V
^ o o □ □ ^
□
o
1
□
ü
r
ik—
A o o”o Cl ^
□
1
□
1
□
□
ü
4
EEN NEDERLANDSCH «MONUMENT” TE ROME (VILLA BORGHESE)
EN ZIJN BOUWMEESTER, JAN VAN SANTEN.
De Hollandsche en Vlaamsche schilders, die in de 16de en vooral in de 17de eeuw
te Rome gewerkt hebben, zijn ontelbaar, en wanneer men, afgaande op de nu bekende
gegevens, hun aantal ging schatten, zou het mettertijd slechts nog grooter blijken. Liet
contingent der beeldhouwers, dat uit deze gewesten naar Italië toog, is vanzelf aan-
merkelijk kleiner, en haast zonder uitzondering waren deze meesters, als Nicolaas Mostaert,
Jacob Cobart, Frans Duquesnoy en Frans Dusart (om vier van de voornaamsten te noemen)
uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig1). De bouwmeesters zijn nog minder in aantal,
doch wel opmerkelijk is het, dat zij juist voor het meerendeel Noord-Nederlanders
zijn geweest.
Een onbekende architect, Cornelis Laurens, die omstreeks 1600 te Rome verblijf
hield, was van Waveren afkomstig1 2 3), maar Cornelis Meijer, die in de tweede helft der
17de eeuw vooral als waterbouwkundige zich verdienstelijk maakte en voor den paus
o. m. plannen voor de droogmaking der Pontijnsche moerassen en voor de bevaarbaar-
making van den Tiber uitwerkte, was een «olandese” 3).
«Olandese” was feitelijk ook Lodewijk van Wittel (Luigi Vanvitelli, J- 1773), zoon
van den schilder Gaspar van Wittel, die volgens Houbraken van Amersfoort, volgens
1) In het tweede deel der «Bescheiden in Italië betreffende Nederlandsche kunstenaars en geleerden”
vindt men op een paar honderd schilders slechts 17 beeldhouwers vermeld. Daarvan is alleen een
zekere Rinaldo Delfuensis, «scultor in ligno" Hollander (j- 1592).
2) «Bescheiden in Italië" II, blz. 138, 277, 317 vg.
3) In de Nederlandsche biografische werken vindt men zoo goed als niets over hem en zijn
beteekenis. Ook zijn te Rome verschenen en rijk geïllustreerde folio-werken zijn in het vaderland
nauwelijks bij name bekend. Uit de parochiale archieven blijkt, dat hij sedert 1682 met zijn volwassen
zoon Otto en een huishoudster in de straat woonde, die tegenwoordig Via Mario de’ Fiori heet. In
1685 ging hij met dien zoon tot de katholieke kerk over. Hij verhuisde in hetzelfde jaar en komt in
1689 nog éénmaal voor in de Via del Babuino. Behalve Otto woont dan ook een tweede zoon,
Giovanni, bij hem in. In het doodenboek van de parochie S. Nicola in Arcione staat ingeschreven:
Cornelio Maier, zoon van wijlen Giovanni, overleden 23 Augustus 1701, in den ouderdom van 74 jaar,
weduwnaar van Esther Daelman uit Amsterdam. — Over dezen Nederlandschen waterbouwkundige
ware door een tegenwoordig collega een belangrijke studie te schrijven. In het derde deel der «Bescheiden
in Italië", dat nu ter perse is, zal eenig materiaal over hem voorkomen. Verder verschaften zoowel het
archief van het Vaticaan als het Staatsarchief te Rome talrijke gegevens over zijn werkzaamheden. In
een van zijn boeken heeft Meijer ook een aantal technische «uitvindingen” beschreven.
13
205
^ o o □ □ ^
□
o
1
□
ü
r
ik—
A o o”o Cl ^
□
1
□
1
□
□
ü
4
EEN NEDERLANDSCH «MONUMENT” TE ROME (VILLA BORGHESE)
EN ZIJN BOUWMEESTER, JAN VAN SANTEN.
De Hollandsche en Vlaamsche schilders, die in de 16de en vooral in de 17de eeuw
te Rome gewerkt hebben, zijn ontelbaar, en wanneer men, afgaande op de nu bekende
gegevens, hun aantal ging schatten, zou het mettertijd slechts nog grooter blijken. Liet
contingent der beeldhouwers, dat uit deze gewesten naar Italië toog, is vanzelf aan-
merkelijk kleiner, en haast zonder uitzondering waren deze meesters, als Nicolaas Mostaert,
Jacob Cobart, Frans Duquesnoy en Frans Dusart (om vier van de voornaamsten te noemen)
uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig1). De bouwmeesters zijn nog minder in aantal,
doch wel opmerkelijk is het, dat zij juist voor het meerendeel Noord-Nederlanders
zijn geweest.
Een onbekende architect, Cornelis Laurens, die omstreeks 1600 te Rome verblijf
hield, was van Waveren afkomstig1 2 3), maar Cornelis Meijer, die in de tweede helft der
17de eeuw vooral als waterbouwkundige zich verdienstelijk maakte en voor den paus
o. m. plannen voor de droogmaking der Pontijnsche moerassen en voor de bevaarbaar-
making van den Tiber uitwerkte, was een «olandese” 3).
«Olandese” was feitelijk ook Lodewijk van Wittel (Luigi Vanvitelli, J- 1773), zoon
van den schilder Gaspar van Wittel, die volgens Houbraken van Amersfoort, volgens
1) In het tweede deel der «Bescheiden in Italië betreffende Nederlandsche kunstenaars en geleerden”
vindt men op een paar honderd schilders slechts 17 beeldhouwers vermeld. Daarvan is alleen een
zekere Rinaldo Delfuensis, «scultor in ligno" Hollander (j- 1592).
2) «Bescheiden in Italië" II, blz. 138, 277, 317 vg.
3) In de Nederlandsche biografische werken vindt men zoo goed als niets over hem en zijn
beteekenis. Ook zijn te Rome verschenen en rijk geïllustreerde folio-werken zijn in het vaderland
nauwelijks bij name bekend. Uit de parochiale archieven blijkt, dat hij sedert 1682 met zijn volwassen
zoon Otto en een huishoudster in de straat woonde, die tegenwoordig Via Mario de’ Fiori heet. In
1685 ging hij met dien zoon tot de katholieke kerk over. Hij verhuisde in hetzelfde jaar en komt in
1689 nog éénmaal voor in de Via del Babuino. Behalve Otto woont dan ook een tweede zoon,
Giovanni, bij hem in. In het doodenboek van de parochie S. Nicola in Arcione staat ingeschreven:
Cornelio Maier, zoon van wijlen Giovanni, overleden 23 Augustus 1701, in den ouderdom van 74 jaar,
weduwnaar van Esther Daelman uit Amsterdam. — Over dezen Nederlandschen waterbouwkundige
ware door een tegenwoordig collega een belangrijke studie te schrijven. In het derde deel der «Bescheiden
in Italië", dat nu ter perse is, zal eenig materiaal over hem voorkomen. Verder verschaften zoowel het
archief van het Vaticaan als het Staatsarchief te Rome talrijke gegevens over zijn werkzaamheden. In
een van zijn boeken heeft Meijer ook een aantal technische «uitvindingen” beschreven.
13
205