zussen voor het blok zetten en het stokje over te dragen, gaan zij helemaal op in de mantelzorg. Ze verheffen het zorgen tot een (hoger) levensdoel. De mantelzorgers zien het zorgen dan niet langer als iets wat er ‘bij’ of er ‘naast’ plaatsvindt, maar als iets dat hun leven tekent of zelfs hun identiteit bepaalt. Zij ontlenen hieraan een doel, maar ook een manier om zichzelf in de wereld te plaatsen: het mantelzorgen geeft hen een bepaald zelfbeeld. Ze zijn dan bijvoorbeeld iemand die veel voor een ander overheeft, die familiewaarden hoog in het vaandel heeft, die de mooie (verborgen) kanten van het zorgen heeft ontdekt, iemand die nodig is. De oude schuit om op te knappen, de reis naar Egypte en de motortocht door Europa zullen er nooit van komen, maar in de optelsom van hun levensverhaal compenseren ze de beperking van het zorgen en soms de sociale exclusie die dit met zich mee brengt met een positief zelfbeeld. Soms gaat dit gepaard met het relativeren van ‘een eigen leven’. Dit is wat Hochschild ‘emotion work’ noemt: de situatie is te hardnekkig om zich aan de framing en feeling rules aan te passen, met als gevolg dat mensen hun regels aanpassen. Ze hoeven niet zo nodig een baan, ze hadden toch al niet zo veel vrienden en waren eigenlijk al geen uitgaanstypes. Dus is het eigenlijk niet zo erg dat er geen tijd over blijft om te werken, vrienden te ontvangen en te gaan stappen. Het is een strategie die voor sommige mantelzorgers goed uitpakt, maar bij de meesten klinkt een ondertoon van teleurstelling door. Het Persoonsgebonden Budget kan voor verschillende spanningen een oplossing zijn. Het PGB is door de overheid ingesteld met als doel het mogelijk maken van passende zorg: mensen kunnen met het budget zo veel mogelijk ‘zorg op maat’ inkopen. Voor veel allochtone zorgontvangers is voor dat maatwerk mede van belang dat de zorg geleverd wordt door mensen die de eigen taal spreken. Veel van de genoemde Turkse thuiszorginstellingen werken op basis van het PGB. Hun bestaan kan het voor mantelzorgers makkelijker maken de zorg uit te besteden zonder met hun zorgontvanger in conflict te komen. Daarnaast kan de mantelzorger zelf vanuit het PGB betaald worden. Het PGBsalaris kan de mantelzorger compenseren voor het in deeltijd gaan werken of zelfs helemaal stoppen met werken. Met name wanneer de omgeving druk uitoefent kan een dergelijke oplossing als compromis gelden. Het PGB zit eigenlijk tussen twee regimes in: aan de ene kant is de mantelzorger zeer bij de zorg betrokken, wat aan het ideaal van gemeenschapszorg voldoet. Aan de andere kant is de mantelzorger in loondienst en daarmee een soort semi-professional, wat meer volgens het bureauprofessionele regime is. Als zodanig kan het PGB bemiddelen tussen de zorgopvattingen van de twee regimes. Er kleven echter ook beperkingen en nadelen aan het PGB. Vanuit de zorgwereld klinken verontruste geluiden over misbruik en fraude, één van de redenen dat het kabinet op dit moment van plan is flink op het PGB te gaan bezuinigen. Dat maakt van het PGB een onzekere inkomstenbron. De allochtone mantelzorgers uit ons onderzoek blijken bovendien minder goed dan de autochtone mantelzorgers op de hoogte van organisaties als Per Saldo, die de belangen van PGBgebruikers behartigt en hen van informatie kan voorzien. Voor de betaalde mantelzorger geldt bovendien dat deze nog meer vast kan komen te zitten in de mantelzorg. De huidige situatie blijft immers voortbestaan, wat het lastiger maakt taken over te dragen aan iemand anders. De mantelzorger krijgt weliswaar betaald, maar mogelijkheden om zich te ontwikkelen en ontplooien zijn minimaal. Het PGB is, met andere woorden, ‘CV-technisch’ niet in het voordeel van de mantelzorger en kan bijdragen aan diens role-captivity. 56 Mantelzorgers die vanuit het bureau-professionele regime redeneren en in conflict komen met instanties kunnen twee kanten op: de zorg zelf weer gaan geven of wegen zoeken om uiteindelijk toch het soort professionele zorg te regelen waar ze naar op zoek zijn. Twee dingen vallen hierover op in de interviews. Aan de ene kant is er een groep allochtone mantelzorgers die voornamelijk met zorginstellingen in de clinch lagen over het PGB. Zij hadden veel klachten: er werd niet genoeg zorg gegeven, gesjoemeld met de administratie of er waren veel wisselingen in het personeel. De oplossing bij hen was vaak om de thuiszorg op te zeggen en de zorg zelf maar (weer) te gaan geven. Een andere reactie, vaak aangetroffen bij autochtone mantelzorgers en helemaal wanneer het zorg om hun kind betrof, was plaatsnemen in allerlei comités, meedoen aan discussiemiddagen, brieven schrijven, kortom: manieren zoeken om je stem te laten horen. Het succes was wisselend, maar het effect op de mantelzorger is dat deze het in ieder geval heeft geprobeerd. Het wrange is dat het zoeken naar inspraak een tijdrovende klus is, waardoor de mantelzorger uiteindelijk niet het idee krijgt dat hem of haar nu veel werk uit handen wordt genomen. Opvallend in de strubbelingen met professionele organisaties is dat allochtone mantelzorgers eerder terug lijken te grijpen op mantelzorg, terwijl autochtone mantelzorgers vaker in de pen klimmen of zich op een andere manier laten horen. Vier typen strategie Uit alle verschillende strategieën die mantelzorgers kunnen kiezen komen vier typen strategie naar boven: het zich neerleggen bij een compromis, het blijvend onderhandelen, het helemaal opgaan in de zorg, en het terugtrekken uit de zorgsituatie. De eerste is het volledig terugtrekken uit de zorg, zoals meneer Gerritsen. Voor mantelzorgers die zich terugtrekken geldt dat dit voor hen eigenlijk de laatste mogelijkheid is om invloed op de situatie uit te oefenen. Hun eigen wensen (en framing rules) blijken niet in overeenstemming te brengen met die van anderen of met de situatie. Deze strategie kan voor de omgeving een signaal zijn dat het de mantelzorger menens is, waarna er soms op een andere strategie overgegaan kan worden. Een tweede strategie is het helemaal opgaan in de zorg. Het gaat dan om mantelzorgers die niet de confrontatie aangaan met familieleden, maar zich volledig op de zorg storten en daar een belangrijk levensdoel van maken. Hun eigen wensen en zijn ondergeschikt aan de mantelzorg en ze ondernemen geen of weinig stappen om te zoeken naar een goede balans tussen, bijvoorbeeld, zorg en werk of zorg en hobby’s. Feeling en framing rules die niet in overeenstemming zijn met die van het ideaal van mantelzorg worden door de mantelzorger de kop in gedrukt. Afhankelijk van hoeveel waarde men hecht aan zaken die lastig met de zorg te combineren zijn werkt deze strategie voor sommige mantelzorgers (zoals Emre) goed, maar het risico is wel dat men uiteindelijk vast komt te zitten in de zorg. Mantelzorgers die zich neerleggen bij een compromis, de derde strategie, hebben een afweging gemaakt tussen zaken die ze belangrijk vinden en hun mogelijkheden onderzocht, om zich ten slotte neer te leggen bij een situatie die voor hen weliswaar niet ideaal is, maar hen wel het idee geeft dat ze de best mogelijke balans gevonden hebben. Vaak gaat de innerlijke strijd om de vraag in hoeverre de zorg in de plaats mag komen van betaald werk of vrijwilligerswerk. Verschillende feeling en framing rules botsen met elkaar: regels die een carrière en maatschappelijke status belangrijk vinden lijken moeilijk in overeenstemming te brengen met regels die hechten aan de zorg voor familieleden. Betaalde mantelzorg is een goed voorbeeld van een compromis tussen zorgen en carrière. Ook het 57 opgeven van (een deel van) de etnische identiteit kan als compromis gezien worden: de mantelzorger wil ruimte voor zichzelf en is bereid zich, zoals Feyza, in ruil “minder Turks” te noemen. De vierde strategie is ten slotte het blijvend onderhandelen. In tegenstelling tot mantelzorgers die een compromis gesloten hebben, leggen deze mantelzorgers zich niet neer bij een situatie die voor hen niet ideaal is, of doen ze dat slechts tijdelijk in afwachting van ‘betere tijden’. Ondertussen blijven ze sleutelen aan hun situatie. Mantelzorgers die met veel geduld op hun ouders inpraten en hen uiteindelijk weten te overtuigen van het nut van thuiszorg zijn hiervan een voorbeeld. Ook het volgen van een mantelzorgcursus sluit aan bij de strategie van blijvende onderhandeling: de mantelzorger leert hier nieuwe vaardigheden die kunnen bijdragen aan een succesvolle onderhandeling en laat zien dat de manier waarop men mantelzorg is steeds in ontwikkeling is. Daarbij kunnen de feeling en framing rules van anderen, maar ook die van de mantelzorger zelf ter discussie staan. Zowel allochtone als autochtone mantelzorgers maken gebruik van de vier strategieën. Hierbij lopen met name mantelzorgers die compromissen sluiten en die opgaan in de zorg het risico om in de situatie vast te komen te zitten. De allochtone mantelzorgers in ons onderzoek lijken vaker te kiezen voor deze twee strategieën en minder vaak voor het onttrekken aan de zorg of het blijven onderhandelen. Omdat het onderzoek niet is opgezet als een representatieve steekproef kunnen hier geen harde conclusies aan verbonden worden voor allochtone mantelzorgers in het algemeen, maar de interviews die wij hielden duiden wel op een dergelijk patroon. §7 De tevreden mantelzorger Uit dit deelonderzoek zou wel eens het beeld kunnen ontstaan dat mantelzorgers vooral bezig zijn met het hanteren van conflicten. Dat is zeker niet het geval: veel mantelzorgers vertelden ook over het plezier dat ze aan de zorg beleven, ze zijn trots op wat ze doen en het geeft hen veel voldoening om iemand waar ze veel van houden ter zijde te kunnen staan. Wat is het recept voor een tevreden mantelzorger? Case 5: Elke Elke, een autochtone mantelzorger van 68, noemt zichzelf een tevreden mantelzorger en werkte speciaal mee aan het onderzoek om uit te leggen waarom dat is. Berichten over mantelzorg zijn vaak veel te negatief, zo vindt ze, en het interview is een mooie kans om te laten horen dat het ook anders kan. Voor een tevreden mantelzorger heeft ze een behoorlijk zware zorglast: ze reist elke week van Hengelo naar Deventer om daar het weekend met haar vader door te brengen. Bovendien regelt ze op afstand dat de thuiszorg langskomt en belt ze dagelijks met haar vader. Elke heeft zich al lange tijd voorbereid op het feit dat de mantelzorg er aan zat te komen. Voeger voelde zij, als oudste kind, zich al verantwoordelijk voor haar broertje en zusje en ze denkt dat dat verantwoordelijkheidsgevoel wel in haar karakter zit . Later verlegde ze de focus naar haar ouders. Elke is muziekbibliothecaresse en recenseert in haar vrije tijd boeken. Een boek over eenzaamheid bij ouderen maakte veel indruk op haar en ze besloot dat zoiets haar eigen ouders nooit mocht overkomen. Voor alleenstaande ouderen duren de weekenden het langst, las ze, vandaar dat ze haar vader sinds het overlijden van haar moeder in de weekenden onder haar hoede neemt. Dan kunnen ze rustig samen een kom soep 58 eten of, voor zover de gezondheid van haar vader het toelaat, een concert bezoeken. Elke is nu de enige mantelzorger, maar heeft steeds geweten dat ze dat niet voor altijd zou blijven. Haar zus wordt binnenkort 65 en gaat dan met pensioen. Ze hebben al lang geleden afgesproken dat ze vanaf dat moment samen de zorg zullen gaan delen. Een tevreden mantelzorger zijn heeft volgens Elke veel te maken met karakter: zij is een type dat zich niet zo snel druk maakt over dingen, en dat scheelt een hoop. Door de weeks laat ze de zorg voor haar vader over aan de thuiszorg. Ze houdt wel in de gaten of alles goed gaat, maar raakt niet in paniek wanneer de thuiszorg opbelt omdat haar vader niet open deed. “Mijn zus zou meteen in de hoogste boom gevlogen zijn, *…+met die hulp die er niet in kwam. Ik denk dan: laten we eerst maar eens kijken. Ik heb geen domme energie verspeeld.” Elke krijgt van haar vader jaarlijks een geldbedrag, maar dat brengt haar niet in verlegenheid. Ze investeert het gewoon weer in treinkaartjes en soep. Het lijkt er op dat een tevreden mantelzorger aan een aantal voorwaarden dient te voldoen. Karakter speelt, zoals Elke aangaf, een belangrijke rol, maar er is meer. De zorg voor haar vader is redelijk intensief, maar Elke kan die geven in de wetenschap dat als de grens bereikt is, er anderen zijn die mee kunnen helpen: haar jongere zus, de thuiszorg en de huisarts. Bovendien kwam de mantelzorg voor haar niet, zoals bij veel mantelzorgers in het onderzoek van Pearlin, als een verrassing. Ze had er van tevoren over nagedacht, besluiten over genomen en afspraken gemaakt met haar zus. Wat de zorg ook makkelijker maakt is dat ze een goede band met haar vader heeft en belangrijke interesses, zoals muziek, met hem kan delen. Je zou kunnen zeggen dat bij Elke feeling rules en framing rules in harmonie zijn met die van haar omgeving en met de situatie. Het plaatje van verwachtingen en werkelijkheid klopt met elkaar. Dit laatste is misschien wel de belangrijkste voorwaarde voor de tevreden mantelzorger. Want ook in situaties die er heel anders uitzien, zoals die van Emre die fulltime aan het zorgen is zonder verdere (professionele) zorg, is er sprake van tevredenheid over de situatie. §8 Conclusie De aanleiding voor dit deelonderzoek was het vermoeden dat allochtone mantelzorgers meer risico lopen om overbelast te raken dan autochtone. De gemeenten Almelo, Enschede en Hengelo hebben gezien dat allochtonen veel minder dan autochtonen gebruik maken van zorgvoorzieningen in het algemeen en ondersteunende voorzieningen voor mantelzorgers in het bijzonder. Vanuit de Wmo geredeneerd is het echter wenselijk dat mantelzorgers zo goed mogelijk ondersteund worden. Van hen wordt in de toekomst immers een belangrijke inzet in de zorg verwacht. Wanneer er voor allochtone mantelzorgers drempels bestaan om van mantelzorgondersteuning gebruik te maken, dienen die herkend te worden en voor zover mogelijk uit de weg geruimd. Daarnaast waren er zorgen over de invloed van culturele zorgopvattingen op het welzijn van mantelzorgers. De vrees was dat binnen allochtone kringen de zorg vaak bij vrouwen terecht komt en dat bovendien één mantelzorger de verantwoordelijkheid draagt. Deze mantelzorger kan moeilijk anderen in het netwerk mobiliseren, omdat men vindt dat één van de kinderen (meestal de oudste) de verantwoordelijkheid op zich dient te nemen. Tegelijkertijd verschuiven ook binnen allochtone kringen de normen en lijkt er een versoepeling op te treden binnen de tweede en derde generatie, die nog graag voor de ouders wil zorgen maar daar minder ver in gaat dan “vroeger”, omdat de zorg de competitie aan moet gaan met betaald werk, vrijwilligerswerk, eigen gezin en vrije tijd. Hoewel dit voor de mantelzorger een minder grote feitelijke zorglast zou betekenen, is er wel het risico van 59 toenemende belasting veroorzaakt door botsende zorgopvattingen. In deze deelstudie stelden we onszelf daarom de volgende vraag: Wanneer de zorgopvattingen van allochtone en autochtone mantelzorgers conflicteren met die van hun omgeving en professionele instanties, levert dit voor hen spanningen op. Hoe gaan zij met deze conflicten en spanningen om? Bij zowel allochtone als autochtone mantelzorgers uit Almelo, Enschede en Hengelo kan sprake zijn van botsende zorgopvattingen en belemmeringen ten opzichte van zorgvoorzieningen en mantelzorgondersteuning. Hoe die botsingen er uit zien is afhankelijk van het zorgregime dat de mantelzorger en andere partijen als uitgangspunt nemen. Spanningen kunnen ontstaan wanneer feeling rules en framing rules botsen: een mantelzorger die professionele hulp in wil schakelen botst met een zorgontvanger die mantelzorg prefereert, men botst over de vraag of mantelzorg een plicht of een daad van liefde is, of over de vraag wat van professionele hulp verwacht mag worden. Mantelzorgers kunnen zich bij de situatie neerleggen en er het beste van maken, op zoek gaan naar een compromis of blijven onderhandelen over de zorg die ze geven en de betekenis van die zorg. Uit dit deelonderzoek blijkt niet dat allochtone mantelzorgers per definitie meer te maken krijgen met of last hebben van spanningen dan autochtone mantelzorgers. Voor beide groepen geldt dat er nu eenmaal verschillend gedacht wordt over wie er zorg moet geven, en in beide groepen lopen mensen aan tegen de grenzen van hun eigen kunnen of de mogelijkheden die de overheid biedt. Voor de meeste allochtone mantelzorgers die wij spraken was het geen probleem om mogelijkheden voor ondersteuning te vinden: over het algemeen lukte het hen goed om via allerlei kanalen de zorg te regelen die nodig was. Allochtone zorginstellingen nemen ook zelf vaak het initiatief om hun achterban bereiken. Het op de hoogte zijn van de mogelijkheden was zodoende, in tegenstelling tot onze verwachtingen, geen struikelblok. Voor zowel allochtonen als autochtonen geldt dat de zorgsituatie vaak nieuw voor hen is op het moment dat deze zich voor het eerst voordoet, en dat ze moeten leren om hun weg te vinden in de wereld van de professionele zorg en de overheid. Zolang mantelzorgers de skills (zoals taalvaardigheid, internetskills en kennis van de algemene regelgeving rond zorg) beheersen om te navigeren in de zorgwereld hoeft het geen probleem te zijn dat sommige dingen nieuw voor hen zijn, en de meeste allochtone mantelzorgers beheersen deze skills prima. Dit onderzoek is echter niet opgezet als representatieve steekproef en het is daarom niet mogelijk om op basis van onze resultaten algemene uitspraken te doen over verschillen tussen allochtone en autochtone mantelzorgers in het algemeen. Wel zijn ons enkele verschillen opgevallen in het soort spanning waar de mantelzorgers die wij spraken mee te maken krijgt en de strategieën die men toepast. Een eerste onderscheid dat wij aantroffen is dat het voor de allochtone mantelzorgers in ons onderzoek moeilijker lijkt om hun grenzen te bewaken dan voor autochtone mantelzorgers. Autochtone mantelzorgers kunnen hun keuze om ‘nee’ te zeggen tegen een grotere zorglast legitimeren met een beroep op het belang van betaald werk. Dit belang wordt door de samenleving breed gedragen: betaalde arbeid heeft voorrang op, en wordt hoger gewaardeerd dan, veel andere zaken, waaronder zorg. Allochtone mantelzorgers leven meer met de norm dat je voor je ouders behoort te zorgen en deze niet uitbesteedt aan derden. Deze norm wordt minder door de samenleving gedragen maar is wel sterk aanwezig in de eigen cultuur. Bovendien geldt de norm als een ethnic marker: hoe ‘echt’ Turks of Suryoye je bent, hangt mede af van hoe goed je je plicht als 60 kind vervult door voor je ouders te zorgen. Wel menen wij bij de mantelzorgers die wij interviewden een verschuiving te zien in hoe deze norm wordt ingevuld. Waar de norm van familiezorg vroeger inhield dat de zorg door één van de kinderen zelf gegeven werd, kan deze nu ook betekenen dat de kinderen meer in het algemeen zorgen dat de ouders goed verzorgd zijn. Dat hoeven ze dan niet zelf te doen: ze kunnen de zorg delen met de thuiszorg, vrijwilligers of andere mantelzorgers. Uit wat de mantelzorgers over de eerste generatie vertellen lijkt het er op dat ook de ouderen open staan voor een meer gedeeld karakter van de zorg. Zij accepteren steeds meer dat hun kinderen niet alle tijd voor hen hebben en zijn ook trots op de kinderen wanneer die zich goed redden in de maatschappij en voor zichzelf en hun gezin kunnen zorgen. Tegelijkertijd is het zo dat sommige mantelzorgers, om meer ruimte voor zichzelf te creëren, afstand doen van een deel van hun etnische identiteit. Als bescherming tegen roddel of druk vanuit de gemeenschap identificeren ze zich minder met die gemeenschap. Het resultaat is dat ze meer vrijheid ervaren, maar het risico van een dergelijke strategie is wel dat men ook van de positieve aspecten van de gemeenschap vervreemdt. Zo kunnen mantelzorgers emotionele en praktische steun vanuit hun omgeving mislopen. Het verschil in normatieve opvattingen wordt het duidelijkst wanneer het gaat om de mogelijkheid dat ouderen op een gegeven moment naar een bejaardenhuis of verzorgingstehuis verhuizen. Terwijl thuiszorg onder allochtonen steeds meer geaccepteerd lijkt te worden, blijft het verzorgingshuis een heikel punt. Voor zowel allochtonen als autochtonen geldt dat het verhuizen naar een verzorgingshuis niet bepaald als een vrolijke gebeurtenis wordt gezien, maar men heeft daar verschillende redenen voor. Autochtonen maken zich vooral zorgen om het verlies van zelfstandigheid van de oudere. Onder de allochtonen in ons onderzoek, ook degenen die in principe best open staan voor professionele zorg als aanvulling op mantelzorg, leeft sterk het idee dat het ‘dumpen’ van ouderen in een tehuis iets typisch Nederlands is dat in hun eigen gemeenschap als onwenselijk geldt. Het schrikbeeld van eenzame ouderen die verpieteren achter de geraniums zit stevig gebeiteld in de collectieve zorgopvattingen van de allochtone gemeenschap. Voor de toekomst, wanneer steeds meer ouderen van de eerste generatie een echt hoge leeftijd bereiken, zou dit problemen op kunnen leveren. Juist in die levensfase hebben veel ouderen intensieve zorg nodig die, als deze niet door professionals gegeven wordt, op de mantelzorger aankomt en een behoorlijke aanslag op werk, gezin en vrije tijd zal zijn. Een tweede onderscheid dat wij aantroffen is dat het risico om vast te komen te zitten in de mantelzorg, hoger lijkt voor allochtone vrouwen. In ons onderzoek zijn zij vaker degene zonder baan of met een parttime baan, zitten ze relatief ook vaak in de ziektewet en zijn ze al jong in de mantelzorgsituatie terecht gekomen. Ook hebben ze, vaker dan de autochtone mantelzorgers die wij spraken, te maken met een omgeving die negatief staat ten opzichte van het bureauprofessionele regime. Hun zorgontvanger staat vaker afwijzend tegenover de professionele zorg en al helemaal, zoals eerder genoemd, tegenover het verzorgingstehuis. Voor hun zorgontvanger zijn er ook minder mogelijkheden voor passende professionele zorg: de PGB-gebaseerde thuiszorg bleek onbetrouwbaar of komt uit verhalen zo op hen over en zodra er zwaardere vormen van zorg nodig zijn, vervalt vaak de optie van personeel dat de eigen taal spreekt en gewoonten kent. Het persoonsgebonden budget (PGB) kan in deze situaties een bemiddelende functie hebben. De zorgontvanger kan door middel van het budget als werkgever gaan functioneren voor de mantelzorger, die betaald krijgt voor de werkzaamheden. Ondanks de voordelen die het de mantelzorger oplevert, zoals een inkomen en soms ook meer status, kan het PGB er echter ook toe bijdragen dat mantelzorgers nog moeilijker loskomen uit een zorgsituatie die te zwaar op hen drukt. 61 Het argument dat ze graag een betaalde baan willen hebben gaat nu niet meer op, en broers en zussen voelen zich minder geneigd om een helpende hand te bieden wanneer één van hen voor de zorg betaald krijgt. Mantelzorgers die op een dergelijke manier vast komen te zitten in de zorg kunnen vaak maar twee dingen doen: ofwel zij gaan helemaal op in de zorg en proberen daar hun levensdoel in te vinden (en geven daar een carrière, vrijetijdsbesteding en soms zelfs een partner of gezin voor op), ofwel zij onttrekken zich op een gegeven moment helemaal aan de zorg, met verstoorde familieverhoudingen en problemen voor zorgontvanger als gevolg. Beide strategieën leveren de mantelzorger de nodige schade op. De kans dat mannen, allochtoon of autochtoon, vast komen te zitten in een onwenselijke mantelzorgsituatie is overigens veel minder groot. Wanneer zij beginnen te zorgen zijn ze vaak al actief op de arbeidsmarkt, waardoor ze minder snel meegezogen worden in de zorg. Of ze zijn met pensioen en de zorg hoeft dan niet te concurreren met hun carrière –die hebben ze immers al gehad. Voor beide groepen geldt dat men te maken krijgt met bezuinigingen die de zorg verschuiven richting het informele netwerk. Autochtone mantelzorgers worden harder getroffen door deze bezuinigignen in de zin dat het voor hen vaak betekent dat hun zorgontvanger professionele zorg misloopt die hij of zij voorheen wel kreeg. Zorgontvanger en mantelzorger moeten het echt met minder doen, wat soms indruist tegen het rechtvaardigheidsgevoel van de mantelzorger. Tegelijkertijd lijken autochtone mantelzorgers iets beter opgewassen tegen deze verschuiving dan allochtonen mantelzorgers. Zij zijn gepokt en gemazeld in de verzorgingsstaat en daardoor hardnekkiger in het opeisen van hun rechten en het zoeken naar passende zorg. Van de vier mogelijke strategieën (het terugtrekken uit de zorgsituatie , het helemaal opgaan in de zorg, het zich neerleggen bij een compromis en het blijvend onderhandelen) lijkt het blijvend onderhandelen de beste optie voor mantelzorgers. Hun toekomst blijft daarmee open, wat hen ruimte geeft om bepaalde keuzes te heroverwegen. Om over een goede onderhandelingspositie te beschikken is het nodig dat mantelzorgers zich bewust zijn van eigen opvattingen en die van mensen om hen heen, dat ze hun eigen waarde kennen en beschikken over de nodige assertiviteit en inlevingsvermogen. Vaak komen mantelzorgers hier vanzelf achter nadat ze noodgedwongen bepaalde patronen doorbreken (na een burn-out of andere vervelende ervaring als gevolg van de mantelzorg), maar het is natuurlijk beter als het niet zo ver hoeft te komen en mantelzorgers toegerust zijn nog voor ze tegen hun eigen grenzen aanlopen. Aandachtspunten Op basis van onze bevindingen in dit deelonderzoek hebben we een aantal aandachtspunten geformuleerd, bedoeld voor beleidsmakers, medewerkers in de zorg en anderen die met mantelzorg te maken krijgen.  62 Voor alle mantelzorgers geldt dat wanneer de mantelzorg langer duurt patronen in de taakverdeling ontstaan die moeilijk te doorbreken zijn, waardoor de mantelzorger de kans loopt vast te raken in de situatie. Het is daarom belangrijk dat mantelzorgers al vroeg in hun “mantelzorgcarrière” gewezen worden op dat risico en zich bezinnen op mogelijkheden, nu of in de toekomst, om de zorg te delen. Op basis van onze interviews lijken allochtone vrouwen een verhoogde kans te hebben in dergelijke patronen vast te komen te zitten. Zij zijn worden vaak al op jonge leeftijd aangewezen als mantelzorger omdat zij zonder baan zitten of parttime werken of (nog) geen gezin hebben. Daarnaast staat hun omgeving vaker negatief tegenover het idee om professionele zorg in te schakelen, waardoor het voor hen moeilijker wordt om op de lange termijn taken uit te besteden. 63  Uit deze deelstudie blijkt niet dat allochtone mantelzorgers op dit moment meer belast zijn dan autochtone, maar vaak gaat het bij allochtonen om een vorm van zorg die nog niet zo zwaar is. Omdat ook blijkt dat het taboe op het verzorgings- en bejaardenhuis in allochtone kringen bij alle generaties aanwezig is, zijn er wel problemen rond overbelasting te verwachten voor de toekomst, wanneer de eerste generatie ouderen bejaard of hoogbejaard wordt en intensieve zorg nodig zal hebben. Ongeacht hoe men de zorg in wil vullen is aan te raden om al over de consequenties van een grote zorgvraag te spreken op het moment dat deze nog niet aan de orde is en er dus nog niet zoveel druk ligt op de taakverdeling. Huisartsen, vaak de eersten die met de mantelzorgers in contact komen, kunnen hierin een rol spelen.  Mantelzorgers, met name die uit het gemeenschapsregime redeneren, geven aan sterk gebaat te zijn bij mantelzorgcursussen. Naast de praktische tools die ze hier aangereikt krijgen dragen deze bijeenkomsten bij aan hun gevoel van eigenwaarde, omdat ze zich bewust worden van de maatschappelijke relevantie van hun inzet en de rechten die zij hebben als mantelzorger. Mantelzorgcursussen verdienen het daarom gepromoot te worden, zeker (voor zover mogelijk) ook onder mantelzorgers die intensief zorgen en/of geïsoleerd geraakt zijn. Omdat uit onze deelstudie blijkt dat allochtone mantelzorgers vaker te maken krijgen met een omgeving die mantelzorg boven betaald werk of een eigen leven stelt is het voor hen moeilijker om grenzen te bewaken. Juist zij zijn daarom gebaat bij cursussen waar ze leren om ‘nee’ te zeggen op het moment dat het zorgen hen te veel wordt. Hoofdstuk 5: Conclusie Dit onderzoek probeert antwoord te geven op enkele vragen die spelen rond het welzijn van allochtone mantelzorgers in Almelo, Enschede en Hengelo. Er zijn meerdere redenen waarom juist deze groep bijzondere aandacht verdient. Door de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen en de vergrijzing van de samenleving zal de druk op mantelzorgers toenemen: er zijn steeds meer ouderen, en steeds minder mensen om voor hen te zorgen. Voor allochtonen geldt in het bijzonder zorg rond de vergrijzing: de eerste generatie wordt steeds ouder, terwijl deze op relatief jonge leeftijd al hulp nodig heeft (Schellingerhout 2004).Nu de eerste generatie allochtonen ouder wordt, zal dit een grotere zorglast betekenen voor allochtone mantelzorgers. Behalve de druk van een toenemende vraag om mantelzorg is er het vermoeden dat allochtone mantelzorgers in conflictsituaties terecht kunnen komen. Aan de ene kant wordt er vanuit hun omgeving van hen gevraagd dat zij zelf zorg geven. Aan de andere kant zijn zij, zeker wanneer het de tweede of derde generatie betreft, opgegroeid in een context waar het delen van zorgtaken met professionele instanties geaccepteerd is of zelfs de voorkeur heeft. Bovendien is met de invoering van de Wmo steeds meer verantwoordelijkheid voor de zorg bij het informele netwerk komt te liggen. Van burgers wordt steeds meer verwacht. Niet alleen komt de daadwerkelijke zorg steeds meer bij hen te liggen, zij worden ook geacht goede keuzes te kunnen maken in het afwegen van hun eigen inzet en die van anderen, en te beschikken over de vaardigheden die nodig zijn om op een goede manier een taakverdeling tot stand te brengen. Het belang van mantelzorgondersteuning neemt hierdoor alleen maar toe. De drie gemeenten signaleren echter dat allochtone mantelzorgers relatief ondervertegenwoordigd zijn bij de Steunpunten Informele Zorg. Dit roept zorgen op: weten zij de weg naar ondersteuningsmogelijkheden wel te vinden? Beschikken zij over de vaardigheden die mantelzorgers, als actieve burgers, dienen te hebben om overbelasting te voorkomen? Er zijn zodoende zorgen over de toenemende daadwerkelijke zorglast, de gevolgen van de invoering van de Wmo en de mogelijkheid dat zich binnen de allochtone gemeenschap conflicten voordoen over de taakverdeling. Een manier om over mantelzorg en conflict na te denken is door de spanningen te zien als een gevolg van regimeverschuivingen. Mantelzorgers krijgen te maken met verschillende zorgregimes die in de samenleving vertegenwoordigd zijn (Van Daalen en Tonkens, 2010). Zorgregimes zijn normen en waarden die denk- en handelingswijzen op het terrein van zorg bepalen. In Nederland kennen we het bureauprofessionele regime, dat de verantwoordelijkheid voor de zorg vooral bij de overheid legt, het gemeenschapsregime dat het informele netwerk en met name de familie verantwoordelijk houdt, en het actief burgerschapsregime, waarin de zorg gedeeld wordt door burgers, professionals en vrijwilligers. Afhankelijk van onder meer overheidsbeleid zijn de regimes aan verandering onderhevig. Ons vermoeden is dat de mate waarin mantelzorgers om kunnen gaan met regimeveranderingen medebepalend is voor de spanningen of conflicten die zij ervaren. In dit onderzoek richten we ons op twee regimeveranderingen: veranderingen in zorgopvattingen binnen de overheid en veranderingen binnen de allochtone gemeenschap zelf. Meer 64 specifiek kijken we enerzijds naar de gevolgen van de invoering van de Wmo, die de nadruk legt op actief burgerschap. Anderzijds richten we onze focus op de regimeclash die kan plaatsvinden tussen verschillende generaties allochtonen, wanneer de oudere generatie vanuit het gemeenschapsregime redeneert terwijl de jongere generatie zich het bureauprofessionele regime heeft eigengemaakt. Ondertussen zijn er ook redenen om aan te nemen dat niet alleen allochtonen, maar ook autochtonen te maken krijgen met spanningen als gevolg van regimeveranderingen. De invoering van de Wmo betekent voor hen dat zij zorgtaken op zich moeten nemen die voorheen onder de verantwoordelijkheid van de overheid vielen. Bovendien krijgen ook autochtonen te maken met een omgeving die niet altijd precies hetzelfde over de zorg zal denken als zij. Om een goed beeld te krijgen van de problemen waar beide groepen mee te maken krijgen, en te voorkomen dat specifieke kenmerken aan de allochtone groep worden toegeschreven die in feite op alle mantelzorgers van toepassing zijn, hebben we in alle deelstudies steeds een autochtone controlegroep meegenomen. In dit onderzoek is de volgende hoofdvraag gesteld: In hoeverre ervaren allochtone mantelzorgers grotere of andere problemen dan autochtone mantelzorgers, waardoor worden die problemen veroorzaakt en hoe gaan ze daarmee om? Om de hoofdvraag te beantwoorden hebben wij drie deelstudies uitgevoerd onder allochtone (met name Turkse en Suryoye) en autochtone inwoners in Almelo, Hengelo en Enschede. De rode draad die door deze drie deelstudies loopt is het verband tussen zorgopvattingen, keuzes ten aanzien van het inschakelen van professionele zorg en de wijze waarop mantelzorgers er al dan niet in slagen deze keuzes in overeenstemming te brengen met de verwachtingen van zichzelf, hun omgeving en de overheid. In deze deelstudies zijn de volgende drie onderwerpen behandeld: 1. Mantelzorg en Burgerschap 2. Mantelzorg en Keuzes 3. Mantelzorg en Onderhandeling De eerste deelstudie gaat in op de vraag of zich spanningen voordoen tussen de uitgangspunten van de Wmo en de zorgopvattingen van allochtone en autochtone burgers in de drie steden. In de tweede deelstudie gaan we in op de vraag of een dergelijke botsing plaatsvindt tussen de opvattingen van mantelzorgers en hun omgeving. De derde deelstudie richt zich op de vraag hoe mantelzorgers omgaan met de conflicten en spanningen die veroorzaakt worden door botsende zorgopvattingen. Hieronder omschrijven we per deelstudie de onderzoeksvraag en belangrijkste bevindingen. Ten slotte presenteren we in een algemene conclusie ons antwoord op de hoofdvraag en komen we tot enkele aanbevelingen voor beleidsmakers en medewerkers in de zorg. Eerste deelstudie: Mantelzorg en burgerschap In deze eerste deelstudie onderzoeken we door middel van een survey de mate waarin de zorgopvattingen van inwoners van Almelo, Hengelo en Enschede aansluiten bij het actief burgerschapsregime waar de Wmo op gebaseerd is. We vermoeden dat wanneer de verwachtingen 65 wederzijds niet op elkaar afgestemd zijn, dit een oorzaak voor spanningen kan zijn. We stellen daarom in deze deelstudie de volgende onderzoeksvraag: In welke mate sluiten de zorgopvattingen van burgers uit Almelo, Enschede en Hengelo aan bij de Wmo regimeverandering en in hoeverre worden deze zorgopvattingen bepaald door etnische achtergrond, gender, leeftijd en het geven van mantelzorg? Om op deze vraag antwoord te kunnen geven hebben wij vragen over mantelzorg laten opnemen in panelonderzoeken in de drie gemeenten. In totaal werden 3245 inwoners van de drie steden bevraagd, waaronder 141 niet-westerse allochtonen. Aan hen werden stellingen voor gelegd met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor de zorg: ligt die bij de familie, kinderen, buren en vrienden, de overheid of professionele zorg? Zo werd duidelijk aan welk regime (gemeenschapsregime aan de ene kant of bureauprofessioneel regime aan de andere kant) burgers het meeste steun gaven. Op basis van de resultaten van de survey valt te concluderen dat allochtone burgers in Almelo, Hengelo en Enschede qua zorgopvattingen beter aansluiten bij het gedachtegoed van de Wmo dan autochtone burgers. De allochtone respondenten leggen een belangrijk stuk verantwoordelijkheid bij het eigen netwerk, maar vinden daarnaast dat ook de overheid en professionele instanties een aandeel hebben in de zorg. Bij autochtonen ligt de nadruk eenzijdig op de professionele instanties en de overheid en is de verantwoordelijkheid van het informele netwerk een stuk minder populair. Een regimeclash lijkt dus meer voor de hand te liggen voor autochtone burgers die met een zorgvraag uit hun omgeving geconfronteerd worden, dan voor allochtone burgers. Het landelijk beleid blijkt beter aansluiting te vinden bij allochtonen, die een gedeelde verantwoordelijkheid voorstaan, dan autochtonen, van wie de bureauprofessionele zorgopvattingen gevormd zijn door jarenlange gewenning aan de uitgebreide (maar nu inkrimpende) verzorgingsstaat. Naast etnische achtergrond zijn er nog andere factoren denkbaar die van invloed zijn op het zorgregime dat bij burgers prevaleert. Zo keken we ook naar leeftijd, gender en het onderscheid tussen burgers die zelf wel of geen mantelzorg geven. Qua leeftijd blijkt er niet veel verschil op te merken in zorgopvattingen. Met name bij autochtonen zijn de verschillende generaties zeer consistent in hun zorgopvattingen. Allochtonen laten een iets gevarieerder beeld zien, met een enigszins grotere voorkeur voor gemeenschapszorg onder ouderen en een iets grotere voorkeur voor zorg vanuit de overheid onder jongeren. Omdat er relatief weinig allochtonen aan de studie meededen zou een onderzoek met een groter aantal allochtone respondenten moeten uitwijzen of de kleine verschillen die wij vonden daadwerkelijk kenmerkend zijn voor de allochtone gemeenschap. Wel relevant bleek het onderscheid tussen mannen en vrouwen dat wij in onze deelstudie aantroffen: vrouwen blijken minder enthousiast over het gemeenschapsregime dan mannen. Het verschil tussen allochtone mannen en vrouwen is groter dan tussen autochtone mannen en vrouwen. Ook het geven van intensieve mantelzorg is medebepalend is voor het regime dat mensen steunen. Burgers die zelf intensieve mantelzorg geven zijn minder enthousiast over gemeenschapszorg en verwachten juist weer meer van de overheid. Uit de resultaten van onze eerste deelstudie kunnen drie belangrijke conclusies getrokken worden. De eerste is dat de Wmo bijzondere spanningen oplevert voor allochtone burgers: qua zorgopvattingen sluiten zij beter aan dan autochtone mantelzorgers. Het is eerder andersom: autochtone burgers moeten leren omgaan met het feit dat de overheid zich steeds meer terugtrekt, 66 waardoor een toenemend deel van de zorglast op hun schouders terecht zal komen. Ten tweede ziet het er naar uit dat steun voor het gemeenschapsregime afneemt naar mate men zelf meer met mantelzorg te maken krijgt. Zowel allochtone als autochtone vrouwen (traditioneel vaker mantelzorger dan mannen) zijn minder enthousiast, alsook intensieve mantelzorgers. Het is dus de vraag in hoeverre idealen die gebaseerd zijn op familiezorg confrontatie met de praktijk kunnen doorstaan. Ten derde doet onze deelstudie vermoeden dat er inderdaad spanningen kunnen bestaan tussen allochtone mantelzorgers en hun omgeving. Allochtone mantelzorgers krijgen immers te maken met een omgeving die, sterker dan autochtonen, hecht aan gemeenschapszorg. Dit onderscheid kan belangrijk worden op het moment dat de idealen van gemeenschapszorg van mantelzorgers na een periode van intensieve zorg onder druk komen te staan en zij de zorg willen delen. In hoeverre de verschillende zorgopvattingen ook de keuzes van mantelzorgers beïnvloeden hebben we onderzocht in onze tweede deelstudie. Tweede deelstudie: Mantelzorg en keuzes In de tweede deelstudie bekijken we op basis van een surveyonderzoek onder allochtone en autochtone mantelzorgers of zorgopvattingen zich ook vertalen naar de keuzes die zij maken met betrekking tot zorggebruik. Omdat uit de eerste deelstudie bleek dat er verschillen bestaan in de mate waarin allochtonen en autochtonen hechten aan de verantwoordelijkheid van het informele netwerk zijn we benieuwd naar de mate waarin mantelzorgers de opvattingen van hun omgeving laten meespelen bij hun overwegingen om zelf zorg te geven of deze (deels) aan professionele instanties over te laten. We beantwoorden hier de volgende subvraag: In welke mate verschillen allochtone en autochtone mantelzorgers in hun intentie om bij toenemende zorgvraag zelf de zorg op zich te nemen? Op basis van de theorie van Fishbein en Ajzen (2010) kijken we naar de intentie van mantelzorgers om ook bij een toenemende zorglast zelf de zorg uit te voeren in plaats van deze uit te besteden. We onderzoeken ook drie belangrijke factoren die aan een dergelijk keuzegedrag ten grondslag liggen: de normen die men zelf heeft, de normen van de omgeving en eventuele belemmeringen die men ervaart. Daarnaast geven we in deze deelstudie een overzicht van de responsgroep waarin duidelijk wordt op welke wijze men op dit moment de taakverdeling organiseert. Qua zorggebruik is er een verschil waar te nemen tussen de allochtone en autochtone mantelzorgers die aan het onderzoek meewerkten. Autochtone zorgontvangers maken meer gebruik van professionele zorg dan allochtone, en ervaren ook meer steun door mantelzorgondersteuning. PGB gebruik vormt hierbij een uitzondering: allochtone zorgontvangers maken meer gebruik van het PGB en rapporteren ook meer steun te krijgen door “mantelzorgsalaris” vanuit het PGB. Uit het surveyonderzoek is niet gebleken dat allochtone mantelzorgers op dit moment meer belasting ervaren dan autochtone. Deze uitkomst verschilt van eerdere onderzoeken naar de belasting van allochtone mantelzorgers, waar een dergelijk verschil wel werd gevonden. Er is een aantal mogelijke verklaringen aan te wijzen voor dit verschil. De allochtone mantelzorgers in dit onderzoek zorgen relatief vaak voor een ouder of schoonouder, waardoor de zorg minder vaak een inwonend karakter heeft en de mantelzorger bovendien niet automatisch de hoofdverantwoordelijke is voor de zorg, zoals bij de zorg voor een kind of partner. Het feit dat de allochtonen in dit onderzoek minder intensief zorgen dan autochtonen (17 versus 23 uur gemiddeld per week) doet vermoeden dat het bij 67 hen om een lichtere vorm van hulp gaat die meer gericht is op begeleiding en administratie dan op huishoudelijk werk en lichamelijke verzorging. Deze gegevens zeggen vooral iets over het zorggebruik op dit moment, maar we zijn ook benieuwd wat mantelzorgers van plan zijn te doen wanneer de zorglast toeneemt. Voor vrijwel alle mantelzorgers geldt dat ze ook in de toekomst steeds weer afwegingen moeten maken ten aanzien van de taakverdeling. Zijn ze bijvoorbeeld bereid om voor de zorg hun studie, werk of vrije tijd op te geven? Of wenden ze zich dan liever tot de gemeente of de professionele zorg? We zijn in andere woorden benieuwd naar hun intentie: is die gericht op gemeenschapszorg of professionele zorg? De resultaten rond intentie wijzen er op dat allochtone mantelzorgers, sterker dan autochtone mantelzorgers, de neiging hebben om ook bij toenemende zorglast eerst zelf meer te zorgen voor ze overgaan op professionele zorg. De resultaten van de overige drie factoren bevestigen dit beeld. Qua eigen norm vonden wij dat allochtone mantelzorgers meer dan autochtone mantelzorgers vinden dat zorg een taak is van het informele netwerk. Daarnaast schatten allochtone mantelzorgers, meer dan autochtone mantelzorgers, in dat ook hun omgeving de voorkeur geeft aan informele zorg. Bovendien rapporteren allochtone mantelzorgers meer moeite met het doen van een aanvraag voor professionele zorg dan autochtone mantelzorgers. Zij ervaren zodoende meer belemmering ten aanzien van professionele zorg. Het meest benieuwd zijn we in deze deelstudie naar de invloed van de omgeving op de keuzes die mantelzorgers maken. Daarom hebben we hen gevraagd naar wat hun omgeving vindt zij moeten doen wanneer de zorglast toeneemt. Uit de resultaten blijkt dat allochtone mantelzorgers meer druk vanuit hun omgeving ervaren om zelf meer zorg te geven dan autochtone mantelzorgers. Daarnaast blijkt dat deze druk inderdaad invloed uitoefent op hun intentie: hoe meer de druk vanuit de omgeving toeneemt, hoe meer de mantelzorger geneigd is om in de toekomst meer zelf te zorgen (en daar bepaalde andere zaken voor op te geven) in plaats van deze zorg te delen. Voor zover de mantelzorger zelf ook vindt dat hij of zij zelf de aangewezen persoon is voor de zorg, hoeft omgevingsdruk geen probleem te zijn. De mantelzorger deelt dan de eigen tijd immers zo in, als hij of zij zelf ook wenselijk vindt. Op basis van de theorie van Hochschild, behandeld in de derde deelstudie, zou je kunnen zeggen dat hun feeling rules en framing rules dan in overeenstemming zijn met die van hun omgeving en met de situatie. Waar de mantelzorger echter zelf minder enthousiast is over gemeenschapszorg, maar onder druk van de omgeving meer gaat zorgen, vormt de omgevingsdruk wel een probleem. De mantelzorger moet dan tegen de eigen normen ingaan en zal meer zorg leveren dan hij of zij zelf eigenlijk wenselijk vindt. Derde deelstudie: Mantelzorg en onderhandeling Wat gebeurt er als de zorgopvattingen van de mantelzorger botsen met die van de omgeving? Er kunnen spanningen ontstaan omdat de mantelzorger een deel van de zorg wil uitbesteden aan professionele instanties, terwijl de omgeving de voorkeur geeft aan informele zorg. Of de mantelzorger koestert hoge verwachtingen ten aanzien van de professionele zorg, die deze niet waar kan maken. Daarnaast zijn we benieuwd naar de mantelzorgers die juist wel het gevoel hebben dat zij in goede harmonie met hun omgeving de zorgtaken kunnen verdelen. We denken van hun ervaringen te kunnen leren over de voorwaarden voor een waardevolle en haalbare manier van mantelzorger zijn. We stellen in deze derde deelstudie de volgende onderzoeksvraag: 68 Wanneer de zorgopvattingen van allochtone en autochtone mantelzorgers conflicteren met die van hun omgeving en professionele instanties, levert dit voor hen spanningen op. Hoe gaan zij met deze conflicten en spanningen om? Om de vraag te kunnen beantwoorden hielden we diepte-interviews met 34 mantelzorgers van Turkse, Suryoye en autochtone Nederlandse afkomst. Uit onze resultaten blijkt dat allochtone mantelzorgers in Almelo, Enschede en Hengelo meer kans lopen op spanning en zelfs conflict als gevolg van botsende zorgopvattingen met de omgeving. De meeste autochtone mantelzorgers zijn opgegroeid binnen het Nederlandse verzorgingsstaatdenken, en ook voor hun zorgontvanger geldt dat men er vaak helemaal aan gewend is dat ook de overheid en professionele zorginstanties een deel van de taken op zich nemen. Allochtone mantelzorgers hebben daarentegen vaak te maken met zorgontvangers die zijn grootgebracht in een ‘gemeenschapsregime’ waar zorg in de familie wordt opgelost. De zorgontvanger ontleent daaraan bepaalde verwachtingen naar de kinderen of de partner toe: die zou de zorg zo veel mogelijk zelf moeten geven. Bovendien melden veel allochtone mantelzorgers dat hun zorgontvanger, zeker wanneer die van de eerste generatie is, ook vanuit de omgeving (familie, buren en vrienden) de boodschap krijgt dat de kinderen het goed doen wanneer ze veel zorg en aandacht geven. De mantelzorgers op hun beurt doen allemaal goed hun best, maar zien exclusieve familiezorg vaak wel als iets uit het verleden, wat ‘vroeger in Turkije’ gebeurde maar hier in Nederland eigenlijk niet meer mogelijk is. Veel van de allochtone mantelzorgers die aan het onderzoek meewerken hebben een baan of doen vrijwilligerswerk en het is voor hen niet mogelijk om 24 uur per dag voor hun ouders klaar te staan. Ze onderschrijven wel de norm dat het belangrijk is om voor je ouders te zorgen, maar vullen deze vaak anders in: door regelmatig contact te hebben met hun ouders, ze te begeleiden naar afspraken met de huisarts en klusjes voor hen te doen. Voor huishoudelijk werk zoeken ze vaak een alternatief, bijvoorbeeld door Turkse thuiszorg of een Suryoye dagopvang in te schakelen. Het Persoonsgebonden Budget (PGB) kan daarbij uitkomst geven, omdat het mogelijk maakt passende hulp door de thuiszorg of door de mantelzorger zelf te financieren. Het generatieverschil levert verschillende opvattingen op over de hoeveelheid zorg die de kinderen aan hun ouders dienen te geven, maar ook over de motieven voor die zorg. De ouders zien de mantelzorg vaak als een plicht, de kinderen ervaren het meer als iets wat je uit vrije wil en uit liefde geeft. Ze hechten erg aan het goede contact met hun ouders en willen ze laten zien dat ze zich betrokken voelen bij hun welzijn. Ze vinden alleen vaak dat ze dit beter kunnen doen door hun ouders aandacht te geven en te ondersteunen dan door zelf alle zorgtaken uit te voeren. De kinderen zien het wel als hun taak om dat dan te regelen en te controleren dat alles goed gaat. Door de verschillende opvattingen tussen ouders en kinderen kunnen pijnlijk meningsverschillen ontstaan. Wanneer de motieven van mantelzorgers niet erkend worden door de zorgontvanger en niet met de dankbaarheid begroet worden, raken zij teleurgesteld. Wat zij als belangeloze inzet zien, wordt door de zorgontvanger gezien als iets waar deze recht op heeft, waardoor de “gift” van de mantelzorg niet erkend wordt. Een verstoorde relatie kan het vervolg zijn. Van de mantelzorgers die wij spraken waren er enkele die op deze wijze in conflict kwamen met hun zorgontvanger of andere familieleden. Sommigen van hen kiezen er daarom voor om de zorg (een tijdje) stop te zetten en zich helemaal terug te trekken. Daardoor wordt de relatie er zeker niet beter op, maar deze stap kan voor de omgeving wel als een sterk signaal gelden dat aangeeft dat bij de mantelzorger echt de grens 69 bereikt is. De meeste andere mantelzorgers proberen echter om met veel geduld en kleine stappen de situatie te veranderen. Ze erkennen dat de oudere generatie niet van de ene op de andere dag kan veranderen en op sommige punten misschien zelfs wel helemaal niet. De opkomst van Turkse en Suryoye thuiszorg en dagopvang is voor velen van hen hierbij een steun in de rug. Deze zorginstellingen bieden de mogelijkheid om de zorg uit te besteden aan iemand die de eigen taal spreekt en de gewoonten kent. Hoe meer mensen hiervan gebruik maken, hoe makkelijker het voor de mantelzorger wordt om de ouderen te wijzen op een verandering in het denken in de gemeenschap. Autochtone mantelzorgers lopen er juist vaak tegen aan dat hun ouders de mantelzorg willen compenseren, bijvoorbeeld met een geldbedrag. De mantelzorger wil juist erkenning dat de zorg uit vrije wil gegeven wordt en niet omdat er iets tegenover staat. Ook dit is een miskenning van de motieven van de mantelzorger en kan wrijving tot gevolg hebben. De wrijving die hier ontstaat duidt er op dat betaalde mantelzorg de ouder-kind relaties compliceert. Op één punt bestaat binnen de allochtone gemeenschappen een vrijwel onwrikbare norm: het verhuizen naar een verzorgings- of bejaardenhuis. De meeste allochtone mantelzorgers geven aan dat hun zorgontvanger dat absoluut niet zou willen, en ook zelf zijn ze van mening dat je als goede zoon of dochter je ouders zoiets niet aan kunt doen. Het onderwerp blijft onbesproken, omdat het als taboe geldt. Het idee dat je zelf voor je ouders zorgt zien velen als kenmerkend voor de eigen cultuur, terwijl het uitbesteden van de zorg gezien wordt als iets ‘typisch Nederlands’. Terwijl Nederlandse mantelzorgers kunnen steunen op de samenleving waar in het algemeen geldt dat betaald werk belangrijk is en voorrang heeft op veel andere zaken (waaronder zorg), geldt voor veel allochtone mantelzorgers de norm van familiezorg die functioneert als een ‘ethnic marker’. Dat weerhoudt sommigen van hen er niet van om toch te opteren voor hulp van de thuiszorg, maar het heeft wel gevolgen voor de manier waarop zij hun etnische identiteit beleven. Het uitbesteden van zorgtaken gaat dan gepaard met afstand nemen van een deel van hun Turkse of Suryoye identiteit. Een risicogroep vormen hierin mantelzorgers die aansluiting zoeken bij de gemeenschap, maar wel ruimte willen om de zorg anders in te richten dan men traditioneel gewend is. We onderscheiden vier strategieën waar mantelzorgers gebruik van maken om om te gaan met spanningen of conflicten: het terugtrekken uit de zorgsituatie , het helemaal opgaan in de zorg, het zich neerleggen bij een compromis en het blijvend onderhandelen. Het zich volledig terugtrekken uit de zorg is voor de mantelzorger vaak de laatste mogelijkheid om invloed op de situatie uit te oefenen en kan voor de omgeving een signaal zijn dat het de mantelzorger menens is. De tweede strategie, het helemaal opgaan in de zorg, gaat om mantelzorgers die niet de confrontatie aangaan met familieleden, maar zich volledig op de zorg storten en daar een belangrijk levensdoel van maken waar de eigen wensen aan ondergeschikt gemaakt worden. Het risico daarbij is dat men uiteindelijk vast komt te zitten in de zorg. Mantelzorgers die zich neerleggen bij een compromis, de derde strategie, hebben een afweging gemaakt tussen zaken die ze belangrijk vinden en hun mogelijkheden onderzocht, om zich ten slotte neer te leggen bij een situatie die voor hen weliswaar niet ideaal is, maar hen wel het idee geeft dat ze de best mogelijke balans gevonden hebben. De vierde strategie is ten slotte het blijvend onderhandelen. Deze mantelzorgers leggen zich niet neer bij een situatie die voor hen niet ideaal is, maar blijven sleutelen aan hun situatie. Zowel allochtone als autochtone mantelzorgers maken gebruik van de vier strategieën. Hierbij lopen met name mantelzorgers die compromissen sluiten en die opgaan in de zorg het risico om in de situatie vast te komen te zitten. De allochtone mantelzorgers in ons onderzoek lijken vaker te kiezen 70 voor deze twee strategieën en minder vaak voor het onttrekken aan de zorg of het blijven onderhandelen. Omdat het onderzoek niet is opgezet als een representatieve steekproef kunnen hier geen harde conclusies aan verbonden worden voor allochtone mantelzorgers in het algemeen, maar de interviews die wij hielden duiden wel op een dergelijk patroon. Kanttekeningen Aan dit onderzoek zitten noodzakelijkerwijs enkele beperkingen, die restricties met zich meebrengen voor de conclusies die getrokken kunnen worden. Ten eerste hebben alleen mantelzorgers die voldoende Nederlands spreken om een interview af te leggen of een vragenlijst in te vullen, meegedaan aan het onderzoek. Mantelzorgers die geen of beperkt Nederlands spreken en waarvan vermoed mag worden dat juist zij tot een risicogroep behoren, zijn zodoende niet in het onderzoek meegenomen. Voor de survey geldt dat veel mantelzorgers benaderd zijn via zorgconsulenten, zorginstellingen of mantelzorgorganisaties. Hierdoor is het aandeel mantelzorgers waarvan bij voorbaat al vaststaat dat zij een vorm van ondersteuning krijgen, onevenredig groot. Algemene conclusies In het onderzoek Zorg Dragen, Zorg Vragen staat het welzijn van allochtone mantelzorgers centraal. Hoe ziet hun situatie er uit, zijn ze op de hoogte van het zorgaanbod, hebben zij misschien extra of andere vormen van ondersteuning nodig? Om hier achter te komen geeft dit onderzoek antwoord op de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre ervaren allochtone mantelzorgers grotere of andere problemen dan autochtone mantelzorgers, waardoor worden die problemen veroorzaakt en hoe gaan ze daarmee om? De overeenkomsten tussen allochtone en autochtone mantelzorgers zijn groter dan de verschillen. Voor beide groepen geldt dat het geven van mantelzorg in veel gevallen onverwacht komt en dat de mantelzorger belangrijke aanpassingen moet maken in zijn of haar leven, waarbij er soms lastige afwegingen gemaakt moeten worden. Het verdriet over ziekte, ouderdom of beperkingen van familieleden, maar ook de voldoening die het geeft om iets voor de ander te kunnen betekenen horen bij het geven van mantelzorg, ongeacht etnische afkomst. Zowel allochtone als autochtone inwoners van de drie steden zijn van mening dat een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid voor de zorg bij de overheid en professionele instanties ligt. Allochtone burgers vinden daarnaast in meer dan autochtone dat ook het informele netwerk verantwoordelijkheid draagt. Zij verschillen hierin dus van de autochtone Nederlandse groep, maar zijn daarmee qua zorgopvattingen beter toegerust voor hun rol als actief burger dan autochtonen. Het delen van de zorg tussen netwerk, professionals en vrijwilligers past meer bij het gedachtengoed van de Wmo dan de eenzijdige nadruk op hulp vanuit de overheid. Er hoeven op dit terrein dus weinig aanpassingsproblemen van de kant van allochtone burgers verwacht te worden; waarschijnlijk zijn die problemen er eerder bij de autochtone groep. De allochtone mantelzorgers in dit onderzoek bevestigen het landelijke beeld dat zij minder gebruik maken van voorzieningen, al vormt PGB-gebruik hier een uitzondering. Dit beperkte gebruik hoeft geen probleem te zijn: de allochtone mantelzorgers in ons onderzoek zorgen minder uren per week (feitelijke belasting). Dit bleek uit de derde deelstudie, waar de mantelzorgers aangaven hoeveel uur per week zij kwijt zijn aan verschillende mantelzorgtaken. Ook rapporteren zij in deze deelstudie niet 71 meer ervaren belasting dan autochtone. Wij krijgen de indruk dat allochtone mantelzorgers wel op de hoogte zijn van het reguliere zorgaanbod voor hulpbehoevenden en mantelzorgers zelf, of in ieder geval de mogelijkheid en vaardigheden hebben om zich hiervan op de hoogte te stellen mocht het nodig zijn. Dat ze hier minder gebruik van maken lijkt meer te maken te hebben met het feit dat de zorg in veel gevallen (nog) niet zo zwaar is (omdat hun ouders nog niet zo oud zijn) en met de voorkeur voor PGB-gebaseerde zorg uit eigen kring wanneer er wel zorg ingeschakeld wordt. Tegelijkertijd geeft dit onderzoek enkele redenen om te vermoeden dat allochtone mantelzorgers in de toekomst wel meer belast zullen raken. Bezuinigingen op het PGB treffen allochtonen onevenredig hard. Bovendien is interculturele hulp op het niveau van AWBZ geïndiceerde hulp nog te weinig voorhanden, of hebben mantelzorgers in ieder geval de indruk dat dit het geval is. Wanneer de eerste generatie allochtonen ouder wordt en de zorgvraag toeneemt, zal de ook de vraag om passende hulp toenemen. De mate waarin daaraan voldaan kan worden, heeft directe weerslag op de belasting van mantelzorgers. Ook zullen, wanneer de zorglast toeneemt, sluimerende conflicten steeds meer aan de oppervlakte komen. Uit de interviews blijkt dat allochtone mantelzorgers steeds meer geneigd zijn om ‘nee’ te zeggen wanneer het zorgen hen te zwaar wordt, maar zij hebben vaak te maken met een omgeving die, zeker waar het hun ouder(s) en hun generatie betreft, vaak de voorkeur geeft aan mantelzorg boven professionele zorg. Het proces van wennen aan professionele zorg gaat voor veel zorgontvangers langzaam en de mantelzorgers moeten behoorlijk wat geduld opbrengen. Daarnaast blijft het verzorgingshuis een heikel punt. Door alle generaties heen is hier veel weerstand tegen, wat vragen opwerpt voor de toekomst als steeds meer allochtone ouderen een dergelijke intensieve vorm van zorg nodig zullen hebben. Wellicht dat nieuwe ontwikkelingen in het beleid rond zorg allochtone zorgvragers en aanbieders mogelijkheden kunnen bieden waarmee aan het verlies van het PGB en de moeiten met het verzorgingshuis tegemoet kan worden gekomen. Te denken valt dan aan de maatregel ‘scheiden van wonen en zorg’.12 Deze maatregel staat al enkele jaren op het programma van de overheid en zal de komende jaren in Nederland stapsgewijs worden ingevoerd. De maatregel houdt een versobering van de AWBZ in, in die zin dat het bekostigen van woonruimte en van daadwerkelijke zorg uit elkaar gehaald worden. De overheid, zorginstellingen, wooncorporaties en burgers zelf krijgen hierin allemaal een nieuwe rol. De overheid stoot om te beginnen de verantwoordelijkheid voor woonruimte van zorgbehoevenden af. De bedoeling is daarbij dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Zorginstellingen, bij voorkeur gesitueerd in de buurt van hun cliënten, leveren samen de nodige vormen van zorg en proberen hierin met maatwerk zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoefte van de zorgontvanger. Woningcorporaties zullen gaan investeren in het ontwerpen van passende woonruimte of het aanpassen van bestaande woonruimten. Dit zal niet langer in de vorm van klassieke verzorgingshuizen zijn, maar wederom om woonruimtes die passen bij de specifieke behoeften en wensen van zorgbehoevenden. Omdat wooncorporaties niet langer een vergoeding ontvangen voor leegstaande woningen zullen zij gestimuleerd worden hun aanbod zo goed mogelijk aan te passen op de wensen van hun klanten. Burgers worden zelf verantwoordelijk voor het regelen bijvoorbeeld hun huur. Voor burgers betekent dit dat zij meer keuzevrijheid hebben in hoe ze willen wonen. Voor allochtone ouderen biedt het scheiden van wonen en zorg kansen: het 12 Zie ook de beleidsbrief Integrale tarieven voor de langdurige zorg en de gehele GGZ. Staatssecretaris M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten – Hyllner, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, juni 2011 72 wordt hen op deze manier mogelijk gemaakt zo lang mogelijk zelfstandig over hun woonruimte te beschikken. Zelfs wanneer deze zich in een wooncomplex voor ouderen bevindt, blijft de oudere zelf huurder en daarmee beschikken over een eigen woonruimte. Allochtone zorginstellingen kunnen een belangrijke rol spelen in het aanbeiden van zorg op maat, maar ook reguliere zorginstellingen krijgen een impuls om te interculturaliseren en daarmee aan de zorgvraag van een aanzienlijke groep cliënten tegemoet te komen. Een mogelijk nadeel voor mantelzorgers is dan wel weer dat wanneer de oudere niet in staat is om zelf verantwoordelijkheid te dragen voor de woonruimte, bijvoorbeeld omdat deze de Nederlandse taal niet goed genoeg machtig is, er extra taken bijkomen zoals de administratie rond de huur. Zowel allochtone als autochtone mantelzorgers maken gebruik van de vier strategieën die wij onderscheiden om met spanningen over zorgopvattingen om te gaan (onttrekken aan de zorg, helemaal opgaan in de zorg, neerleggen bij een compromis en blijvend onderhandelen). Hierbij lopen met name mantelzorgers die compromissen sluiten en die opgaan in de zorg het risico om in de situatie vast te komen te zitten. De allochtone mantelzorgers in ons onderzoek lijken vaker te kiezen voor deze twee strategieën en minder vaak voor het onttrekken aan de zorg of het blijven onderhandelen. Omdat het onderzoek niet is opgezet als een representatieve steekproef kunnen hier geen harde conclusies aan verbonden worden voor allochtone mantelzorgers in het algemeen, maar de interviews die wij hielden duiden wel op een dergelijk patroon. Ten slotte nog een overweging over de relatie tussen mantelzorg en burgerschap. In de Wmo wordt het geven van mantelzorg gedefinieerd als actief burgerschap en worden andere vormen van participatie vooral betrokken op de zorgontvanger. Dit is een vrij beperkte definitie van actief burgerschap. Voor participatie is, behalve het omzien naar elkaar, ook nodig dat burgers zich zelfstandig kunnen redden in de maatschappij, zich kunnen ontwikkelen en ontplooien en een maatschappelijke rol kunnen vervullen. Het geven van mantelzorg kan echter ook een beletsel vormen om naast de zorg nog met andere dingen bezig te zijn en mensen te ontmoeten die niet met zorg te maken hebben. In die zin kan mantelzorg ook een beperking vormen voor actief burgerschap. Aandachtspunten voor beleidsmakers  Mantelzorgers, in het bijzonder allochtone vrouwen, raken vaak in de mantelzorgsituatie verzeild op het moment dat ze zelf (nog) geen gezin hebben en niet of parttime werken. Zij komen meer in aanmerking dan gezinsleden die wel een gezin of betaalde baan hebben. Wanneer de zorg zwaarder wordt is het lot van wie hoofdverantwoordelijke wordt al beslist en zijn patronen en routines gegroeid die later moeilijk te doorbreken. Mantelzorgers zouden al vroeg in hun “mantelzorgcarrière” bezig moeten zijn met de vraag hoe de taken op de langere termijn verdeeld gaan worden en welke invloed de zorg kan hebben op de eigen toekomstplannen.  Het welzijn van allochtone mantelzorgers is voor een belangrijk deel afhankelijk van de beschikbaarheid van goede, passende professionele zorg uit eigen kring. Het is voor allochtonen vaak moeilijker om passende zorg te vinden dan voor autochtonen, zeker wanneer het gaat om AWBZ-geïndiceerde zorg. Wanneer het niet lukt om zorg te vinden die past bij culturele gewoonten en voorkeuren, komt de zorg opnieuw op de mantelzorgers aan. 73  Het taboe op het verzorgings- en bejaardenhuis lijkt in allochtone kringen bij alle generaties aanwezig. Dit kan problemen opleveren voor de nabije toekomst, wanneer de eerste generatie ouderen bejaard of hoogbejaard wordt en intensieve zorg nodig zal hebben. Ongeacht hoe men de zorg in wil vullen is aan te raden om al over de consequenties van een grote zorgvraag te spreken op het moment dat deze nog niet aan de orde is en er dus nog niet zoveel druk ligt op de taakverdeling. Huisartsen, vaak de eersten die met de mantelzorgers in contact komen, kunnen hierin een rol spelen.  Mantelzorgers, met name zij die uit het gemeenschapsregime redeneren, geven aan sterk gebaat te zijn bij mantelzorgcursussen. Naast de praktische handvatten die ze hier aangereikt krijgen dragen deze bijeenkomsten bij aan hun gevoel van eigenwaarde, omdat ze zich bewust worden van de maatschappelijke relevantie van hun werk en de rechten die zij hebben als mantelzorger. Mantelzorgcursussen verdienen het daarom gepromoot te worden, zeker (voor zover mogelijk) ook onder mantelzorgers die intensief zorgen en/of geïsoleerd geraakt zijn.  Het Persoonsgebonden Budget (PGB) biedt vaak een uitkomst voor de vraag naar cultureel passende zorg, omdat hiermee thuiszorg uit eigen kring of de mantelzorger zelf kunnen worden ingehuurd. Veel van de allochtone mantelzorgers uit ons onderzoek krijgen op de één of andere manier met het PGB te maken. Het PGB brengt echter weer nieuwe problemen met zich mee: - Misstanden bij PGB gebaseerde organisaties hebben tot gevolg dat allochtone ouderen de professionele zorg opnieuw wantrouwen en een (nog) sterkere voorkeur krijgen voor mantelzorg. - Allochtone mantelzorgers maken meer gebruik van het PGB, maar lijken minder op de hoogte van organisaties als Per Saldo die hen bij dit gebruik kunnen ondersteunen. - Bezuinigingen op het PGB hebben tot gevolg dat de inkomsten onzeker zijn. In het recente verleden heeft een PGB-stop een aantal mantelzorgers in een moeilijk parket gebracht omdat zij plotseling zelf de opvang voor hun zorgontvanger moesten regelen. In de toekomst zullen bezuinigingen op het PGB inhouden dat het voor allochtonen moeilijker wordt om in eigen kring zorg te regelen. - Wanneer mantelzorgers zelf betaald krijgen uit het PGB kan dit tot gevolg hebben dat zij vast komen te zitten in de zorgsituatie. De grens tussen betaalde zorg en mantelzorg is niet duidelijk en omdat de mantelzorger nu betaald krijgt, wordt het moeilijker om ‘nee’ te zeggen. Voor de omgeving wordt dit juist makkelijker. Daarnaast wordt de terugkeer naar de arbeidsmarkt bemoeilijkt door gebrek aan arbeidservaring door een betaalde baan. - Een geldelijke beloning voor de zorg, of het nu uit het PGB of de eigen zak van de zorgontvanger afkomstig is, kan botsen met het voor mantelzorgers vaak belangrijke aspect van liefde en genegenheid.  De interviews geven ook een beeld van de tevreden mantelzorger. Hieruit kunnen we veel leren over de wijze waarop mantelzorgers het beste kunnen worden ondersteund. Kenmerken voor de tevreden mantelzorger zijn: 74 75  Een beperkte feitelijke belasting.  Gedeelde zorg met het netwerk.  Het vinden van passende zorg die aansluit bij de behoeften van de zorgontvanger.  Grenzen kunnen stellen (assertiviteit).  Balans tussen eigen zorgopvattingen en die van de omgeving. Bibliografie Aneshensel, Carol S, Leaonard I. Pearlin en Roberleigh H. Schuler (1993) Stress, Role Captivity and the Cessation of Caregiving. In: Journal of Health and Social Behavior, Vol. 34, No. 1 pp. 54-70 Boer, A. de en S. Keuzenkamp (2009) Vrouwen, mannen en mantelzorg. Beelden en feiten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. (SCP 2009/5) Bussemaker, Jet: Voor Elkaar. Beleidsbrief Mantelzorg en Vrijwilligerswerk 2008-2011. Van Daalen, R. and E. Tonkens: Working with Arlie Hochschild: The Regime-bound Character of Framing and Feeling Rules. Under review, 2010 Eerten, Manou van (2007) Vele gezichten van de Wmo. Maatschappelijke ondersteuning tussen wet en werkelijkheid. Den Haag: Reed Business FORUM (2011) Zorgt u ook voor iemand? De positie van allochtone mantelzorgers en hun gebruik van ondersteuningsmogelijkheden in zes Nederlandse steden. Rapportage, eigen uitgave. Fishbein, M., & Ajzen, I. (2010). Predicting and changing behavior: The reasoned action approach. New York: Psychology Press (Taylor & Francis). Grand, A., et al. (1999) Caregiver Stress: a Failed Negotiation? A Qualitative Study in South West France. In: International Journal of Ageing and Human Development, 49(3) pp. 179-195. Hochschild, A. Russell (1990) De Late Dienst. Werkende ouders en de thuisrevolutie. Houten: De Haan. Hochschild, A. Russell (2003) The commercialization of intimate life. Notes from home and work. Berkeley/Londen: University of California Press. Kagitcibasi, C. (1996). Family and human development across cultures: A view from the other side. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. Ketner. S. (2008) Marokkaanse wortels, Nederlandse grond. Exploratie, bindingen en identiteitsstrategieën van jongeren van Marokkaanse afkomst. Rijksuniversiteit Groningen: proefschrift. Knijn, T. (2004) Het prijzen van de zorg, Sociaal beleid op het snijvlak van privé en publiek, Inaugurale Rede, Universiteit Utrecht Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (MVWS) (2009): Basisfuncties. Lokale ondersteuning vrijwilligerswerk en mantelzorg. Niekerk, M. van (1991). De tijd zal spreken: Antilliaanse en Turkse ouderen in Nederland Amsterdam: Het Spinhuis. Oudijk, D. e.a. (2010) mantelzorg uit de doeken. Een actueel beeld van het aantal mantelzorgers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 76 Pels, de Gruijter, van der Hoek & Dogan (2006) Emancipatie van de tweede generatie. Keuzen en kansen in de levensloop van jonge moeders van Marokkaanse en Turkse afkomst. Pearlin, Leonard I. en Carol S. Aneshensel (1994) Caregiving: The Unexpected Career. Social Justice Research, Vol 7, No. 4. Pharos (2006). Vluchtelingen en mantelzorg. Utrecht: Pharos. Pot, A.M., van Dyck, R., Deeg, D.J.H. (1995), ‘Ervaren druk door informele zorg’. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 26, pp. 214-219. Schans, D. (2007) Ethnic Diversity in Intergenerational Solidarity. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. (Dissertatie). Schellingerhout, R. (ed.) (2004), Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. (SCP 2004/16) Schellingerhout, R. (2008) Mantelzorg in: A. van den Broek en Keuzenkamp, S. (red.) Het dagelijks leven van allochtone stedelingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. (SCP 2008/5) pp. 6077. Schukkink, J. (2003) De Suryoye: een verborgen gemeenschap : een historisch-antropologische studie van een Enschedese vluchtelingengemeenschap afkomstig uit het Midden-Oosten (eigen uitgave) Stuiver, Marian. 2008. Regime Change and Storylines. Wageningen: Wageningen University. Timmermans, J.M. (2003) Mantelzorg. Over de hulp van en aan mantelzorgers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2003/I). Timmermans, J., de Boer, A. en Iedema, J. (2005). De mantelval. Over de dreigende overbelasting van de mantelzorger. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, december 2005. Tonkens, E.H. & G.J. Kroese (2009) Bewonersparticipatie via vouchers: democratisch en activerend?, Den Haag: Ministerie van VROM. Tonkens, E., J. van den Broeke and M. Hoijtink (2009) Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Amsterdam University Press. Tonkens, E. e.a. (2011) Alleen slechte vrouwen klagen. Problemen en behoeftes van geïsoleerde allochtone spilzorgers in Nederland. MOVISIE. Ungerson, C. (1987) Policy is Personal, Londen: Tavistock. Yerden, I. (2000). Zorgen over zorg. Traditie, verwantschapsrelaties, migratie en verzorging van Turkse ouderen in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis. 77 Bijlage 1: Survey Almelo Vragenlijst over mantelzorg Voor de omnibusenquête Almelo, 2009 DEEL 1: Algemene vraag vóór de mantelzorgvragen: De volgende vraag gaat over mensen die zorgbehoevend zijn: mensen die intensieve zorg nodig hebben omdat ze oud, ziek of gehandicapt zijn. In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen? a. Ik heb in mijn directe familie een of meer zorgbehoevende personen b. De overheid is verantwoordelijk voor de zorg aan zorgbehoevenden c. Kinderen zijn verantwoordelijk voor de zorg aan zorgbehoevende ouders d. Vrienden, buren en kennissen dienen zorgbehoevenden intensief bij te staan e. De zorg aan zorgbehoevenden is vooral een taak voor professionele instanties f. De familie is verantwoordelijk voor zorg aan zorgbehoevenden Helemaal mee eens Mee eens Niet eens/ niet oneens Niet mee eens Helemaal niet mee eens o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o O DEEL 2: Vragen over mantelzorg De volgende vragen gaan over hulp die niet beroepsmatig wordt verleend aan familieleden, vrienden, buren of andere personen die ziek, oud of gehandicapt zijn. Dit wordt ook wel mantelzorg genoemd. 1. Verleent u mantelzorg aan iemand uit uw omgeving die ziek, oud of gehandicapt is? Nee, ik verleen geen mantelzorg  ga naar vraag … Ja, ik verleen mantelzorg 2. Aan wie verleent u deze mantelzorg? (meerdere antwoorden mogelijk) o Ouder(s) o Partner o Schoonouder(s) o Ander familielid o Kind(eren) o Anders, namelijk: ________________________ 3. Hoe lang verleent u deze mantelzorg al? Korter dan drie maanden Drie maanden of langer 78 4. Hoe veel uur besteedt u gemiddeld per week aan deze zorg? Bij deze vraag mag u reistijd meerekenen. … uur 5. Kunt u aangeven hoeveel uur u gemiddeld per week besteedt aan de volgende zorgtaken (vul in)? ….. uur per week uur per week ….. uur per week ….. uur per week …. uur per week a. huishoudelijk werk, bijvoorbeeld huis schoonmaken, koken: b. lichamelijke verzorging, bijvoorbeeld helpen met wassen: c. begeleiding, bijvoorbeeld meegaan naar de huisarts: d. administratie, bijvoorbeeld verzekeringsformulieren invullen: e. overige taken, zoals (vul in): … 6. In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over de mantelzorg die u verleent? a. Ik vind het vanzelfsprekend om deze mantelzorg te verlenen b. Degene die ik verzorg wil niet in een zorginstelling worden opgenomen c. Als ik deze mantelzorg niet zou verlenen, zou iemand anders het kunnen overnemen d. Volgens de mensen om mij heen behoor ik deze mantelzorg te verlenen e. Het verlenen van mantelzorg vormt voor mij een zware belasting f. Doordat ik mantelzorg verleen kom ik te weinig aan mijn eigen leven toe g. De situatie van degene die ik verzorg laat mij nooit los h. Door de mantelzorg kom ik regelmatig tijd tekort i. Door de vele verplichtingen dreig ik ziek of overspannen te worden Helemaal mee eens Mee eens Niet eens/ niet oneens Niet mee eens Helemaal niet mee eens o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o O 7. Van wie krijgt degene die u verzorgt nog meer hulp? Wanneer u meerdere personen verzorgt, mag u hier denken aan de persoon aan wie u de meeste zorg verleent. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. o Andere mantelzorger(s) o Thuiszorg o Anders, namelijk: ……………. o Ik ben de enige die deze persoon verzorgt 8. Waar woont deze persoon? o Bij mij in huis o In Almelo o Buiten Almelo 79 Bijlage 2: Vragenlijst internetpanel Enschede en Hengelo Opzet korte vragenlijst over mantelzorg Voor het internetpanel in Hengelo en Enschede, december 2010 DEEL 1: Algemene vraag vóór de mantelzorgvragen: De volgende vraag gaat over mensen die zorgbehoevend zijn: mensen die intensieve zorg nodig hebben omdat ze oud, ziek of gehandicapt zijn. In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen? a. Ik heb in mijn directe familie een of meer zorgbehoevende personen b. De overheid is verantwoordelijk voor de zorg aan zorgbehoevenden c. Kinderen zijn verantwoordelijk voor de zorg aan zorgbehoevende ouders d. Vrienden, buren en kennissen dienen zorgbehoevenden intensief bij te staan e. De zorg aan zorgbehoevenden is vooral een taak voor professionele instanties f. De familie is verantwoordelijk voor zorg aan zorgbehoevenden g. Vrouwen zijn meer geschikt dan mannen om voor mensen in hun omgeving te zorgen h. Mensen krijgen liever zorg van hun naasten dan van een professionele organisatie Helemaal mee eens Mee eens Niet eens/ niet oneens Niet mee eens Helemaal niet mee eens o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o DEEL 2: Vragen over mantelzorg De volgende vragen gaan over hulp die niet beroepsmatig wordt verleend aan familieleden, vrienden, buren of andere personen die ziek, oud of gehandicapt zijn. Dit wordt ook wel mantelzorg genoemd. 1. Verleent u mantelzorg aan iemand uit uw omgeving die ziek, oud of gehandicapt is? Nee, ik verleen geen mantelzorg  ga naar vraag … Ja, ik verleen mantelzorg 2. Aan wie verleent u deze mantelzorg? (meerdere antwoorden mogelijk) o Ouder(s) o Partner o Schoonouder(s) o Ander familielid o Kind(eren) o Anders, namelijk: ________________________ 80 3. Hoe lang verleent u deze mantelzorg al? Korter dan drie maanden Drie maanden of langer 4. Hoe veel uur besteedt u gemiddeld per week aan deze zorg? Bij deze vraag mag u reistijd meerekenen. … uur 5. Kunt u aangeven hoeveel uur u gemiddeld per week besteedt aan de volgende zorgtaken (vul in)? ….. uur per week ….. uur per week ….. uur per week ….. uur per week …. uur per week a. huishoudelijk werk, bijvoorbeeld huis schoonmaken, koken: b. lichamelijke verzorging, bijvoorbeeld helpen met wassen: c. begeleiding, bijvoorbeeld meegaan naar de huisarts: d. administratie, bijvoorbeeld verzekeringsformulieren invullen: e. overige taken, zoals (vul in): … 6. In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over de mantelzorg die u verleent? a. Ik vind het vanzelfsprekend om deze mantelzorg te verlenen b. Degene die ik verzorg wil niet in een zorginstelling worden opgenomen c. Als ik deze mantelzorg niet zou verlenen, zou iemand anders het kunnen overnemen d. Volgens de mensen om mij heen behoor ik deze mantelzorg te verlenen e. Het verlenen van mantelzorg vormt voor mij een zware belasting f. Doordat ik mantelzorg verleen kom ik te weinig aan mijn eigen leven toe g. De situatie van degene die ik verzorg laat mij nooit los h. Door de mantelzorg kom ik regelmatig tijd tekort i. Door de vele verplichtingen dreig ik ziek of overspannen te worden Helemaal mee eens Mee eens Niet eens/ niet oneens Niet mee eens Helemaal niet mee eens o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o De volgende vragen gaan over degene die u verzorgt. Wanneer u meerdere personen verzorgt, mag u hier denken aan de persoon aan wie u de meeste zorg verleent. 7. Hoeveel hulp krijgt degene die u verzorgt van de volgende instanties en/of personen? Thuiszorg: Dagopvang: Hulp van andere mantelzorgers: 81 … uur per week … uur per week … uur per week Een andere vorm van hulp, namelijk (vul in): … …uur per week [Indien bij vraag 7 optie 1, 2 of 4 is ingevuld] 8. Ontvangt degene die u verzorgt zorg “in natura” (via de gemeente) of via het Persoonsgeboden Budget (PGB)? o In natura o PGB o Niet van toepassing/ weet niet 9. Welke van de onderstaande mogelijkheden voor ondersteuning zijn op u zelf als mantelzorger van toepassing? Er zijn meerdere antwoorden morgelijk. o Ik krijg betaald uit het Persoonsgebonden Budget (PGB) o Degene die ik verzorg betaalt mij een vergoeding uit eigen zak o Ik krijg het mantelzorgcompliment o Bij de gemeente/ huisarts/ elders is mij aangeraden om ondersteuning aan te vragen o Anderen in mijn omgeving helpen mee met zorgen o Ik krijg professionele mantelzorgondersteuning (bijvoorbeeld vanuit het Steunpunt Informele Zorg) 10. Waar woont de persoon die u verzorgt? o Bij mij in huis o In Enschede o Buiten Enschede 82 Bijlage 3: vragenlijst drie steden Bijlage 3: vragenlijst drie steden Vragenlijst Mantelzorg Wat is mantelzorg? Met mantelzorg bedoelen we de extra hulp en zorg die aan mensen wordt gegeven omdat ze ziek, oud of gehandicapt zijn. Mantelzorgers zijn familieleden, buren of bekenden die bijvoorbeeld huishoudelijke klussen doen, meegaan naar de dokter of helpen bij het invullen van formulieren, omdat de ander dat zelf niet meer kan. Invulinstructie Leest u alstublieft alle vragen zorgvuldig door. Het is belangrijk dat u op alle vragen antwoord geeft.  Misschien zorgt u voor meerdere personen. Bij onderstaande vragen mag u dan denken aan degene aan wie u de meeste zorg verleent. Deze persoon noemen we “uw zorgontvanger”. Er worden verschillende soorten vragen gesteld. Bij sommige vragen kunt u gewoon het goede antwoord aankruisen. Het gebeurt ook dat u een stelling wordt voorgelegd. U kunt dan aangeven in hoeverre u het met de stelling eens bent. Dit doet u door een bolletje aan te kruisen. Kruist u het linker bolletje aan, dan betekent dit dat u het helemaal eens bent met de stelling. Het bolletje rechts betekent dat u het helemaal oneens bent met de stelling. Voorbeeld: De volgende stellingen gaan over het eten van ijs. Beoordeel ze door het juiste bolletje aan te kruisen Eens Neutraal Oneens IJs eten doe ik het liefst in de zomer IJs eten doe ik het liefst in de winter Ik eet liever chocolade-ijs dan vanille-ijs OOOOO OOOOO OOOOO Bij alle andere vragen zal vanzelf duidelijk worden op welke manier u ze in moet vullen. 83 A. Vragen over de mantelzorg die u geeft A1 Aan wie geeft u mantelzorg? (meerdere antwoorden mogelijk) Ouder(s) Schoonouder(s) Partner Kind(eren) Ander familielid Buur/iemand uit de straat of buurt Vriend(in) Anders, namelijk (vul in): … … … … … A2 De volgende stellingen gaan over de mantelzorg die u geeft. Kruis het juiste bolletje aan tussen links (wanneer u het helemaal eens bent met de stelling) of rechts (wanneer u het helemaal oneens bent met de stelling), a. Ik geef de mantelzorg uit liefde en genegenheid b. Er is voor mijn zorgontvanger voldoende thuiszorg beschikbaar c. Ik vind het mijn plicht om mantelzorg te geven d. Er is voor mijn zorgontvanger geen plaats in een woonvoorziening of tehuis e. Ik wil niet dat mijn zorgontvanger in een woonvoorziening of tehuis wordt opgenomen f. Mijn zorgontvanger wil het liefst door mij geholpen worden g. Mijn zorgontvanger wil niet opgenomen worden in een woonvoorziening of tehuis h. Ik heb veel over voor mijn zorgontvanger i. Ik ben beter geschikt om mantelzorg te geven dan de meeste anderen om mij heen j. Mijn zorgontvanger zou mij ook hebben geholpen k. Ik vind het vanzelfsprekend om mantelzorg te geven l. Niemand anders uit mijn omgeving wil mijn zorgontvanger helpen m. (Andere) Familieleden en vrienden van mijn zorgontvanger wonen te ver weg om te kunnen helpen n. (Andere) Familieleden en vrienden van mijn zorgontvanger hebben het te druk om te kunnen helpen o. De mensen om mij heen vinden dat ik de mantelzorg moet geven p. Mijn partner vindt dat ik de mantelzorg moet geven Eens Neutraal Oneens OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO A3 De volgende stellingen gaan over hoe u het vindt om mantelzorger te zijn. Eens Neutraal Oneens a. b. 84 Het geeft mij veel voldoening om mantelzorger te zijn De situatie van degene die ik verzorg laat mij nooit los OOOOO OOOOO c. Ik krijg veel waardering voor de zorg die ik geef d. De situatie van mijn zorgontvanger eist voortdurend mijn aandacht e. Mijn band met mijn zorgontvanger is door de mantelzorg verbeterd f. Ik moet altijd maar klaarstaan voor mijn zorgontvanger g. Door de situatie van mijn zorgontvanger kom ik te weinig aan mijn eigen leven toe h. Ik voel me over het geheel genomen erg onder druk staan door de situatie van mijn zorgontvanger i. Het combineren van de verantwoordelijkheid voor mijn zorgontvanger en de verantwoordelijkheden voor mijn werk en/of gezin valt niet mee j. Mijn zelfstandigheid komt in de knel k. Door de betrokkenheid bij mijn zorgontvanger doe ik anderen tekort l. Door de betrokkenheid bij mijn zorgontvanger krijg ik conflicten thuis en/of op het werk OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO B. Vragen over ondersteuning De volgende vragen gaan over de hulp die andere mantelzorgers of professionele instellingen kunnen bieden. B1 Welke andere vormen van zorg ontvangt uw zorgontvanger, naast de zorg die u biedt? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Thuiszorg Persoonsgebonden Budget (PGB) Hulp van vrijwilligers Hulp van andere mantelzorgers Mijn zorgontvanger woont in een verzorgingstehuis of bejaardenhuis Een andere vormen van hulp, namelijk ….. Geen enkele andere vorm van hulp, ik ben de enige die hulp geeft 85 B2 De volgende stellingen gaan over de rol van de overheid en de professionele zorg. In hoeverre bent u het met de stellingen eens of oneens? De overheid moet er voor zorgen dat mensen zelf de zorg kunnen regelen die ze willen De overheid moet duidelijke regels hebben over welke zorg wel en welke zorg niet wordt geleverd De thuiszorg moet zich aanpassen aan de werktijden en dagindeling van mantelzorgers De overheid moet meer zorg leveren dan ze nu doet De overheid moet mantelzorgers helpen Hulp door de overheid moet aansluiten bij hoe ik het thuis gewend ben Goede professionele zorg houdt rekening met culturele opvattingen Ook al heb je recht op thuiszorg, toch wil je liever dat je familie voor je zorgt B3 Mensen die zorg nodig hebben, kunnen in sommige gevallen een Persoonsgebonden Budget (PGB) krijgen om daarmee hun mantelzorger(s) te betalen. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens of oneens? Mantelzorg doe je uit liefde, daar hoor je geen geld voor te krijgen Wanneer mantelzorgers betaald worden, zullen ze betere zorg leveren Mantelzorgers kunnen beter een “echte” baan zoeken Mantelzorgers horen daarvoor betaald te krijgen 86 Eens Neutraal Oneens OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO Eens Neutraal Oneens OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO B4 Mantelzorgers zoals uzelf hebben soms ook behoefte aan hulp. Hoeveel hulp ontvangt u van de volgende bronnen? Hulp van een steunpunt, zorgloket of zorgconsulent Informatie via het internet Hulp van mensen in uw omgeving Steun via mantelzorgbijeenkomsten Cursussen die u volgt of heeft gevolgd Steun van andere mantelzorgers Steun van vrijwilligers die tijdelijk taken van u overnemen (respijtzorg) (Financiële) steun van de gemeente Degene die ik verzorg betaalt mij uit het Persoonsgebonden Budget (PGB) Steun van uw werkgever (bijvoorbeeld extra verlof of andere werktijden) U ontvangt het mantelzorgcompliment U krijgt ondersteuning op een andere manier dan hier genoemd wordt, namelijk (vul in): ………………………………………………………………………………… 87 Hoeveel hulp? Geen Een beetje Veel OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO B5 De volgende stellingen gaan over uw overwegingen bij het aanvragen van hulp, bijvoorbeeld mantelzorgondersteuning voor uzelf of thuiszorg voor uw zorgontvanger. In hoeverre bent u het met de stellingen eens? Ik weet waar ik hulp aan kan vragen Hulp is te duur Zorginstellingen houden niet genoeg rekening met mijn wensen Ik krijg van de gemeente geen indicatie voor de hulp die ik wil Als ik hulp aanvraag, gaan de mensen om mij heen daarover roddelen Ik vind hulp aanvragen te veel gedoe Ik geef liever zelf hulp dan dat ik het een ander laat doen Ik kan het zelf wel aan Hulp aanvragen duurt te lang Hulp aanvragen is te ingewikkeld De thuiszorg levert even goede hulp als ik Bij de thuiszorg wisselen ze te vaak van personeel Het overleg met zorginstellingen verloopt stroef Eens Neutraal Oneens OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO B6 De volgende stellingen gaan over het recht dat mensen hebben op zorg. In hoeverre bent u het met de stellingen eens? Eens Neutraal Oneens Iedere inwoner van Nederland heeft evenveel recht op zorg Wie daarvoor gespaard heeft kan zich terecht betere zorg veroorloven dan wie nooit gespaard heeft Wie een hoog inkomen heeft kan zich terecht betere zorg veroorloven dan wie een lager inkomen heeft Iedereen heeft recht op zorg die past bij zijn of haar religieuze opvattingen en culturele gewoonten Mensen die ziek worden, moeten altijd kunnen rekenen op hulp van hun familieleden 88 OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO C. Vragen over de taakverdeling C1 Let op! We willen graag van u weten hoeveel andere personen er in de omgeving van uw zorgontvanger zijn die kunnen helpen en ook hoeveel zorg die personen op dit moment daadwerkelijk geven. Is uw zorgontvanger uw partner? O ja (Ga door naar vraag b.) O nee Hoe vaak geeft de partner van uw zorgontvanger mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Wonen de ouders/de andere ouder van uw zorgontvanger in de buurt? O ja O nee (Door naar vraag c) Hoe vaak geven de ouders/ de andere ouder mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) zoons van uw zorgontvanger wonen in de buurt (vul in: 0, 1, 2, 3,…): ………… Hoe vaak geven die zoons mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) dochters van uw zorgontvanger wonen in de buurt:………… Hoe vaak geven die dochters mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) broers van uw zorgontvanger wonen in de buurt (vul in: 0, 1, 2, 3,…): ………… Hoe vaak geven die broers mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) zussen van uw zorgontvanger wonen in de buurt:………… Hoe vaak geven die zussen mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) schoonzoons van uw zorgontvanger wonen in de buurt:………… Hoe vaak geven die schoonzoons mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) schoondochters van uw zorgontvanger wonen in de buurt:………… Hoe vaak geven die schoondochters mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) overige familieleden van uw zorgontvanger wonen in de buurt:………… Hoe vaak geven die overige familieleden mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Hoeveel (andere) vrienden en vriendinnen van uw zorgontvanger wonen in de buurt:………… Hoe vaak geven die vrienden en vriendinnen mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit Met hoeveel (andere) buren heeft uw zorgontvanger regelmatig contact:………… Hoe vaak geven deze buren mantelzorg? O Vaak O Geregeld O Soms O Nooit 89 C2 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over wie er in het algemeen mantelzorg zou moeten geven wanneer dat nodig is? a. Volwassen dochter(s) moeten mantelzorg geven b. Volwassen zoon(s) moeten mantelzorg geven c. De partner moet mantelzorg geven d. De ouders moeten mantelzorg geven e. Schoondochter(s) moeten mantelzorg geven f. Schoonzoon(s) moeten mantelzorg geven g. De broer(s) moeten mantelzorg geven h. De zus(sen) moeten mantelzorg geven i. Overige familie moet mantelzorg geven j. Vrienden en vriendinnen moeten mantelzorg geven k. Buren moeten mantelzorg geven Eens Neutraal Oneens OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO C3 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over wie de zorg voor mensen die dat nodig hebben moet regelen? Eens Neutraal Oneens Mensen die zorg nodig hebben moeten deze zelf regelen De overheid moet de zorg regelen De familie moet de zorg regelen Vrienden moeten de zorg regelen Buren en andere mensen die dichtbij wonen moeten de zorg regelen 90 OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO C4 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over wie de zorg voor mensen die dat nodig hebben moet betalen? Mensen die zorg nodig hebben moeten daar zelf veel aan meebetalen Wanneer mensen zorg nodig hebben, moet de overheid daaraan meebetalen Wanneer mensen zorg nodig hebben, moet de familie daaraan meebetalen Wanneer mensen zorg nodig hebben, moeten vrienden daaraan meebetalen Buren en andere mensen die dichtbij wonen moeten meebetalen aan de zorg Eens Neutraal Oneens OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO C5 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over wie de zorg voor mensen die dat nodig hebben moet uitvoeren? Eens Neutraal Oneens De familie moet de zorg uitvoeren Een professionele instelling (zoals de thuiszorg) moet de zorg uitvoeren Vrienden moeten de zorg uitvoeren Buren en andere mensen die dichtbij wonen moeten de zorg uitvoeren 91 OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO D. Vragen over keuzes wanneer de zorgvraag toeneemt D1 Vaak neemt in de loop der tijd de zorgbehoefte toe, waardoor mantelzorgers keuzes moeten maken over wat ze nog wel en niet blijven doen. Hoe oordeelt u over de volgende oplossingen wanneer de zorgbehoefte van uw zorgontvanger toeneemt? Als de zorgbehoefte toeneemt zal ik zoveel extra zorg gaan geven als nodig is Als de zorgbehoefte toeneemt zal ik dezelfde hoeveelheid zorg blijven geven als nu Als de zorgbehoefte toeneemt zal ik minder gaan werken Als de zorgbehoefte toeneemt zal dat ten koste gaan van mijn opleiding Als de zorgbehoefte toeneemt zal dat ten koste gaan van mijn gezin Als de zorgbehoefte toeneemt zal dat ten koste gaan van mijn eigen vrije tijd Als de zorgbehoefte toeneemt zal ik dat aangeven bij de gemeente Als de zorgvraag toeneemt zal ik thuiszorg regelen voor mijn zorgontvanger Eens Neutraal Oneens OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO D2 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over uw zorgontvanger? Eens Neutraal Oneens a. Mijn zorgontvanger vindt dat ik zoveel extra zorg moet geven als hij/zij nodig heeft b. Mijn zorgontvanger vindt dat ik dezelfde hoeveelheid zorg moet blijven geven als nu c. Mijn zorgontvanger vindt dat ik minder moet gaan werken d. Mijn zorgontvanger vindt dat ik minder tijd aan mijn opleiding moet besteden e. Mijn zorgontvanger vindt dat ik minder tijd aan mijn gezin moet besteden f. Mijn zorgontvanger vindt dat ik vrije tijd moet inleveren g. Mijn zorgontvanger vindt dat ik het moet aangeven bij de gemeente als de zorgvraag toeneemt h. Mijn zorgontvanger vindt dat ik thuiszorg voor hem of haar moet regelen D3 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over uw familie? OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO Eens Neutraal Oneens a. Mijn familie vindt dat ik zoveel extra zorg moet geven als mijn zorgontvanger nodig heeft b. Mijn familie vindt dat ik dezelfde hoeveelheid zorg moet blijven geven als nu c. Mijn familie vindt dat ik minder moet gaan werken 92 OOOOO OOOOO OOOOO d. Mijn familie vindt dat ik minder tijd aan mijn opleiding moet besteden e. Mijn familie vindt dat ik minder tijd aan mijn gezin moet besteden f. Mijn familie vindt dat ik vrije tijd moet inleveren g. Mijn familie vindt dat ik het moet aangeven bij de gemeente als de zorgvraag toeneemt h. Mijn familie vindt dat ik thuiszorg voor mijn zorgontvanger moet regelen OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO D4 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over uw vrienden? Eens Neutraal Oneens a. Mijn vrienden vinden dat ik zoveel extra zorg moet geven als mijn zorgontvanger nodig heeft b. Mijn vrienden vinden dat ik dezelfde hoeveelheid zorg moet blijven geven als nu c. Mijn vrienden vinden dat ik minder moet gaan werken d. Mijn vrienden vinden dat ik minder tijd aan mijn opleiding moet besteden e. Mijn vrienden vinden dat ik minder tijd aan mijn gezin moet besteden f. Mijn vrienden vinden dat ik vrije tijd moet inleveren g. Mijn vrienden vinden dat ik het moet aangeven bij de gemeente als de zorgvraag toeneemt h. Mijn vrienden vinden dat ik thuiszorg voor mijn zorgontvanger moet regelen 93 OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO D5 In hoeverre kloppen de volgende stellingen voor de gemeente? U kunt hierbij denken aan wat men u verteld heeft bij het zorgloket, wat u weet uit folders en brochures of via het internet, of de algemene indruk die u heeft van de gemeente. In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen over de gemeente? Eens Neutraal Oneens a. De gemeente vindt dat ik zoveel extra zorg moet geven als hij/zij nodig heeft b. De gemeente vindt dat ik dezelfde hoeveelheid zorg moet blijven geven als nu c. De gemeente vindt dat ik minder moet gaan werken d. De gemeente vindt dat ik minder tijd aan mijn opleiding moet besteden e. De gemeente vindt dat ik minder tijd aan mijn gezin moet besteden f. De gemeente vindt dat ik vrije tijd moet inleveren g. De gemeente vindt dat ik het moet aangeven bij de gemeente als de zorgvraag toeneemt h. De gemeente vindt dat ik thuiszorg voor mijn zorgontvanger moet regelen OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO D6 Deze vraag gaat over hoeveel waarde u hecht aan wat verschillende personen vinden dat u moet doen. Eens Neutraal Oneens a. b. c. d. 94 Wat mijn zorgontvanger vindt is belangrijk voor mij Wat mijn familie vindt is belangrijk voor mij Wat mijn vrienden vinden is belangrijk voor mij Wat de gemeente vindt is belangrijk voor mij OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO E. Vragen over vaardigheden E1 De volgende vragen gaan over wat er zoal aan vaardigheden komt kijken bij het mantelzorgen. U mag bij de stellingen steeds aangeven of ze in uw geval kloppen of niet. Vaardigheid Eens Neutraal Oneens Als de situatie van degene die ik verzorg verslechtert, zou ik dat meteen merken Als de situatie van degene die ik verzorg verslechtert, weet ik precies wat ik moet doen Ik kan het zorgen goed combineren met mijn werk of opleiding Ik weet hoe ik zorgverlof moet regelen Op mijn werk of school vertel ik dat ik mantelzorger ben Ik kan er mee omgaan dat degene die ik verzorg afhankelijk van mij is Ik kan goed “nee” zeggen Ik kan degene die ik verzorg goed begeleiden bij het aanvragen van zorg Wanneer ik zelf een keer niet kan, regel ik dat iemand anders de zorg van mij overneemt Ik kan de zorgtaken goed uitvoeren Ik weet hoe ik zaken als een traplift of parkeerkaart moet regelen Ik vind mezelf geschikt om huishoudelijk werk te verrichten Ik weet goed hoe ik klusjes in huis moet aanpakken Als het nodig is kan ik thuiszorg inschakelen Ik weet waar ze hulp voor mantelzorgers regelen Het invullen van formulieren vind ik moeilijk Ik kan aan artsen en andere hulpverleners goed uitleggen welke zorg zij moeten geven Ik laat aan de gemeente en zorginstellingen weten hoe zij mantelzorgers het beste kunnen helpen Als ik door de mantelzorg in geldproblemen zou raken, kan ik financiële bijstand regelen Ik kan met degene die ik verzorg overleggen over betaalde mantelzorg uit het PGB Ik kan anderen leren hoe ze rekening kunnen houden met wensen die mensen hebben vanuit hun geloof of cultuur Ik kan zelf zorg organiseren voor mensen die wensen hebben vanuit hun geloof of cultuur F. Vragen over uw achtergrond 95 OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO OOOOO In dit laatste deel willen we u nog graag een paar vragen stellen over uw achtergrond, zodat we een beeld krijgen van hoe uw levenssituatie er ongeveer uitziet. U mag hier steeds het juiste antwoord aankruisen. F1 Wat is uw geslacht? Man Vrouw F2 Hoe is uw huishouden samengesteld? Alleenstaand zonder kind(eren) Alleenstaand met kind(eren) Getrouwd/samenwonend zonder kinderen Getrouwd/samenwonend met kinderen F3 In welke leeftijdscategorie valt u? 15-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 70-79 80 jaar en ouder F4 Wat is uw hoogst voltooide opleiding? Geen Lagere school /basis onderwijs VMBO: lager en middelbaar onderwijs (VBMO, VBO, LBO, LTS, LEAO, huishoudschool, MULO, MAVO, VGLO) Hoger Algemeen Vormend Onderwijs (HBS, VWO, HAVO) MBO HBO WO Anders F5 Hoeveel uur besteedt u gemiddeld per week aan de volgende activiteiten? Opleiding/studie …uur Betaalde baan …uur Vrijwilligerswerk …uur Werk zoeken/solliciteren …uur Eigen huishouding …uur Vrije tijd/hobby’s …uur 96 F6 Hoeveel uur besteedt u gemiddeld per week aan mantelzorg? Bij deze vraag mag u reistijd meerekenen. 0-8 uur 8-16 uur 16- 24 uur 24-40 uur 40 uur of meer F7 Hoeveel uur besteedt u gemiddeld per week aan de volgende mantelzorgtaken? Huishoudelijk werk, bijvoorbeeld huis schoonmaken, koken Lichamelijke verzorging, bijvoorbeeld helpen met wassen Begeleiding, bijvoorbeeld meegaan naar de huisarts Administratie, bijvoorbeeld verzekeringsformulieren invullen Klusjes in en rondom huis Aantal uur per week: F8 Hoe lang verleent u al mantelzorg? Korter dan 3 maanden Tussen de 3 en 6 maanden Tussen de 6 maanden en 1 jaar Tussen 1 jaar en 3 jaar Tussen 3 jaar en 6 jaar Langer dan 6 jaar F9 Wat is de reistijd van uw huis naar het huis van uw zorgontvanger in minuten? Er is geen reistijd (mijn zorgontvanger woont bij mij in huis) Minder dan 5 minuten Tussen de 5 en 10 minuten Tussen de 10 en 20 minuten Tussen 20 minuten en 30 minuten Tussen 30 en 60 minuten Langer dan 60 minuten F10 Tot welke godsdienstige of levensbeschouwelijke groepering rekent u zich? Protestantse Kerk Nederland Rooms-Katholiek Syrisch orthodox Andere christelijke groepering Islam Humanistisch Geen Anders, namelijk: 97 F11 Tot welke bevolkingsgroep rekent u zich? Nederlands Turks Marokkaans Suryoye Anders, namelijk: F12 In welk land bent u geboren? Nederland Turkije Marokko Anders, namelijk: F13 In welk land is uw vader geboren? Nederland Turkije Marokko Anders, namelijk: F14 In welk land is uw moeder geboren? Nederland Turkije Marokko Anders, namelijk: F15 Wat is uw woonplaats? Almelo Enschede Hengelo Anders, namelijk: Einde vragenlijst  Heeft u nog vragen of opmerkingen? ………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………  Naast deze vragenlijst zijn wij ook van plan om enkele mantelzorgers uitgebreider te spreken in een interview. Wilt u hieraan meewerken? 0 Ik wil wel meewerken aan een interview. Mijn e-mailadres en/of telefoonnummer is: ………………………………………………………………………………………………………………… 0 Nee, ik wil niet meewerken aan een interview U kunt de vragenlijst, het liefst binnen twee weken na ontvangst, terugsturen met de bijgeleverde retourenvelop. Een postzegel is niet nodig. Hartelijk bedankt voor het invullen van de vragenlijst! 98 Bijlage 4: topics interviews Topics interviews Inleidende vragen    Hoe is het zo gekomen dat u mantelzorger bent? (Ziekte/beperking zorgontvanger, hoe lang al, hoe intensief: zorggeschiedenis.) Wat doet u zoal, hoe ziet uw week er uit? Is het zorgen toegenomen? Gaat dat nog gebeuren? Wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? Framing/feeling rules en strategieën               99 Waarom was u degene die de mantelzorg op zich nam? Zou u dat nu weer doen? Hoeveel familieleden/vrienden zijn er behalve u in de omgeving van uw …? Wat doen die vrienden/familieleden? Zijn daar afspraken over gemaakt? Kunt u iets vertellen over hoe de rest van de familie er in staat? (Wanneer anderen niet/weinig zorgen): waarom zorgen anderen niet meer? Wat vindt u van de redenen die zij geven om geen (weinig) mantelzorg te geven? Dacht u vroeger net zo over het geven van mantelzorg als nu? Wat is er veranderd? Praat u wel eens met vrienden of vriendinnen over de mantelzorg die u geeft? Wat vinden die van wat u allemaal doet? Geven ze u weleens advies? En uw familieleden? Heeft u het wel eens met uw … over hoe de dingen nu geregeld zijn? Hoe gaat zo’n gesprek? (Zo niet: waarom niet? Is het moeilijk er over te praten? Waarom?) Krijgt uw … hulp van de thuiszorg? Is er een PGB aangevraagd? Zo ja: hoe ging dat in z’n werk, bent u naar het zorgloket geweest? Wat vonden de mensen om u heen van deze oplossing? In geval geen hulp aangevraagd of hulp geweigerd/te weinig naar mening mantelzorger: Vindt u het terecht dat uw … geen hulp van de thuiszorg krijgt? Wanneer zou het wel terecht zijn? Krijgt u zelf ondersteuning? (Evt. voorbeelden noemen: bijeenkomsten, mantelzorgcompliment, zorgconsulent, respijtzorg.) Hoe gaat dat in z’n werk? (Of: waarom niet? Zou het u helpen?) Bent u het eens met hoe de zaken nu gaan? Wat zou u veranderen als u dat kon? Hoe ziet de ideale taakverdeling er uit? Wat is er voor nodig om dat voor elkaar te krijgen? Wat verwacht u van de gemeente/zorginstellingen (de thuiszorg)? Wat gebeurt er als er in de toekomst misschien meer zorg nodig is? Wie moet volgens u deze zorg gaan geven? Gaat dat ook gebeuren denkt u? Wat vindt u belangrijk in het leven? Zijn er dingen die u belangrijk vindt/zou willen doen (werk, vrijwilligerswerk, sociaal leven, hobby’s, sport) die u niet kunt doen omdat u mantelzorg geeft? Stel: een vriend(in) van u komt in dezelfde situatie terecht als u. Wat voor advies zou u aan deze vriend of vriendin geven